HEIJKOOP, Arie Wouter

Arie Wouter Heijkoop

(bijnamen: Arie Beton, Kleine Arie), medegrondlegger van de Centrale Bond van Transportarbeiders en voorman van de SDAP te Rotterdam, is geboren te Rotterdam op 26 augustus 1883 en aldaar overleden op 13 december 1929. Hij was de zoon van Jan Cornelis Heijkoop, winkelier en koopman, en Arijna Adriana Vaandrager, winkelierster en tapster. Op 17 januari 1912 trad hij in het huwelijk met Magdalena Maria Mineur, met wie hij een dochter kreeg.

De ouders van Heijkoop hadden een kruidenierswinkel annex slijterij, die dicht bij de havens lag. Zijn vader overleed toen hij dertien jaar oud was, waarna zijn moeder de zaak voortzette. Heijkoop ging net als zijn broers naar de Normaalschool, een beperkte Opleiding tot onderwijzer - maar maakte deze niet af. Volgens de overlevering blonk hij als leerling niet uit. Wel behaalde hij een gymnastiekakte. In 1902 werd hij ambtenaar op het Bureau voor 's Rijks Belastingen in Rotterdam. Heijkoop, die door zijn jeugd in Rotterdam-Charlois vertrouwd was met het wel en wee van de havenarbeiders en in 1903 de invloed van de spoorwegstakingen onderging, begon zijn loopbaan in de sociaaldemocratische arbeidersbeweging in dat jaar als assistent op het Bureau voor Arbeidsrecht van Hendrik Spiekman. Deze heeft grote invloed op de ontwikkeling van zijn politieke denkbeelden uitgeoefend. Heijkoop raakte van dag tot dag meer onder Spiekmans invloed en onder bekoring van diens werkkracht. In 1904 sloot hij zich aan bij de SDAP. In april 1906 bewerkte Spiekman Heijkoop, die aanvankelijk twee avonden in de week hielp, zijn vaste betrekking op te geven om bij de Rotterdamsche Bestuurdersbond in dienst te treden als assistent-ambtenaar aan het Bureau voor Arbeidsrecht. Tot angst en ergernis van zijn familie deed Heijkoop dit. In de zomer van 1909 werd hij gekozen tot lid van de gemeenteraad, waar hij in de schaduw van Spiekman voorlopig nog niet uit de verf kwam. Des te meer gebeurde dit in de vakbeweging. Landelijk was hij bekend genoeg om in oktober 1909 bij referendum benoemd te worden tot bezoldigd propagandist van de in 1908 opgerichte Algemeene Nederlandsche Bond van Arbeiders in het Havenbedrijf. Menigeen was ook verbaasd en vroeg zich af hoe dat 'kleine tengere kereltje onze voorvechter in de haven (moest) worden'. Jarenlang werkte Heijkoop aan de opbouw van zijn bond, die na een fusie met een bond van pakhuispersoneel in 1911 Centrale Bond van Transport- en Havenarbeiders heette. In 1910 moest Heijkoop zijn werk bij het Bureau voor Arbeidsrecht opgeven, omdat een teveel aan werkzaamheden zijn gezondheid bedreigde. Tijdens de Eerste Wereldoorlog had Heijkoop een belangrijk aandeel in de totstandkoming in 1917 van de Havenarbeidsreserve (HAR) te Rotterdam. Deze instelling garandeerde de vele werkloze havenarbeiders een inkomen en maakte hen onafhankelijk van bedeling en het Koninklijk Nationaal Steuncomité. Samen met Johan Brautigam van de zeeliedenorganisatie bereikte Heijkoop dat er meer eenheid tussen verschillende moderne transportarbeidersorganisaties ontstond. Op 1 januari 1918 begon de Centrale Bond van Transportarbeiders zijn bestaan met Heijkoop als bezoldigd voorzitter en Brautigam als secretaris.

Hoewel een levensloop als vakbondsleider in het verschiet lag, verliep Heijkoops verdere leven anders. Hij werd politicus en gemeentebestuurder. Heijkoop kwam in 1918 in de Tweede Kamer en trad dientengevolge af als bezoldigd voorzitter van de Centrale Bond. Dit betekende het einde van een veelbewogen en slopende periode onder havenarbeiders met talloze spreekbeurten, rumoerige toehoorders, vaak bedreigingen en zelfs handtastelijkheden. 'Kleine Arie' weerde zich echter en won de strijd vaak door zijn scherpe argumentatie, meeslepende welsprekendheid en geestigheid, waarmee hij gemakkelijk lachsalvo's ontketende. In 1918 speelde hij een rol in de revolutiepoging van Troelstra. Op 9 november werden Heijkoop en Brautigam uitgenodigd ten huize van P. Nijgh, voorzitter van de Scheepvaartvereeniging, die onder indruk van de revolutie in Duitsland en elders tot vérgaande concessies bereid bleek. Tijdens dit gesprek belde burgemeester A.R. Zimmerman op en verzocht Heijkoop ijlings naar het stadhuis te komen. Heijkoop nam Brautigam mee. Beiden kregen in het onderhoud met Zimmerman de vaste overtuiging, dat de 'bourgeoisie' bereid was de macht over te dragen aan de arbeidersklasse. Zij schakelden A.B. de Zeeuw in en hebben er ongetwijfeld toe bijgedragen, dat Troelstra tot de overtuiging kwam dat de tijd rijp voor revolutie was. Troelstra moest een week later evenwel erkennen dat hij zich 'vergist' had. Zowel tijdens de Kamerverkiezingen van 1919 als in de gemeenteraad vielen politieke tegenstanders Heijkoop nog jaren lang heftig aan op zijn optreden in november 1918. Deze toonde zich allerminst de boetvaardige zondaar. In plaats daarvan verhoogden zijn scherpe aanvallen de politieke spanningen.

In de gemeenteraad liep Heijkoop vooral warm voor volkshuisvesting en kunstzaken. Hij bewoog zich in kringen van kunstenaars en had verstand van kunst. Hij had hoge idealen over de betekenis van kunst voor mensen in het algemeen en voor arbeiders in het bijzonder. Begin 1919 verdedigde hij het geven van kunstsubsidies tegen de anti-revolutionaire fractie, die geen 'immorele' kunst - waartoe zij ook de toneelstukken van Herman Heijermans rekende - wilde ondersteunen. Bij de raadsverkiezingen van 1919 verloren de liberalen en won de SDAP zoveel zetels dat deelname aan het college van burgemeester en wethouders voor de hand lag. SDAP-ers konden echter alleen een wethouderszetel bezetten, indien een meerderheid van de raad een door de plaatselijke SDAP afdeling opgesteld minimum-program ondersteunde, zo had het SDAP congres in april besloten. In september kregen Heijkoop en De Zeeuw voldoende stemmen, maar zij aanvaardden de benoeming niet omdat het vereiste werkprogramma ontbrak. De volgende weken ontstond hierover een impasse, die burgemeester Zimmerman wist te doorbreken door een werkprogramma op te stellen waarmee de plaatselijke SDAP kon instemmen. Ditmaal werden beide mannen tot wethouder gekozen. Omdat aldus de voorgeschreven overlegprocedure met de SDAP gevolgd was, verklaarde Heijkoop, die de portefeuille Sociale Belangen met onder meer personeelszaken, volkshuisvesting en arbeidsbeurs kreeg: 'Ik aanvaard dus de benoeming op grond van de toestemming van mijn partij, want ik voel mij nog altijd de mandataris van mijn partij en mijn klasse.' Najaar 1919 had Rotterdam dus zijn eerste 'rode wethouders' gekregen. Heijkoops populariteit bij de eigen aanhang groeide met de dag, maar ook de tegenstand van de andere partijen nam toe. Heijkoop leek deze zelfs te stimuleren. Intussen werkte hij - zonder op zijn zwakke gezondheid te letten - met fantasie en daadkracht aan de verbetering van de volkshuisvesting. Er was een schrijnend tekort aan arbeiderswoningen. Dat Vreewijk bijna voltooid was en Spangen in aanbouw, voldeed nog lang niet aan de behoefte. De jonge generatie verlangde bovendien aantrekkelijke woningen in een prettige omgeving. Heijkoop, geenszins dogmatisch, werkte schema's uit voor gemeentesubsidie aan particuliere bouwers. De gemeente ging ook zelf bouwen. Hieruit kwamen de galerijwoningen in Spangen voort, een baanbrekend plan, dat internationaal de aandacht trok. Ondanks tegenstand in de raad zette Heijkoop ook het idee van betonbouw door. Betonbouw was snel, goedkoop, en niet afhankelijk van geschoolde bouwvakarbeiders, waaraan een groot tekort bestond. Heijkoop verwierf hiermee zijn bijnaam 'Arie Beton'. Toen de raad in 1921 echter een motie aannam ten gunste van 'alkoofwoningen' traden de rode wethouders uit protest tegen deze 'verouderde en ongezonde' woningen af. In 1923 keerden zij als wethouder terug. Heijkoop kreeg opnieuw volkshuisvesting en personeelszaken. Vooral personeelszaken kregen nu zijn volle aandacht. Door zijn toedoen kwam een gemeentelijke Arbeidsreserve tot stand en werd de verordening op het Georganiseerd Overleg ingrijpend herzien. Hij ontwierp een geheel nieuw Ambtenarenreglement, dat de raad in 1929 aannam. Heijkoop was toen al zo ziek in 1922 had zich bij hem longemfyseem geopenbaard dat niet hij maar De Zeeuw het in de raad moest verdedigen.

Heijkoop was in het toenmalige Rotterdam een opvallende figuur, geheel anders dan de doorsnee sociaal-democraat, min of meer 'bohémien'. Hij hield van 'echte Kunst', maar haast nog meer van cabaret, café-chantants, dancings, kortom van het uitgaansleven. Hij organiseerde ook graag feestjes, vooral in zijn woning aan de Van Oldenbarneveldtstraat, en bekommerde zich weinig om geld. Zijn vrouw deelde met animo dit leven, waarover zijn oerdegelijke partijgenoten wel eens het hoofd schudden. Maar nagenoeg iedereen bezweek voor zijn onweerstaanbare charme en bewonderde zijn toewijding aan het werk in vakbeweging, partij en gemeentebestuur. Dat de felle agitator op talloze vergaderingen en de vurige revolutionair van 1918 ten slotte een tamme reformist geworden was, kan men niet stellen. Zijn diepste motivaties waren: solidariteit met de havenarbeiders met wie hij opgegroeid was, en de directe noodzaak op korte termijn verbeteringen tot stand te brengen voor de arbeidersbevolking. Dat bracht hem aan de top van de moderne vakbeweging, en dat gaf hem kracht vol te houden als wethouder van volkshuisvesting tegen alle persoonlijke vijandelijkheden in. Maar hij zag dat deze successen toch maar lapwerk waren en dat een geheel ander maatschappelijk bestel nodig was. Revolutionair sentiment en reformisme gingen bij zijn generatie sociaal-democraten samen. In december 1929 droeg de socialistische arbeidersbeweging van Rotterdam hem ten grave in een indrukwekkende stoet.

Publicaties: 

Centrale Bond van Transport- en Havenarbeiders. Ons eerste lustrum 1908-1913 (Rotterdam 1913); 'Zes eeuwen volkshuisvesting' in: Gedenkboek Rotterdam 1328-1928 (Rotterdam 1928) 51-63.

Literatuur: 

Vliegen, Kracht II, 502-506; 'Arie Heijkoop overleden' in: Het Haagsche Volk, 13.12.1929; A. Kievit, 'In memoriam' in: De Transportarbeider, 21.12.1929; J. Brautigam, 'Arie Wouter Heijkoop overleden' in: De Socialistische Gids, 1930, 1-5; A.B. de Zeeuw, 'A.W. Heijkoop' in: Rotterdams Jaarboekje, 1930, 157-160; Chr.A. de Ruyter-de Zeeuw, De eerste rode wethouders van Rotterdam (Rotterdam 1987); B. van Dongen, Revolutie of integratie (Amsterdam 1992).

Portret: 

A.W. Heijkoop, IISG

Handtekening: 

Huwelijksakte van Heijkoop/Mineur dd. 17 januari 1912. Reg 1912A, akte 87, akteplaats Rotterdam. Als bruidegom

Auteur: 
Chr.A. de Ruyter-de Zeeuw
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 4 (1990), p. 86-89
Laatst gewijzigd: 

01-03-2020 (voornaam vader en leeftijd bij overlijden vader gecorrigeerd)