BORN, Jacoba Hendrika van den

Co van den Born

(roepnaam: Co), baanbreekster voor vrouwen in de moderne vakbeweging van handels- en kantoorbedienden, is geboren te Utrecht op 11 oktober 1919 en overleden te Amsterdam op 14 februari 2014. Zij was de dochter van Hendrik Johannes van den Born, gereedschapsmaker en vakbondsbestuurder, en Willemptje van den Bree.

Van den Born volgde vier jaar openbaar lager onderwijs in Utrecht. Het gezin waarin zij opgroeide was niet-religieus en woonde in een voor die tijd moderne woning. Toen het gezin in 1930 naar de Watergraafsmeer in Amsterdam verhuisde, werd opnieuw een nieuwbouwwoning betrokken. Na de lagere school rondde Van den Born eerst de driejarige Hogere Burgerschool af (in 1935), daarna aan de Tweede Openbare Handelsschool de vijfjarige HBS (in 1937). Nadien behaalde zij nog diploma’s machineschrijven, stenografie en Engelse handelscorrespondentie. Zij had een vader die als bestuurder van de bij het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV) aangesloten metaalbewerkersbond weinig thuis was, een moeder met een zwakke gezondheid en een jongere broer. In de jeugdbeweging werd Van den Born Rode Valk maar het beviel haar niet en zij kreeg van haar vader gedaan dat zij er vanaf mocht, zodra zij het diploma had. Haar ouders kochten voor haar een piano (op afbetaling) en betaalden de lessen. In 1933 kocht zij haar eerste fototoestel, bijeengespaard met bonnen van Sunlight-zeep. Omdat de school als verdere studiemogelijkheden alleen rechten en medicijnen wist te noemen, besloot zij een baan te zoeken. Zij werkte twee jaar op de advertentieafdeling van de Arbeiderspers. Zij voelde zich 'echt volwassen', toen zij haar eerste salaris had ontvangen en zich als lid van de Algemene Nederlandse Bond van Handels- en Kantoorbedienden (de Algemene) had opgegeven. Zij tenniste op de banen van de Algemene. In 1939 solliciteerde Van den Born als dictafoontypiste bij haar bond en werd er secretaresse van de vicevoorzitter. Op de dag van de Februaristaking in 1941 kwamen er veel telefoontjes binnen met de vraag 'Staken wij ook?'. Het personeel van de bond besloot eveneens te staken. Het bestuur liet hen er vrij in maar ging zelf niet naar huis. De Duitsers arresteerden die dag Van den Borns vader en hielden hem zes weken gevangen. Toen de bezetters op 1 mei 1942 het NVV omzetten in het Nederlands Arbeidsfront, waarmee zij niets te maken wilde hebben, nam zij ontslag bij de Algemene. Zij vond een baan op een notariskantoor, waar de 'tikjuffrouw' tot verbazing van de leiding de enige was die echt kon typen en ook nog kennis van arbeidscontracten bleek te hebben. Hoewel haar vader sinds mei 1942 door de bezetters in St. Michielsgestel gegijzeld was, kreeg zij geen vrij om de begrafenis van diens moeder en haar oma bij te wonen. Zij deed dit toch en vertrok in november 1944 bij dit in haar ogen feodaal georganiseerde kantoor met ruzie, zoals zij al na haar eerste werkdag had voorspeld. Er volgde een moeilijke periode, waarin zij voor het huishouden zorgde en tijdens de hongerwinter druk bezig was brandstof en voedsel voor het gezin te bemachtigen. Bovendien viel haar de zorg voor haar moeder toe die tuberculose had opgelopen. Wel hield zij contact met mensen van de bond, die na de bevrijding haar post (hoofd typekamer) nog tot eind 1945 voor haar vrijhield.

Pas in de loop van 1946, toen haar moeder voldoende beter was, zocht Van den Born weer een betaalde baan. Gedurende enige tijd hielp zij Wim Spiekman, de secretaris van het internationale beroepssecretariaat van handels- en kantoorbedienden, enkele dagen per week met de administratie en in juni 1946 trad zij in dienst van de Vrouwenbond van de Partij van de Arbeid (PvdA). Terwijl de vooroorlogse Sociaal-Democratische Arbeiderspartij haar niet had aangetrokken, was zij van de nieuwe partij direct lid geworden. Als assistente van het dagelijks bestuur van de Vrouwenbond ontmoette zij invloedrijke sociaaldemocratische vrouwen, raakte betrokken bij de scholing op de Born, het conferentieoord van sociaaldemocratische vrouwen in Bennekom, en hielp meteen mee het komende congres van de Vrouwenbond voor te bereiden, wat voor haar een nieuwe ervaring betekende. Ook was zij mede-initiator van de Personeelscommissie van de PvdA, een voorloper van de ondernemingsraad, waarvan zij zes jaar voorzitter was. Dat haar werk bij de Vrouwenbond gewaardeerd werd, bleek uit alles wat er bij haar afscheid werd georganiseerd. Van den Born werkte er met plezier, maar wilde terug naar de vakbeweging. Al snel na haar indiensttreding was zij als lid actief geworden in de Algemene Bond Mercurius, zoals haar vakbond toen heette. Zij bezocht vergaderingen, was lid van de bedrijfsgroep administratieve kantoren en afgevaardigde naar congressen. Eigenlijk praatte zij zichzelf het Amsterdamse afdelingsbestuur in, als eerste vrouw na vele jaren. De meeste mannen vonden het toen vanzelfsprekend dat bestuurders mannen waren, terwijl Van den Born opkwam voor de vrouwen op kantoor die slechter betaald en behandeld werden dan mannelijke kantoorbedienden, maar waaraan weinig aandacht werd besteed. Toen zij zich in een vergadering aanbood als (onbetaald) bestuurder, reageerde de ruimhartige Frits Heijjer met: ‘er staat nergens geschreven dat er niet nog iemand in het afdelingsbestuur kan, dus kom er maar in’. Haar voorstel aan de landelijke bond om een weekendconferentie voor vrouwelijke bondsleden te beleggen om zich in gespreksvorm over verschillende vraagstukken te beraden, vond instemming. Met bondssecretaris Hans Emmering, die gezien de aanhoudende daling van vrouwelijke leden geïnteresseerd was in de vraag hoe er meer vrouwen bij het bondswerk betrokken konden worden, bereidde zij het weekend voor. Van den Born had zich gerealiseerd dat gewoon meedoen door één of enkele vrouwen te midden van veel mannen weinig kans van slagen had. Daarom wilde zij hen eerst in vrouwengroepen bijeenbrengen om hen van goede informatie en argumenten te voorzien en hen te trainen om hun mond open te doen. Hadden zij dat onder de knie, dan zouden zij in het bondswerk beter kunnen meedoen. Inspiratie voor deze werkwijze had zij opgedaan bij vrouwen als Carry Pothuis-Smit en Liesbeth Ribbius Peletier, die haar bij de Vrouwenbond hadden verteld over leesclubs van vrouwen die teksten bespraken om bepaalde problemen beter te begrijpen en zo aan het algemene debat te kunnen deelnemen. Het weekend in april 1953, waaraan veertig vrouwen van zestien tot vijftig jaar in het vakantieoord van de bond op de Scheleberg in Lunteren deelnamen, werd als een succes ervaren en tot begin jaren zeventig zouden meer weekenden voor vrouwelijke bondsleden volgen.

Intussen had Emmering Van den Born gevraagd bij de landelijke bond te komen werken. Maar zijn eerste twee aanbiedingen voor een baan weigerde zij omdat dat taken waren waarin zij geen zin had. Zijn derde aanbod in februari 1954 was ook als personeelslid, maar met uitzicht op een bestuurderschap. Dit aanvaardde zij. Haar eerste taak bij de bond was het ordenen van het archief en de bibliotheek, haar tweede taak het wekken van belangstelling voor het 'vrouwenwerk'. Pas in 1956 werd zij aan de propagandacommissie van de bond toegevoegd, iets wat eerst als overbodig was gezien. Zij schreef artikelen over vrouwen voor het bondsblad Mercurius en zette ook andere vrouwen aan het schrijven, zoals de stilistisch begaafde Suze van der Steeg. Zij deed verder al het weinig inspirerende werk om vrouwen te kunnen benaderen, zoals het plaatsen van 'ruitertjes' op de adresseringskaarten van vrouwelijke leden (zodat deze afzonderlijk aangeschreven konden worden), het versturen van circulaires en het bezoeken van afdelingen om meer vrouwen bij het bondswerk te betrekken. Het reizen en in hotels verblijven was destijds, gezien het opdringerige gedrag van mannen, voor een vrouw alleen bepaald geen pretje. Van den Borns bestuurderschap kwam er, toen de Raad van Bestuur van Mercurius op 15 september 1956 met algemene stemmen besloot haar tot adjunct-bestuurder met standplaats Amsterdam te benoemen, waarmee zij als eerste vrouw bezoldigd bestuurder van deze bond werd. Bovendien werd zij in 1959 secretaris van de afdeling Amsterdam, de grootste afdeling. Zij deed dit op voorwaarde dat zij het landelijke vrouwenwerk kon blijven doen. Dit mocht, mits ná haar werk als afdelingssecretaris, waardoor het vrouwenwerk vooral een zaak van de weekenden werd. De afdelingsbestuurders, onder wie in de loop der jaren Mau Pop, Leo Sterringa, Freek Thomasson en Theo de Vries, verdeelden de bedrijfsgroepen onderling en deden zowel de CAO-onderhandelingen als de individuele belangenbehartiging. Van den Born had de instellingen van de rode familie in haar portefeuille en de Spaarbank voor de stad Amsterdam, waarmee zij na uiterst moeizame en langdurige onderhandelingen de eerste collectieve arbeidsovereenkomst afsloot. Bij de individuele belangenbehartiging verraste zij een werkgever, die haar niet wilde ontvangen, met haar standpunt dat zij naar zijn kant van het verhaal kwam luisteren. Door toedoen van Van den Born verscheen in november 1957 het eerste nummer van het Bulletin voor vrouwelijke leden van de Algemene Bond Mercurius. Zij redigeerde dit gestencilde blad dat aan 250 vrouwelijke kaderleden werd toegestuurd en schreef het bijna geheel vol. Vanaf 1961 ging het, uitgevoerd in offset, naar alle vrouwelijke leden. Het was luchtig vorm gegeven en zou tot 1970 verschijnen. In het bondsblad kwam bovendien een vrouwenpagina.

Omdat het plaatselijke aantal vrouwen dat belangstelling had doorgaans te gering was om per bond een scholingsgroep te vormen, deed Van den Born dat in NVV-verband samen met Tiets van der Meulen van de fabrieksarbeidersbond, met Anke Weidema van de metaalbewerkersbond en met Jo Zwijnenberg van de Eendracht, de bond uit de kleding- en textielindustrie, die eveneens bezig waren vrouwen te activeren. Hun gezamenlijke actie resulteerde in de Commissie Vrouwenwerk van het NVV, die haar werk in 1955 begon. Door toedoen van NVV-bestuurder Ad Vermeulen maakten de commissieleden verschillende internationale reizen om zich breder te oriënteren. Van den Born en Van der Meulen gingen naar Engeland en Van den Born raakte vertrouwd met de Duitse vakbeweging, waar het algemene vakverbond een aparte vrouwenafdeling kende die zich bezighield met vraagstukken rond vrouwenarbeid en propaganda onder werkneemsters maakte. Binnen de Nederlandse vakorganisaties bestond voor een dergelijke opzet echter weinig belangstelling en in een aantal bonden zelfs directe weerstand. Binnen de Commissie kostte het heel wat getrek aan NVV-secretaris Wim van Tilburg voor hij begrip voor gelijke beloning kon opbrengen, maar toen hij eenmaal overtuigd was, deed hij enorm zijn best. Adri de Boon van de bond van zeevarenden en later NVV-bestuurder was de man met het meeste begrip voor waar deze vrouwen heen wilden. Het lukte om voldoende steun te vinden voor de oprichting in 1959 van het NVV-Vrouwensecretariaat, waarvan Nel Tegelaar de eerste beleidsmedewerker werd. Haar positie bracht meer continuïteit in het werk. Wat de vrouwen op hun buitenlandse reizen geleerd hadden, was de betekenis van Conventie nummer 100 van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) in Genève, die de norm van ‘gelijk loon voor werk van gelijke waarde’ verwoordt en ruimer is dan artikel 119 van het Verdrag van Rome bij de totstandkoming van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) uit 1957 over ‘gelijk loon voor gelijke arbeid’. Het EEG-verdrag verplichtte Nederland echter om de loonverschillen tussen mannen en vrouwen snel te verminderen. De Nederlandse regering maakte hiermee weinig haast, maar in Mercurius leefde het onderwerp doordat de vrouwen die de internationale verdragen op hun scholingsbijeenkomsten hadden besproken, goed geïnformeerd waren. Op 18 november 1961 belegde Mercurius een demonstratieve vergadering ten gunste van gelijke beloning in Bellevue in Amsterdam, die Van den Born voorzat en waar Van Tilburg het woord voerde. De door 140 vrouwen bezochte vergadering trok aandacht in de pers, had enige invloed op de besprekingen in de Sociaal-Economische Raad en ondersteunde het streven van Van den Born om binnen de bond een Vrouwencommissie in te stellen.

De Commissie Vrouwenarbeid van het NVV had de mogelijkheid geopperd van schaduwcommissies in de bonden, wat aanvankelijk slechts in vier bonden lukte. Bij Mercurius kon Van den Born wel een commissie met enkele vrouwen instellen maar omdat er dan geen bestuurders bij betrokken zouden zijn en de commissie weinig status zou hebben, weigerde zij dat. Dankzij volhouden kwam eind 1961 toch de gewenste Adviescommissie Vrouwenarbeid tot stand. Bondssecretaris Sterringa, die nu ook het vrouwenwerk in zijn portefeuille kreeg, werd voorzitter, Van den Born secretaris. Verder waren drie mannelijke districtsbestuurders en vier vrouwen lid, onder wie Mieke Veenstra die later het vrouwenwerkstokje van Van den Born zou overnemen. Van den Borns hoofdlijnen bleven scholing van vrouwen met behulp van gespreksgroepen en het binnen de commissie en de bond blijven praten over het vrouwenwerk en de argumenten daarvoor. Het zou bijvoorbeeld tien jaar duren voordat met veel inzet de vrouwenlonen in de banken-CAO formeel gelijk werden getrokken. Dit werd in 1965 bereikt, maar werd overschaduwd door de praktijk om vrouwen vooral in de laagste schalen aan te stellen. Een nationale overwinning was dat vrouwen in 1969 in de wet op het minimumloon aan mannen gelijk gesteld werden. In 1970 volgde de formele erkenning van gelijke beloning toen het parlement het Europees Sociaal Handvest goedkeurde, al stelde minister van Sociale Zaken Bauke Roolvink nog voor het artikel over de gelijke beloning ervan uit te zonderen. In 1971 ratificeerde Nederland eindelijk IAO-Conventie nummer 100. Het duurde nog tot 1974 voordat minister van Sociale Zaken Jaap Boersma het wetsontwerp ‘Gelijk loon voor vrouwen’ indiende, waarmee de Kamer in december instemde.

Vanaf 1 oktober 1972 was Van den Born geen bezoldigd bestuurder meer van Mercurius en geen voorzitter meer van de afdeling Amsterdam. In 1968 was zij Pop als voorzitter opgevolgd. Aan haar vertrek ging een periode van heftige interne strubbelingen in de bond vooraf, in het bijzonder in de afdeling Amsterdam. Het werk werd haar te zwaar, de sfeer beviel haar niet meer en zij had een zware operatie moeten ondergaan. Toen zij het verzoek kreeg als secretaris verenigingszaken bij de Algemene Woningbouw Vereniging (AWV) in Amsterdam te komen werken, aanvaardde zij dat. Van 1960 tot 1970 was zij commissaris bij de AWV geweest en in 1970 was zij tot lid van het bestuur gekozen. Vanaf 1972 tot eind 1977 werkte zij als bezoldigd secretaris, waarna zij om medische redenen met vervroegd pensioen ging. Door haar AWV-functie kwam zij in het bestuur van de Willem Drees Stichting, die zorg draagt voor huisvesting en verzorging van bejaarden. Van dit bestuur nam zij in november 1989 afscheid. Ook had zij zitting in de arbitragecommissie van de Federatie van Amsterdamse Woningbouwverenigingen. Toen Van den Born wist dat zij met werken zou stoppen, schafte zij een piano aan en begon weer te spelen. Zij maakte alleen of met vriendinnen veel buitenlandse reizen, fotografeerde graag, genoot van het bezoeken van tentoonstellingen en concerten en onderhield vriendschappen, onder meer met vroegere collega’s als Van der Meulen en Joke Ruarus, die zij uit de PvdA kende. Deze kring werd met het vorderen van haar leeftijd steeds kleiner. Zij had graag getrouwd willen zijn en kinderen willen krijgen, maar feitelijk had zij het er te druk voor gehad en met het vinden van een partner had zij geen geluk gehad. Bij de aanzoeken die zij kreeg was het nooit de man van haar keuze. Toen zij eenmaal de liefde van haar leven gevonden had, bleek deze getrouwd, wat beiden niet belette een langdurige relatie te onderhouden. Tot het einde van haar leven op 94-jarige leeftijd bleef zij de ontwikkelingen in de wereld en de vakbeweging volgen. Dat de website ‘Het geheugen van de vakbeweging’ voornamelijk mannen toonde, verbaasde haar niet, want ‘vrouwen moeten altijd opnieuw vechten om zichtbaar te worden’.

Archief: 

Archief Co van den Born in IISG, Amsterdam

Publicaties: 

‘60 jaar strijd voor Vrouwenkiesrecht’ in: Mercurius, 5.2.1954; ‘Gelijk loon voor gelijkwaardige arbeid’ in: Mercurius, 28.5.1954; ‘De huisvesting van alleenstaande vrouwen’ in: Mercurius, 15.3.1957; ‘Arbeidstijdverkorting. Ook voor de gehuwde vrouw?’ in: Mercurius, 17.9.1960; ‘Pensionering met 60 jaar. Wat is ertegen?’ in: Paraat, 8.10.1960;  Vrouwen demonstreren… “Wij doen hetzelfde werk en willen ook dezelfde beloning”. Verslag van een bijeenkomst van vrouwelijke leden Algemene Bond Mercurius, Amsterdam 1961 (redactie).

Literatuur: 

C.Z. de Vries, ‘Een afscheid’ in: Mercurius, 27.9.1972; J. Varkevisser, Interview J.H. van den Born (Co), 3.12.1984, aanwezig in IISG, Amsterdam, nr. 23, 658-679; B. Reinalda, De Dienstenbonden. Klein maar strijdbaar. Voortzetting van Bedienden georganiseerd en Onze strijd, Baarn 1985; B. Reinalda, ‘Nationale en internationale dimensies aan de totstandkoming van het NVV-Vrouwensekretariaat in 1959’ in: Tijdschrift voor Politieke Ekonomie, 8e jrg. nr. 3, maart 1985, 8-30; H. Peer, ‘“Er heeft hier een vrouw de leiding. Mijn aardigheid is er al af”. Interview met Co van den Born over de jaren vijftig en zestig’ in: Zeggenschap, nr. 139, april 1987, 9-10; M. Elias, Fabrieksgeheimen. De Industriebond FNV en het misverstand der seksen, Amsterdam 1993, 66-76; ‘Co van den Born’ in: Niet zeuren, doorzetten! Veertig jaar bondsvrouwenwerk FNV Dienstenbond, Woerden 1996, 15-19; M. Spinhoven, ‘Co van den Born. Vakbondsbestuurster’ in: Op gelijke voet, 19e jrg. nr. 2, maart 1998, 26-27; P. de Waard, ‘Posthuum. Altijd in de bres voor de gemeenschap. Co van den Born’ in: de Volkskrant, 20.2.2014; B. Reinalda, ‘Co van den Born (1919-2014). Voorvechtster gelijke beloning voor vrouwen’ op: Het geheugen van de vakbeweging. Website VHV, Vrienden van de Historie van de Vakbeweging, www.vakbondshistorie.nl/dossiers/article/co-van-den-born-1919-2014-overleden.html, 20.2.2014.

Portret: 

Co van den Born (IISG).

Auteur: 
Bob Reinalda
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA online (2014)