DET, Eldert Johannes van

Eldert Johannes van Det

bestuurder en geschiedschrijver van de Bond van Nederlandsche Onderwijzers, is geboren te Amsterdam op 23 juli 1863 en aldaar overleden op 3 maart 1948. Hij was de zoon van Albertus van Det, kapitein, en Magdalena Elizabeth Mulder. Op 2 januari 1891 trad hij in het huwelijk met Antje Lijntje (Lien) Rank, met wie hij twee dochters en een zoon kreeg.

Van Det was afkomstig uit een familie van zeevaarders en handelslieden. De familie woonde, wanneer het schip op de rede lag, aan boord en verder op verschillende adressen in de Amsterdamse Jordaan. Het overlijden van de vader in 1873 veranderde het perspectief van het gezin. De moeder bleef achter met zes kinderen van wie de oudste nog geen vijftien jaar was. Magdalena, vanwege haar uiterlijk Zwarte Leen genoemd, voorzag in haar onderhoud met huisarbeid. Ook de kinderen moesten meeverdienen en Eldert begon zijn loopbaan met flessen spoelen. Op het aanbod van een rijke oom hem in huis te nemen en op te voeden, ging zijn moeder niet in. Ten slotte zorgde de familie ervoor dat hij naar de in 1876 opgerichte Gemeentelijke Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijzeressen kon gaan. In 1883 werd Van Det derde onderwijzer aan de Van der Palmschool, een derde klasse openbare jongensschool in de Jordaan. Ook zijn oudste zuster Cato is tientallen jaren onderwijzeres geweest. In Leiden leerde hij zijn toekomstige vrouw Lien kennen, de dochter van een deurwaarder uit Ridderkerk. Als de vaarten 's winters bevroren waren, schaatste hij na zijn werk in het donker naar Leiden om zijn geliefde te ontmoeten. Aanvankelijk was hij voornamelijk druk met verdere studie en behalve aan de hoofdakte wijdde hij zich aan boekhouden en talen. Uit latere publikaties blijkt meer dan eens dat Van Det buitengewoon goed op de hoogte was van hetgeen zich op het gebied van onderwijs en in onderwijzerskringen afspeelde in Duitsland, Frankrijk en Engeland. Hij sloot zich aan bij de politiek neutrale Bond van Nederlandsche Onderwijzers (BvNO) maar ook bij de SDAP en net als zijn kweekschoolvriend Frans Ossendorp werd hij actief in de Sociaal-Democratische Onderwijzers Vereeniging (SDOV). In de SDOV ging de discussie rond 1900 over neutraal staatsonderwijs. Zowel Ossendorp als Van Det raakten eind 1901 in conflict met enkele andere Amsterdamse SDOV-ers, onder wie C. Bijkerk, omdat zij weigerden te allen tijde binnen de BvNO het SDOV-standpunt te steunen. Zij waren er op uit de eenheid binnen de onderwijzersvakbond te handhaven. Vanaf 1909 pleitten zij voor aansluiting van de BvNO bij het NVV. Binnen de BvNO gold Van Det als een gewaardeerd leermeester. In 1902 trad hij op als redacteur van De Volksschool, het blad van de Amsterdamse afdeling. Van 1909 tot 1914 redigeerde hij het landelijk bondsorgaan De Bode. Hierin had hij sinds 1906 een eigen rubriek 'Uit Binnen- en Buitenland', waarin hij uitgebreid verslag deed van salarisacties en andere ontwikkelingen met betrekking tot het onderwijzersberoep. Vanaf 1911 deed hij van zich spreken als voorzitter van de Amsterdamsche Onderwijzers Vereeniging, in die tijd de grootste afdeling van de BvNO. Een van zijn eerste acties was een geslaagde campagne tegen het dreigende ontslag van gemeentewege van een huwende onderwijzeres.

Van Det staat te boek als een onvermoeibaar verdediger van de Openbare School en een strijder voor de emancipatie van onderwijzers en onderwijzeressen. Maar niet minder serieus nam hij zijn taak als onderwijzer en volksopvoeder. Zijn opmerking in De Volksschool van 1902: 'De onderwijzers zijn de kunstenaars, beeldende de komende generatie' maakte hij zijn leven lang ook tot zijn eigen richtsnoer. Daarbij beperkte zijn belangstelling zich niet enkel tot het vakinhoudelijke. Hij hield zich grondig bezig met de omstandigheden waaronder het leerproces plaatsvond. Grote bekendheid kregen zijn pleidooien voor het instituut 'schoolarts', waarover hij in 1906 en 1907 in De Bode heftig, welsprekend en uitvoerig polemiseerde met de anti-socialistische arts E. van Dieren. De onderzoeksrapporten, die Van Det ter gelegenheid van het in 1913 georganiseerde Congres voor Kinderbescherming samenstelde over onder andere kinderarbeid, kindervoeding, kinderkleding en herhalingsonderwijs, getuigen van een brede visie op de ontwikkeling van arbeiderskinderen. De daartoe noodzakelijke verlenging van de leerplicht zou hij nog tientallen jaren hardnekkig blijven benadrukken. Wat hem in toenemende mate bezighield, waren de problemen van beroepskeuze en vervolgonderwijs: wat moest er na de lagere school van de kinderen worden en in hoeverre eisten veranderingen in het arbeidsproces als gevolg van mechanisering en rationalisering zowel bij produktiebedrijven als op kantoor - denk aan de boekhouding - aanpassingen op het gebied van beroepsonderwijs? Het vraagstuk van de juiste, bij de aanleg van het kind aangepaste beroepskeuze en de noodzaak van goede voorlichting daarover aan ouders en leerlingen - al in 1911 aan de orde gesteld door Theo van der Waerden - bracht het college van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam ertoe in 1918 een Commissie (later Gemeente-Bureau) voor Beroepskeuze in het leven te roepen. Deze kreeg tot taak voorlichting te geven aan jongens en meisjes, aan toekomstige arbeiders en intellectuelen, en te bemiddelen voor normaal, meer en minder begaafde kinderen. In de praktijk kwam tweederde van de leerlingen waarvoor het Gemeente-Bureau bemiddelde, direct van de lagere school. Het gebrek aan voldoende mogelijkheden voor vervolgonderwijs deed zich daarbij onmiddellijk voor, speciaal op het gebied van beroepsopleidingen. Van Det, die als directeur de drijvende kracht van het Gemeente-Bureau was, wist werkgevers, vakorganisaties en onderwijs bij elkaar te brengen en ontwierp verschillende leerplannen voor nijverheidsscholen en opleidingen in het kader van het leerlingstelsel, onder meer voor meubelmakers en loodgieters. Daarbij eiste hij naast theoretische en praktische vakkennis ruimte voor algemeen vormende onderwerpen zoals het schrijven van (sollicitatie)brieven en het verwerven van kennis over sociale wetgeving en vakorganisatie. Hij vond het van belang dat arbeiders niet alleen goed hun vak leerden maar ook volwaardige burgers zouden worden. Het is opmerkelijk dat Van Det in 1930 bij het tienjarig bestaan van het Gemeente-Bureau zoveel lovende woorden had voor de positieve effecten van de vrouwenbeweging op het ontstaan van de beroepskeuzevoorlichting en vooral voor het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid dat, eerder dan enig gemeentelijk initiatief, de aandacht vestigde op beroepsmogelijkheden voor en voorlichting aan meisjes. Een apart probleem vormde de toegankelijkheid van het beroepsonderwijs voor joodse kinderen, voor wie de 'beroepsopleiding' in teveel gevallen niet uitkwam boven die van straatventer. Om hierin verbetering te brengen werd in 1928 mede op initiatief van Van Det in de joodse buurt de A.B. Davidsschool opgericht. Dit was een nijverheidsschool die zich, zonder religieus te zijn, aan de vrije zaterdag en de joodse feestdagen hield. Hoewel het een jongensschool was, meldden veel ouders ook hun dochters aan. Terwijl in het algemeen de bezuinigingen in het onderwijs steeds drastischer vormen aannamen, kwam in 1933 de E.J. van Detschool tot stand, een nijverheidsschool speciaal voor joodse meisjes. Na de oorlog werd Van Dets naam opnieuw verbonden aan een onderwijsinstelling, ditmaal aan een school voor individueel onderwijs.

Over Van Dets politieke activiteiten is weinig bekend. Hij werd in april 1923 in de Provinciale Staten van Noord-Holland gekozen in de vacature Jos Loopuit. Binnen de SDAP was hij in tal van commissies als onderwijsdeskundige werkzaam. Na zijn pensionering in 1928 bleef hij schrijven over beroepsonderwijs. Twee boeken vragen afzonderlijk aandacht. In 1933 verscheen bij de Arbeiderspers Hitlerregime en onderwijs, een onverholen aanklacht tegen fascisme, anti-semitisme en het onderdrukken van de democratie in Duitsland, voor Van Det 'het land der groote paedagogen, het land van Pestalozzi, het land van Lessing en Kant'. De eerste 'Berufsverbote' waren al van kracht, de vakorganisaties verboden en onderwijzers die nog opkwamen voor vrije meningsuiting, naar een concentratiekamp gestuurd. Hoeveel schijnbaar aantrekkelijke punten het nationaal-socialistische onderwijsstelsel in Duitsland ook mocht bevatten, Van Det was er van overtuigd dat dit tot niets anders leidde dan tot 'misdadige soldatenkweekerij'. Hij wees er op dat Duitslands annexatieplannen, ook wat Nederland betreft, sinds 1 mei 1933 openlijk in de schoolboeken stonden vermeld. Op ruim zeventigjarige leeftijd begon Van Det in opdracht van het bestuur van de BvNO aan het gedenkboek van de Bond. In 1939 verscheen het eerste deel onder de titel Zestig jaar Bondsleven 18 74-1934. Dit reikt niet verder dan het eind van de negentiende eeuw maar is wel Van Dets meest bekende werk. Het tweede deel werd niet terstond gedrukt en bleef in manuscriptvorm liggen. In 1983 verscheen een bewerkte uitgave van beide delen onder de titel De Bond van Nederlandse Onderwijzers. Van Dets gedenkboek is meer dan een vakbondsgedenkboek. Gezien de mate waarin hij de geschiedenis van het onderwijs en de volksonderwijzer betrekt bij zijn historisch onderzoek naar de ontwikkeling van de onderwijzersbonden mag dit met recht een standaardwerk heten over de Nederlandse volksschool.

Publicaties: 

Behalve de genoemde: De arbeider en de beroepskeuze (Amsterdam circa 1918); School en ouders in hun onderlinge samenwerking (Amsterdam circa 1920); De opvoeding tot arbeider (z.pl. z.j.); Wat zullen onze jongens en meisjes worden? (Amsterdam 1921); 'Beroepskeuze' in: De Socialistische Gids, 1922, 76-88, 190-206, 303-319, 508-523; Rapport van de Commissie voor het leerlingwezen in het Loodgieters bedrijf (uitgave Gemeente-Bureau voor Beroepskeuze, Amsterdam 1923); Rapport van de Commissie voor het leerlingwezen in het Loodgietersbedrijf (uitgave Gemeente-Bureau voor Beroepskeuze, Amsterdam 1924); Verslag der bijwoning van het congres voor het leerlingwezen te Courbevoie (Parijs) (Amsterdam 1924); Beroepskeuze (Amsterdam 1928); 'Een nieuwe nijverheidsschool te Amsterdam' in: Jeugd en Beroep, 1928, 361-372; 'De uitbreiding van den leerplicht in verband met het werkloosheidsvraagstuk' in: Tijdschrift van den Nederlandschen Werkloosheids-Raad, 1930, 1-12; 'Rede van den heer E.J. van Det' in: Verslag der bijeenkomst ter herdenking van het tienjarig bestaan van het Gemeente-Bureau voor Beroepskeuze te Amsterdam 18 October 1930 (Amsterdam 1930) 15-28; Leerplicht in Engeland tot het l5e jaar' in: De Socialistische Gids, 1930, 331-340; 'Over een bijzondere vorm van nijverheidsonderwijs in de A.B. Davidsschool te Amsterdam' in: Jeugd en Beroep, februari 1931, 51-58; 'De rationalisatie en de jeugd' in: De Vakbeweging, 1931, 121-128, 162-170, 202-207, 258-264; 'Zorg voor de werkboze jeugd als vraagstuk van volksopvoeding' in: De Socialistische Gids, 1932, 197-211; Van volksonderwijs tot volksopvoeding (Amsterdam 1933).

Literatuur: 

L.Ph. Stork, 'Standaardwerk van E.J. van Det' in: Vooruit (avondblad), 13.2.1940; 'In memoriam E.J. van Det' in: Het Schoolblad, maart 1948; P. Hoogland, 'E.J. van Det†' in: Amstelodamum, 1948, 58; H. Coumou, Sociale pedagogiek in Nederland 1900-1950 (Leiden 1998).

Portret: 

E.J. van Det, foto L.R. Werner, particulier bezit.

Handtekening: 

Huwelijksakte van Willems/Van Det dd. 29 juli 1920. Reg 3F fol 42v, akte 648, akteplaats Amsterdam. Als vader van de bruid.

Auteur: 
Floor M. van Gelder
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 3 (1988), p. 35-38
Laatst gewijzigd: 

26-08-2002
02-02-2018 (voornaam moeder gecorrigeerd)