KNUTTEL, Joannis Adrianus Nelinus

Joannis Adrianus Nelinus Knuttel

(roepnaam: Jan, Johan), vooraanstaand lid van de Sociaal-Democratische Partij en de Communistische Partij in Nederland, is geboren te Delft op 14 mei 1878 en overleden te Leiden op 5 februari 1965. Hij was de zoon van Gerhardus Knuttel, scheikundig ingenieur, en Marie Therèse Anne Wilhelmine Adolphine Schagen van Leeuwen. Op 20 november 1908 trad hij in het huwelijk met Maartje Geertruida Margaretha Elizabeth Visser, met wie hij een meisje en een jongen adopteerde.
Pseudoniemen: Dr. J. Bonefaas, Eén van deze wereld, K.T. Nieulant, Van Schie, Spinosus.

In het ouderlijk gezin maakte Knuttel al vroeg kennis met sociale problemen. Zijn vader werkte op de Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek, waarvan J.C. van Marken directeur was, en werd bij diens vooruitstrevende sociale beleid betrokken. Ook socialistische bladen als Recht voor Allen en Vooruit kwamen in huis. De jonge Knuttel voelde zich al in zijn gymnasiumtijd socialist. Hij noemde zelf de invloed van de artikelen van Franc van der Goes in De Nieuwe Gids en het katheder-socialisme van de Delftse hoogleraar B.H. Pekelharing. Na aanvankelijk aan astronomie gedacht te hebben, studeerde Knuttel van 1896 tot 1901 Nederlandse letteren in Leiden. Jaargenoten en deels studiegenoten waren C.G.N. de Vooys, W. van Ravesteyn en R. Jacobsen. De studiejaren van Knuttel vallen binnen het decennium dat zich kenmerkt door een ontwakend sociaal besef onder studenten en kunstenaars. Knuttel behoorde tot degenen die het socialisme verbreidden onder aankomende intellectuelen. Hij droeg ook het zijne bij tot de oprichting van de Leidse afdeling van de SDAP, die in eerste instantie geen arbeiders onder haar leden telde. Van 1902 tot 1905 was Knuttel tijdelijk leraar op het gymnasium in Rotterdam. In deze kwetsbare positie kon hij zich niet openlijk met politiek inlaten. Hij kreeg hier contact met de dichter J.H. Leopold en maakte vele vriendinnen. Hij zou zijn leven lang behoefte hebben aan vrouwen om zich heen, meer om de sfeer dan om de erotiek. In 1906 promoveerde Knuttel te Leiden op de dissertatie Het geestelijk lied in de Nederlanden voor de kerkhervorming. In hetzelfde jaar werd hij onder slechte arbeidsvoorwaarden redacteur van het Woordenboek der Nederlandse taal. Hij bleef dit tot 1945. Zijn letterkundige kwaliteiten waren groter dan zijn taalkundige. Vanaf 1918 gold zijn grote liefde Bredero, die veel 'volkser' was dan de deftige burger P.C. Hooft. Knuttel nam het in polemieken en studies voor Bredero op en gaf diens volledige werk uit. Hij schreef een monografie over Bredero, die in 1949 verscheen. In het leven van Knuttel nam de kunst een belangrijke plaats in. Hij was zelfs van mening dat men via de kunst tot het socialisme kwam. Zijn hele leven was hij zowel politiek als literair-historisch en literair-kritisch actief. Toch nam bij hem niet op goedkope wijze de politiek de plaats van de esthetiek in. Zijn oordeel over C.S. Adama van Scheltema en Israël Querido, die in socialistische kring als grote kunstenaars golden, was vernietigend. Daarentegen noemde hij Louis Couperus, die politiek eindeloos ver van hem af stond, 'de enige hollandse auteur die ook voor het buitenland genietbaar is'. Lange tijd hoopte Knuttel op een hoogleraarschap. W. van Ravesteyn zei in 1921 dat, ware Knuttel geen communist geweest, dit hem reeds vele jaren ten deel gevallen zou zijn.

Op 1 september 1907 had Knuttel zich te Leiden gevestigd en een huis aan de Witte Singel betrokken, waar hij tot zijn dood bleef wonen. Hij maakte een honkvaste indruk en had de naam er zelden toe te brengen te zijn buiten zijn woonplaats een spreekbeurt te vervullen. Maar aan het plaatselijke politieke leven nam hij actief deel. Aanvankelijk stond hij wekelijks te colporteren aan diverse bedrijfspoorten maar naar eigen oordeel zonder veel succes. In de richtingenstrijd binnen de SDAP koos Knuttel de zijde van de marxisten. Zelf zei hij K. Marx via K. Kautsky te hebben leren kennen. Door de aard van zijn wereldbeschouwelijke interesse voelde hij zich meer tot Fr. Engels dan tot Marx aangetrokken. Bij het verschijnen van De Tribune in 1907 behoorde hij tot de eerste honderd abonnees. Hij maakte in 1909 deel uit van de commissie van dertien die na het royement van de Tribune-redactie de oprichting van de Sociaal Democratische Partij (SDP) ter hand nam. Ondertussen had hij kennisgemaakt met Maartje Visser, die in 1906 met Henk Sneevliet getrouwd was. Knuttel wist haar voor zich te winnen. Na op 24 januari 1908 van Sneevliet gescheiden te zijn, trouwde zij met Knuttel. De door Knuttel tussen maart 1905 en juni 1907 geschreven roman Liefdes kronkelpaden heeft hier echter alleen heel in de verte iets mee te maken. Na het vertrek van Anton Pannekoek in 1906 uit Leiden naar Duitsland, draaide de afdeling van de SDAP in deze stad geheel om Knuttel. 'Eerst was het een pannekoek en toen een flensje', spotte het SDAP-kamerlid J.H.A. Schaper. Daar zat volgens J. de Kadt wel iets in, want Knuttel, een kleine tengere man, vol zenuwtrekken en altijd in friemelende beweging, deed meer denken aan een opkrullend flensje. De Oktoberrevolutie van 1917 wekte bij Knuttel hoge verwachtingen, ook ten aanzien van de kunst. Hij zag een tijd komen waarin het mogelijk zou zijn 'om tot die eenheid van levensbeschouwing, die gelijkheid van opvatting te geraken, welke de Middeleeuwen kenden'. 'Het woord kunst zal in de komende maatschappij verdwijnen. Want het is zeer terecht gezegd: in den bloeitijd van de kunst kende men geen kunst... Alles wat gemaakt werd droeg de kern van kunst in zich'. In het begin van de jaren twintig kenmerkte de Communistische Partij in Nederland (CPN) zich door interne twisten. in snijdende polemieken keerde Knuttel zich eerst tegen H. Gorter en daarna tegen H. Roland Holst. Aanvankelijk stond hij onvoorwaardelijk achter D. Wijnkoop, althans naar buiten toe. Toen de oppositie er met steun van de Komintern in slaagde Wijnkoop en de zijnen tot aftreden te nopen, ging Knuttel om. Hij weigerde Van Ravesteyn na het royement van diens afdeling Rotterdam voor een spreekbeurt in Leiden uit te nodigen ondanks de druk die de Wijnkoop-aanhang op hem uitoefende. Toen Wijnkoop en de zijnen in 1926 een nieuwe partij stichtten, de Communistische Partij Holland-Centraal Comité, bleef Knuttel de oude partij, die de steun van de Komintern had, trouw. Wel voelde hij zich geroepen, om indirect zijn houding te rechtvaardigen, een korte partijgeschiedenis te schrijven tot en met de scheuring in 1926. De gelederen waren zozeer gedund dat Knuttel in 1928 zijn intrede in het partijbestuur van de CPN deed en hiervan tot het congres van 1930 deel bleef uitmaken. Toch trok een landelijke functie hem niet. Wel maakte hij van 1919 tot 1927, van 1931 tot 1933 en daarna nog eens van 1946 tot 1949 met hart en ziel deel uit van de Leidse gemeenteraad. Verder bemoeide hij zich intensief met de communistische jeugdbeweging en de partijscholing. Knuttel bewerkte Het ABC van het communisme van N. Boecharin voor Nederland. Toen de CPN eind 1933 tot een voor ambtenaren verboden Organisatie verklaard werd, was Knuttel gedwongen zich wat op de achtergrond te houden. Vanaf 1937 verschenen enkele stukken van hem in Politiek en Cultuur, het maandblad van de CPN, onder het pseudoniem dr. J. Bonefaas. Deze stukken zijn heel wat minder stekelig dan die van twintig jaar eerder onder het pseudoniem Spinosus in De Nieuwe Tijd. Een veelschrijver was hij nooit maar in de jaren dertig verscheen wel bijzonder weinig van zijn hand. Knuttel en zijn vrouw hadden beiden een labiele gezondheid en kampten veel met ziekte. Dat het huwelijk kinderloos bleef, verwerkte zijn vrouw moeilijk. Pleegkinderen konden dit gemis blijkbaar onvoldoende goedmaken. In de oorlog dook Knuttel onder en was niet actief.

In mei 1945 behoorde Knuttel tot de felle tegenstanders van P. de Groot. Samen met anderen schreef hij de brochure Offensief voor het socialisme, Een analyse om te komen tot een juiste communistische politiek. Toen De Groot het heft weer stevig in handen had, werd Knuttel zijn oppositie nog verschillende keren voor de voeten gegooid. Zijn tribunistische opvattingen werden in strijd met het leninisme geacht. Bij De Brug-oppositie in 1958 sloot Knuttel zich niet aan. Zolang de CPN maar achter de Sovjet-Unie stond, bleef hij zijn partij trouw. Tot op hoge leeftijd bleef zijn geest helder, al viel het schrijven hem steeds zwaarder. Moeizaam voltooide hij zijn boek Onze letteren in de Middeleeuwen, dat in 1958 verscheen. De Hongaarse furie in november 1956 spaarde ook hem niet. In een drukbezochte vergadering van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde werd hij als communist voor royement voorgedragen. Dit voorstel kreeg echter geen meerderheid. Na de dood van zijn vrouw in 1952 raakte hij geïsoleerd. Aanvankelijk hernieuwde hij de vriendschapsbanden met vriendinnen uit de tijd van voor zijn huwelijk, met de gezusters Mees en met Annie Salomons. Het plaatselijk contact met de CPN ging vrijwel verloren toen zijn arts hem rond 1960 verbood vergaderingen te bezoeken. Knuttel overleed in 1965 in het Diaconessenhuis te Leiden. Bij de crematie in Westerveld sprak Henk van Welzen, een Leidse arbeider, K.H. Heeroma als neerlandicus en Theun de Vries namens het CPN-bestuur.

Archief: 

Archief J.A.N. Knuttel in IISG (Amsterdam; vgl. Campfens, 199); enige correspondentie en manuscripten in Letterkundig Museum en Documentatiecentrum (Den Haag; dossier K 604).

Publicaties: 

Bibliografie in: G. Harmsen, 1971 (zie onder Literatuur), 161-164 en 1982, 319-322, alsmede 'De geschiedenis der CPH' en 'De oprichting en ontwikkeling der SDP. Kanttekeningen op het artikel van Koejemans' in: Cahiers over de geschiedenis van de Communistische Partij van Nederland, nr. 4, mei 1980, 28-50 en 51-58.

Literatuur: 

G. Harmsen, 'Dr. J.A.N. Knuttel. Neerlandicus en communist' in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te Leiden, 1968-1969 (Leiden 1971) 144-164, eveneens in: G. Harmsen, Nederlands kommunisme (Nijmegen 1982) 305-318; Th.P.F. Wortel, 'Dr. J.A.N. Knuttel, peuterige kamergeleerde tussen Marx en Kluyver' in: Jaarboek van de Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie, Overzicht van de jaren 1981 en 1982 (Leiden 1984) 66-85; J. Slangen (red.), J.A.N. Knuttel (Leiden 1989); ); J.W. Stutje, De man die de weg wees. Leven en werk van Paul de Groot 1899-1986 (Amsterdam 2000); G. Voerman, De meridiaan van Moskou. De CPN en de Communistische Internationale (1919-1930) (Amsterdam/Antwerpen 2001); Igor Cornelissen, Neerlandicus, nudist en communist. Dr. J.A.N. Knuttel (1878-1965) (Leiden 2016).

Portret: 

J.A.N. Knuttel, Letterkundig Museum en Documentatiecentrum (Den Haag)

Handtekening: 

brief van Knuttel aan Wiesing , 1956. Archief H.P.L. Wiessing, inv. nr. 53, IISG, Amsterdam.

Auteur: 
Ger Harmsen
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 3 (1988), p. 98-102
Laatst gewijzigd: 

24-02-2016 (literatuur uitgebreid)
25-05-2022 (spelling voornaam gecorrigeerd, roepnaam toegevoegd)