KLAREN, Uilke Jans

Uilke Jans Klaren

(roepnaam: Uiltje; bijnaam: Vader Klaren), in 1898 initiatiefnemer van de speeltuinbeweging in Nederland, is geboren te Tjalleberd (gemeente Aengwirden) op 21 maart 1852 en overleden te Bennekom (gemeente Ede) op 30 maart 1947. Hij was de zoon van Jan Jans Klaren, veenwerker, en Tjerkje Klazes Oord. Op 17 november 1875 trad hij in het huwelijk met Froukje Klazes Hiemstra, met wie hij een dochter en twee zonen kreeg. Zij overleed op 10 oktober 1881. Op 21 november 1882 trouwde hij met Joukje Sikkema, met wie hij drie dochters en vijf zonen kreeg.

Klaren was afkomstig uit een landarbeidersgezin in Friesland. Het gezin vertrok op 2 juni 1881 uit Warga en vestigde zich in Nieuwer Amstel. Klaren vond werk in de scheepsbouw als scheepsbeschieter. Binnen enkele maanden na zijn vertrek uit Friesland verloor hij zijn vrouw, een zoon en een dochter. Hij was onder meer werkzaam geweest bij de Koninklijke Fabriek, de voorloper van de Nederlandsche Fabriek van Werktuigen en Spoorwegmaterieel (Werkspoor), en bij de Marinewerf. Hij was in 1896 secretaris en tot 1903 bestuurslid van de Metaalbewerkersvereeniging 'Verbetering Zij Ons Streven' en lid van de Commissie tot Weering van het Schoolverzuim. Toen Klaren op 17 juni 1900 de Oosterspeeltuinvereeniging oprichtte was dat op het eerste gezicht niet zo bijzonder. Al in de jaren tachtig waren speelplaatsen ingericht in arbeiderswijken in Amsterdam, Rotterdam, Groningen en Utrecht. Zij werden beheerd door leden van de gegoede burgerij met de bedoeling arbeiderskinderen gezonde speelruimte te geven en baldadigheid tegen te gaan. De eerste Amsterdamse tuin was gevestigd aan de Weteringsplantsoen. Deze bestaat nog steeds en is inmiddels naar Klaren vernoemd. Andere speelplaatsen kwamen er aan de Marnixstraat (door Th. Thijssen in zijn autobiografische boek In de ochtend van het leven niet erg positief besproken), aan de Wilhelminakade, de Nassaukade en bij de Overtoom. De beide laatste werden aangelegd door de vereniging Ons Huis. Maar de Nederlandse speelplaatsen leidden in tegenstelling tot die in andere landen een kommervol bestaan. Gebrek aan geld leidde ertoe dat de speelplaatsen slecht onderhouden werden. Van plannen om in alle volkswijken zulke speelplaatsen in te richten kwam niets terecht. Klaren, die rond 1894 als lid van de Vereeniging 'Samenwerking' betrokken was bij pogingen om naar het voorbeeld van Ons Huis een speeltuin op de Oostelijke Eilanden te vestigen, verloor daarom het vertrouwen in het vermogen van de burgerij hier iets tot stand te brengen. Daar kwam nog bij dat hij zich ergerde aan de neerbuigende houding van de gegoede burgerij tegenover de arbeiders. Maar ook van vakbondszijde kreeg Klaren geen steun bij zijn pogingen een speeltuin te verwezenlijken. Het Scheepsbouw-comité, een combinatie van drie vakbonden van scheepsarbeiders, waarvan de leden voor een groot deel in de buurt woonden, weigerde zijn vereniging financieel te steunen. 'De grootste vijand van den arbeider is de arbeider zelf', schreef Klaren naar aanleiding van deze teleurstelling. In het bijzonder zat het hem dwars dat de ondeugden van de arbeiderskinderen, zoals het rondhangen op straat, vandalisme en kleine criminaliteit, werden toegeschreven aan het arbeidersmilieu en het gebrek aan opvoeding daarbinnen. Volgens Klaren lag de oorzaak in de gebrekkige omstandigheden waarin zij opgroeiden. Er moesten daarom speeltuinen komen, zodat de kinderen niet meer doelloos over straat hoefden te slenteren maar in een veilige en gecontroleerde omgeving hun energie kwijt konden. Vanaf najaar 1898 zette Klaren zich daarom aan de uitwerking van zijn plan: een speeltuin, beheerd door de buurtbewoners zelf. Hij vroeg en kreeg de steun van de hoofdonderwijzers van de openbare scholen in de buurt, J. Mellink en J. van den Hoek. Na enkele mislukte pogingen om het geld bijeen te brengen, kon op 17 juni 1900 de Oosterspeeltuinvereeniging worden opgericht. Binnen het jaar waren er meer dan 1500 leden, allen bewoners van de buurt. Klaren zelf werd voorzitter, Mellink en Van den Hoek vice-voorzitter en tweede secretaris. Financiële steun kreeg de vereniging van G.M. den Tex, directeur van de Stoomvaartmaatschappij Nederland, die Klaren in diens eenvoudige arbeiderswoning aan de Bootstraat had opgezocht. Twee jaar later, op 23 april 1902, werd de speeltuin op de hoek van de Czaar Peterstraat en de Blankenstraat geopend. De gemeente Amsterdam gaf de grond. De afrastering en de inrichting werden geheel door de leden zelf verzorgd. Behalve over een speeltuin beschikte de vereniging over een klein clubhuis, waar allerlei binnenactiviteiten werden georganiseerd, zoals figuurzagen, tekenen en voorlezen. In de boezem van de vereniging ontstonden weldra aparte clubs voor muziek, gymnastiek, voetbal en toneel. Zo ontstond het model waarnaar in de daaropvolgende jaren eerst in Amsterdam en weldra in het hele land buurtspeeltuinverenigingen werden opgericht. In 1932 kwam er een overkoepelende organisatie, de Nederlandsche Unie van Speeltuinorganisaties (NUSO), die nog steeds bestaat. In 1995 waren hierbij ruim 950 organisaties voor speeltuin- en kindervakantiewerk aangesloten.

Een idee van de beweegredenen van Klaren geeft de correspondentie die hij in de jaren 1898 tot 1905 voerde over de oprichting van de Oosterspeeltuin en uit aantekeningen voor lezingen en artikelen. Daarin vallen zijn sociale bewogenheid en zijn dadendrang op. Klaren was er sterk van doordrongen dat er iets moest gebeuren voor de kinderen in de volksbuurten, wilden zij niet ten onder gaan. Op een bijeenkomst in Ons Huis op 25 januari 1899 zei hij: 'Niet de jeugd is misdadig, maar de samenleving want zij ontneemt de jeugd alle gelegenheid tot spelen, tot goede lichamelijke ontwikkeling. Geef de jeugd gelegenheid zich lichamelijk te ontwikkelen en dit te doen samengaan met haar geestelijke ontwikkeling, en 't zal de jeugd verheffen. Geef haar niet die gelegenheid en laat haar als speelterrein de straat, en 't zal haar demoraliseren'. Ook in latere stukken bleef hij hameren op dit voor hem belangrijkste doel van het speeltuinwerk: de verheffing van het arbeiderskind. De speeltuin was voor hem niet zo maar een plaats om veilig buiten te kunnen spelen, maar een plaats waar kinderen opgevoed werden en zo betere mensen konden worden. Klaren was er daarom ook niet zo voor dat de speeltuin volgezet werd met allerlei speeltoestellen. Liever zag hij een open ruimte, waar kinderen onder leiding van volwassenen, hij dacht aan onderwijzers, allerlei spellen deden. Dit 'geleide spel' zou lange tijd een van de hoofdactiviteiten van het speeltuinwerk blijven. Even doordrongen was Klaren van het feit dat de arbeiders zelf deze voorzieningen voor hun kinderen moesten realiseren. 'Zoo overtuigd ben ik dat wij arbeiders het zijn, het moeten zijn, die door onze krachten in dien zin ten dienste te stellen, het beste toonen dat er een onweerlegbare behoefte aan dusdanige ontspanningsplaats voor de kinderen bestaat', schreef hij op 7 november 1898 in een van de brieven aan Van den Hoek. In de speeltuinbeweging wordt Klaren geëerd als 'Vader Klaren'. Bij gelegenheid van de dertigste verjaardag van de oprichting van de Oosterspeeltuinvereeniging in 1930 ontving hij de zilveren eremedaille van de stad Amsterdam. In 1940 werd in het clubhuis van de Oosterspeeltuin een plaquette met zijn beeltenis onthuld, aangeboden door de NUSO en ontworpen door de beeldhouwer Marinus Vreugde. Het NUSO-bestuur gaf jarenlang een replica van deze plaquette ten geschenke aan nieuw geopende speeltuinen. Ook werden in Amsterdam een straat en een speeltuin naar hem vernoemd. Zowel bij zijn 75ste, 80ste als 90ste geboortedag verschenen artikelen of interviews in de Amsterdamse bladen. Klaren was wars van openbaar eerbetoon. Het aanbod om erelid van de NUSO te worden wees hij af en ook liet hij zich na zijn aftreden als voorzitter van de Oosterspeeltuinvereeniging in 1912 niet meer op officiële bijeenkomsten van de speeltuinorganisatie zien. Klaren en zijn vrouw verhuisden in 1935 van Amsterdam naar Arnhem. Zij verhuisden verschillende malen. Na het overlijden van zijn vrouw in 1941 woonde Klaren in verschillende plaatsen in bij zijn kinderen.

Publicaties: 

Beknopte voorgeschiedenis der vereeniging 'Oosterspeeltuin' (z.pl. z.j.); De Oosterspeeltuin (Amsterdam 1903).

Literatuur: 

Gedenkboek. Uitgave ter herdenking van het twintigjarig bestaan van de Vereeniging Oosterspeeltuin (Amsterdam 1920); M. Boon, Speeltuinen (Rotterdam 1935; herdruk Amsterdam 1947); 'U.J. Klaren de pionier van het speeltuinwerk 94 jaar' in: De Waarheid, 20.3.1946; G. van der Houven, 't Begon op Oostenburg. Gedenkschrift van de Algemeene Nederlandse Metaalbewerkersbond, afdeling Amsterdam (Amsterdam 1949); A.F.K. Parée, 'Speeltuinbeweging 50 jaar' in: Ons Amsterdam, 1950, 212-215; Zestig jaar Oosterspeeltuin (Amsterdam 1960); G. Harmsen, Hamer of aambeeld? Een en ander uit de geschiedenis van de Amsterdamse arbeidersbeweging (Amsterdam 1979); A. Jansen, 'De Nederlandse Speeltuinbeweging' in: Jaarboek van het Nederlands Openluchtmuseum 1995 (Arnhem 1995) 200-227; P. Selten, C. Adriaanse, B. Becker, Af en toe met pa en moe... De speeltuinbeweging in Nederland 1900-1995 (Utrecht 1996); M. Klaren, Uilke Jans Klaren (1852-1947). Icoon van de speeltuinbeweging, Amsterdam 2019.

Portret: 

Uilke Jans Klaren, uit: P. Selten e.a., Af en toe met pa en moe... De speeltuinbeweging in Nederland 1900-1995 (Utrecht 1996)

Handtekening: 

Akte van overlijden van Froukje Hiemstra dd. 10 oktober 1881; akte 352, akteplaats Nieuwer-Amstel. Als echtgenoot van de overledene. 

Auteur: 
Peter Selten
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 7 (1998), p. 113-116
Laatst gewijzigd: 

10-02-2003
02-12-2019 (gegevens huwelijken en kinderen, passage over vertrek uit Friesland en adres eerste speeltuin gecorrigeerd, passage over periode vanaf 1935 toegevoegd)