BRAUTIGAM, Johan

Johan Brautigam

medegrondlegger van de Centrale Bond van Transportarbeiders en voorman van de SDAP te Rotterdam, is geboren te Uithoorn op 18 mei 1878 en overleden te Rotterdam op 24 juni 1962. Hij was de zoon van Johan George Brautigam, viskoper, en Gerarda van Beek, winkelierster. Op 12 juli 1905 trad hij in het huwelijk met Angenis Geertruy van Beek. Dit huwelijk bleef kinderloos en werd ontbonden op 14 augustus 1912. Op 13 november 1912 hertrouwde hij met Catharina Clasina van Duijn, met wie hij drie dochters en drie zoons kreeg.
Pseudoniem: Kees Stoker.

Brautigam werd geboren in een kinderrijk rooms-katholiek gezin. Zijn vader had een eigen bedrijf als viskoper, dat blijkbaar niet erg floreerde, want het gezin trok 'kaal en berooid' in 1887 naar Amsterdam. Toen Brautigam ruim elf jaar oud was, werd hij van school afgehaald om drie kwartjes per week te gaan verdienen bij een banketbakker. Na andere baantjes werd hij ten slotte tremmer op een weekboot en raakte betrokken bij de organisatie van zeelieden. Naar eigen zeggen was hij al op zijn vijftiende 'socialistisch georganiseerd'. Van de in 1900 te Amsterdam opgerichte Algemeene Nederlandsche Zeeliedenbond werd hij in 1901 assistent-bestuurder. In 1904 trok hij als 'bondspropagandist' naar Rotterdam en in 1905 werd hij secretaris-penningmeester. In 1908 keerde hij terug naar Amsterdam, waar het bestuur hem voor de keus stelde: naar IJmuiden of naar Rotterdam. Zijn keuze voor Rotterdam werd een beslissing voor het leven. In de bond bestonden ernstige meningsverschillen tussen syndicalisten en 'modernen'. Amsterdam was sterk op het Nationaal Arbeids Secretariaat georiënteerd, in Rotterdam daarentegen waren velen de moderne richting van het NVV toegedaan. Deze tegenstellingen leidden tot eindeloze heftige ruzies. Brautigam was aanvankelijk onder de bekoring van het syndicalisme. Maar in Rotterdam neigde hij steeds meer tot de 'modernen', mede onder invloed van H. Spiekman. Ook hier waren de ruzies niet van de lucht. Brautigam brak daarop met de bond en richtte in juni 1909 de Rotterdamsche Vereeniging van Zeelieden 'Volharding' op, die zich op 1 mei 1911 bij het NVV aansloot. Brautigam, die in 1910 lid geworden was van de SDAP, ontwikkelde zich tot een nuchter en zakelijk vakbondsbestuurder. Zo nodig was hij niet bang voor acties en stakingen, maar eerst wilde hij overleg. In 1911 sloot hij een collectief contract af, een novum, waar toen én de reders én de arbeiders nogal sceptisch tegenover stonden. Met Arie Heijkoop spande Brautigam zich in om meer eenheid te brengen in de moderne organisaties van uiteenlopende groepen transportarbeiders. Het resultaat was de op 1 januari 1918 opgerichte Centrale Bond van Transportarbeiders met Heijkoop als algemeen voorzitter en Brautigam als secretaris. In 1919 volgde hij Heijkoop op als algemeen voorzitter (tot 1931). In hetzelfde jaar kreeg hij de functie van secretaris van het NVV aangeboden. Dat betekende echter een verhuizing naar Amsterdam, waarvoor hij niet voelde.

Brautigam was in 1913 Spiekman opgevolgd als voorzitter van de Rotterdamsche Bestuurdersbond en daardoor vertrouwd met de Rotterdamse politieke verhoudingen. Tijdens de 'revolutiepoging' van P.J. Troelstra had hij op 9 november 1918 met Heijkoop een gesprek met werkgeversvertegenwoordiger P. Nijgh en vervolgens met burgemeester A.R. Zimmerman, die hiertoe met de socialisten contact had opgenomen. Zelfs de bedachtzame Brautigam geloofde een ogenblik aan revolutie, maar al gauw behoorde hij tot de mensen van 'het even aanzien'. Daardoor heeft hij later minder aanvallen en verwijten te verduren gehad dan Heijkoop en A.B. de Zeeuw. Brautigam combineerde zijn voorzitterschap van de Centrale Bond in 1918 met het lidmaatschap van de Rotterdamse gemeenteraad en in 1919 van Provinciale Staten van Zuid-Holland en de Tweede Kamer. Brautigam was een actief raadslid en voerde het woord over uiteenlopende onderwerpen. Zijn belangstelling ging vooral uit naar het wel en wee van de haven, die door de ontwikkeling van Antwerpen in de knel dreigde te komen. In de Tweede Kamer stond hij in het voorste gelid in de strijd tegen de Vlootwet (1923) en was hij woordvoerder inzake de werkloosheid onder Nederlandse zeelieden en hun sociale omstandigheden. In 1927 verzette hij zich tegen het verdrag met België inzake het Moerdijkkanaal, dat voor hem gelijk stond met 'zelfmoord'. Het ging immers om een levensbelang voor de Rotterdamse haven. Toen de SDAP in Rotterdam in 1931 dringend een wethouder voor sociale aangelegenheden nodig had in verband met de opvolging van J. ter Laan, bleek Brautigam tot blijdschap van velen bereid een benoeming te aanvaarden. Dat betekende echter dat hij moest aftreden als Kamerlid en als voorzitter van de Centrale Bond. Na enkele maanden trad hij reeds als wethouder af na een conflict met de Gemeenteraad. In 1935 werd hij opnieuw wethouder, nu van openbare werken en volkshuisvesting. Onder zijn leiding werden ter bestrijding van het tekort aan woningen plannen uitgewerkt voor een doelmatige reconstructie van de binnenstad. Brautigam stelde particuliere bouwers met steun van de gemeente in staat de wijken Blijdorp en Bergpolder te bouwen. Nadat op 14 mei 1940 de binnenstad door een Duits bombardement verwoest was, overtuigde Brautigam het stadsbestuur al op 18 mei van de noodzaak de binnenstad te herbouwen volgens een weloverwogen stedebouwkundig plan. Met voortvarendheid bereidde hij de wederopbouw voor. De bezetter reorganiseerde per 1 september 1941 de gemeentebesturen volgens het 'leidersprincipe'. De vijf wethouders dienden weliswaar per 1 september hun ontslag in, maar werkten door tot dit in april 1942 werd verleend. Daarna zat Brautigam korte tijd vast, maar werd om gezondheidsredenen weer vrijgelaten. Brautigam's doorwerken als wethouder is beoordeeld door de Centrale Ereraad. Deze raad oordeelde het principieel juister gevonden te hebben als hij zijn functie direct had neergelegd maar kon zijn opstelling aanvaarden omdat zijn houding blijk gaf van een duidelijke afwijzing van de nieuwe bestuursvorm. Vlak na de bevrijding had burgemeester P.J. Oud een Raad van Advies van vijftien leden ingesteld, onder wie de vijf ex-wethouders. Deze Raad werd in november 1945 ontbonden, waarbij de vijf ex-wethouders door hoger gezag niet herbenoemd werden in de 'tijdelijke gemeenteraad'. Hoewel in november 1945 een eind aan de politieke loopbaan van Brautigam kwam, maakten zijn grote deskundigheid en bekwaamheid hem tot een veelgezocht adviseur. Reeds in 1946 benoemde de minister hem tot rijkshavenadviseur voor het Zuiden van het land en de gemeente Rotterdam benoemde hem in hetzelfde jaar tot lid van de Commissie van Advies voor het Havenbedrijf. Deze functie bekleedde hij tot zijn tachtigste jaar. In 1956 publiceerde Brautigam zijn herinneringen als vakbondsman aan de periode 1900-1918 onder de titel Langs de havens en op de schepen. Op zijn tachtigste viel hem een huldiging door burgemeester G.E. van Walsum en vele anderen ten deel.

Publicaties: 
De zeemansstaking. Critische beschouwing, omtrent voorbereiding, verloop en beëindiging der stakingen in het zeevaartbedrijf (z.pl. 1912); 'De zeeliedenstaking' in: De Nieuwe Tijd, 1912, 281-287; 'Nogmaals de zeeliedenstaking' in: De Nieuwe Tijd, 1912, 535-543; 'H. Spiekman', in: Vragen van den Dag, jrg. 33, 1918, 1-7; 'De ontwikkeling der Organisatie onder de Rotterdamsche transportarbeiders' in: E.O.H.M. Ruempol (red.), Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het 600-jarig bestaan van de stad Rotterdam 1328-1928 (Rotterdam 1928) 173-195; 'Arie Wouter Heykoop overleden' in: De Socialistische Gids, 1930, 1-5; Het vlootgevaar 1930. 120 miljoen gulden voor den bouw van oorlogsschepen (Amsterdam 1930); (met D. Delprat en C.J.P. Zaalberg) Welke zijn de oorzaken der huidige depressie in de zeescheepvaart? enz. (preadviezen Den Haag 1935); 'De positie van de Nederlandsche havens in verband met de vernietiging van het achterland' in: Economisch-Statistische Berichten, 1946, 53-55, 'Het stadsplan' in: Het Vrije Volk, 6-8, 11, 15 en 25.5.1946; De Nederlandsche Koopvaardij in het verleden, heden en haar toekomst (Rotterdam 1950); 'Een halve eeuw strijd in Rotterdam' in: Het Rotterdams Parool, 1953-1955.
Literatuur: 
S. v.d. B(erg), Brautigam vaart ten oorlog (Rotterdam 1911); Vliegen, Kracht II, 575-576; 'J. Brautigam' in: Bekende Rotterdammers. Biografisch maandschrift, 1927, 347-348; 'Joh. Brautigam 60 jaar' in: Vooruit, 17.5.1938 (avondblad); 'Johan Brautigam (80): zestig jaar strijd voor "plaatsje in de zon" ' in: Het Vrije Volk, 30.4.1958; 'Oud-wethouder J. Brautigam wordt tachtig jaar' in: Nieuwe Rotterdamse Courant, 16.5.1958; 'Oudwethouder Brautigam te Rotterdam overleden' in: Nieuwe Rotterdamse Courant, 25.6.1962; J. van Tilburg, 'Uit het leven van Johan Brautigam' in: Rotterdams Jaarboekje, 1963, 177-190; A. Wagenaar, 'Profiel van een wethouder' in: A.J. Teychiné Stakenburg (red.) Werkers aan de Waterweg. Deel I (Rotterdam 1972); W.F. Lichtenauer in: BWN II, 60-62; B. van Dongen, Revolutie of integratie (Amsterdam 1992).
Portret: 
J. Brautigam, IISG
Handtekening: 

Huwelijksakte van Brautigam/van Beek dd 12 juli 1905. Reg. 4E fol 26v, akte 542; akteplaats Amsterdam. Als bruidegom.

Auteur: 
Chr.A. de Ruyter-de Zeeuw
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 4 (1990), p. 22-25
Laatst gewijzigd: 
21-02-2020 (beroep moeder toegevoegd)