KRUITHOF, Klaas

Klaas Kruithof

CNV-voorzitter van 1916 tot 1935, is geboren te Kampen op 27 oktober 1875 en overleden te Utrecht op 29 december 1956. Hij was de zoon van Hendrik Kruithof, touwslager en sigarenmaker, en Johanna Wilhelmina Schouten, dienstbode en tabaksarbeidster. Op 10 mei 1899 trad hij in het huwelijk met Femmigje Lindeboom, dienstbode, met wie hij vijf dochters en vier zoons kreeg.

Kruithof groeide op in Kampen als tweede kind in een orthodox-protestants (dolerend) sigarenmakersgezin met elf kinderen. Al tijdens zijn lagere schooltijd leerde hij als hulpje van zijn thuiswerkende vader de eerste beginselen van het sigarenmaken. Op elfjarige leeftijd - bij controle moest hij voorwenden twaalf te zijn - begon hij in een fabriek voor f 1,75 en een handvol sigaren per week als 'stripjongen' een eigen loopbaan in deze industrie. Tot na zijn benoeming als secretaris-penningmeester van het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) (1912) bleef hij het sigarenmakersvak uitoefenen. Zijn beperkte schoolopleiding, die hij altijd als gemis bleef ervaren, vulde hij later aan met avondcursussen.

Na zijn verhuizing naar Utrecht in 1897 raakte Kruithof betrokken bij het gereformeerde organisatieleven. Hij sloot zich aan bij de plaatselijke vakafdeling voor sigarenmakers van Patrimonium. Toetreding tot de Nederlandsche Internationale Sigarenmakers en Tabaksbewerkers Bond was voor deze streng gereformeerde anti-socialist ondenkbaar. In de vakafdeling aanvaardde hij het secretariaat. Daarnaast werd hij volop actief in de Anti-Revolutionaire Kiesvereeniging, het zondagsschoolwerk en de Gereformeerde Jongelingsvereeniging. Uit vrees voor levensbeschouwelijke verwatering verzette hij zich aanvankelijk tegen de vorming (1899) van de zelfstandige -dat wil zeggen van het overwegend gereformeerde Patrimonium onafhankelijke - landelijke Christelijke Bond van Sigarenmakers en Tabaksbewerkers (CBST). In 1910 aanvaardde hij evenwel het voorzitterschap van deze bond. Dezelfde vrees was ook de achtergrond van zijn aanvankelijke reserve ten aanzien van het interconfessionele karakter van het CNV, dat in 1909 werd gevormd.

In 1908 was Kruithof in dienst getreden bij een broer die in Maassluis een eigen sigarenfabriek was begonnen. Toen problemen ontstonden over zijn frequente afwezigheid in verband met zijn vakbondswerk, begon hij in hetzelfde jaar nog voor zichzelf. Als 'eigenwerker' met een tabakswinkel was Kruithof in 1912 als enige kandidaat bereid en in staat om bij het CNV voor een halve weektaak als administratieve kracht in dienst te treden. Hij werd zo de eerste vrij gestelde van het destijds te Rotterdam gevestigde vakverbond. In hetzelfde jaar nog werd hij gekozen tot secretaris-penningmeester, naast voorzitter H. Diemer. In 1913 kon het CNV het zich financieel veroorloven hem een volledig dienstverband aan te bieden. Tot 1916, toen hij de werkgever geworden Diemer opvolgde en H. Amelink vrijgesteld secretaris-penningmeester werd, deed Kruithof nagenoeg al het vakbondswerk, soms bijgestaan door zijn echtgenote. Tot 1915 bleef hij bovendien voorzitter van de CBST, waarvoor hij in 1912/1913 mede leiding gaf aan stakingsacties van sigarenmakers.

Van zijn lange bestuursloopbaan - in 1935 liet hij zich als zestigjarige reglementair pensioneren - is de periode 1912 tot 1916 voor het CNV de belangrijkste geweest. Voor het te verrichten werk had hij de juiste capaciteiten. Als energiek en verbaal begaafd propagandist kon hij een essentiële bijdrage leveren tot de consolidatie van het CNV na de (inter)confessionalisme-crisis van 1912. Vooral in deze jaren bouwde 'K.K.', zoals hij veelal werd aangeduid, een naam op als rechtlijnig en voor tegenstanders bovenal meedogenloos debater. Ook binnen de eigen beweging werd hij vanwege zijn impulsieve vechtersmentaliteit door menigeen gevreesd. Niet minder belangrijk was zijn stimulerende en begeleidende rol bij het vaak moeizame concentratie- en centralisatieproces van de beweging, dat zich in belangrijke mate in deze periode voltrok. Daarnaast droeg hij zorg voor zaken als de verbondsadministratie en de eindredactie van het orgaan De Gids.

Zijn bijna twintig jaar durende voorzitterschap van het CNV was over het geheel genomen iets minder vruchtbaar. Zijn geringe souplesse en het vrijwel ontbreken van concrete sociaal-economische visies en strategieën voor de langere termijn maakten hem wellicht niet de meest aangewezen persoon om een groeiende en maatschappelijk 'ingroeiende' vakcentrale als het CNV dynamisch te leiden en te representeren. 'De beweging ... schrijdt voort van dag tot dag en zal zijn vasten loop hebben naar Gods bestel. Wij hebben slechts onzen plicht te doen en de uitkomst aan God over te laten', zo luidde een hem typerende uitspraak uit 1926. In de vele officiële commissies en organisaties, van de Hooge Raad van Arbeid tot de omroepvereniging NCRV, waar hij het CNV qualitate qua vertegenwoordigde, speelde hij veelal een bescheiden rol. Bij zijn afscheid herinnerden verscheidene sprekers zich vooral zijn accuratesse op het punt van de notulen en zijn onverzettelijkheid inzake detailkwesties.

Onvrede over zijn functioneren leidde er in 1922/1923 toe dat binnenskamers bij het CNV met de gedachte werd gespeeld hem weg te promoveren naar bijvoorbeeld een burgemeesterspost. Concreet aangrijpingspunt voor de kritiek vormde zijn absenteïsme, dat samenhing met zijn onwil om de verhuizing (1921) van het CNV-bureau naar Utrecht te volgen. Hij voelde er niets voor om zijn zetel voor de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) in de Rotterdamse gemeenteraad (vanaf 1917) op te geven. Door autoritair optreden en verhuizing naar Utrecht (1923) wist hij zich te handhaven. Zijn tegenstrevers G. Baas Kzn. en C. Smeenk verlieten weldra het CNV-bestuur. De verhouding met secretaris Amelink bleef nadien gereserveerd. Met penningmeester J.S. Ruppert Jr. behield hij een goede relatie.

Kruithofs koppigheid speelde hem ook in zijn politieke carrière parten. In 1918 mislukte een actie van achttien (ver)bondsbestuurders om Kruithof naast het CNV-lid J. Schouten en Patrimonium- en CNV-bestuurder Smeenk door middel van voorkeurstemmen in de Tweede Kamer te krijgen. Vooral het bikkelharde optreden van ARP-voorman A. Kuyper, die geen inmenging van het CNV wenste, was daar debet aan. Kruithof kon het kwetsende optreden van Kuyper niet verkroppen. Ook na diens dood (1920) bleef hij daarom tot na zijn aftreden als CNV-voorzitter van de partijleiding genoegdoening eisen. Aandrang van die kant om zelf ook water bij de wijn te doen wees hij tot 1937 af. 'Ik kniel alleen voor God - Kruithof', zo moet hij eens aan het ARP-bestuur hebben getelegrafeerd. In 1937 werd de kwestie binnenskamers bijgelegd.

Na zijn pensionering stootte Kruithof spoedig het merendeel van zijn publieke functies af. Wel werd hij te Utrecht afdelingsbestuurder van de CBST, welke bond hem in 1949 tot erelid benoemde. Van het CNV was hij vanaf 1935 erevoorzitter. In de laatste levensjaren kreeg vooral evangelisatiewerk zijn aandacht. Bij zijn overlijden in 1956 was hij nog voorzitter van de Bond tegen het VIoeken, die hij in 1917 mee had opgericht.

Literatuur: 

H. Amelink, Onder eigen banier (Utrecht 1940) 244-249; H. Amelink, Met ontplooide banieren (Utrecht 1950); R. H(agoort), 'God dienen is heerlijkheid' in: De Gids, 28.10.1950; H.J. V(ermeulen), 'Het verscheiden van ons erelid Klaas Kruithof' in: Uit de Tabakshoek, januari 1957; 'Door het geloof' in: De Gids, 12.1.1957.

Portret: 

K. Kruithof, IISG

Handtekening: 

Huwelijksakte van Kruithof/Baarspul dd 2 augustus 1934. Archief 463. Reg 731-01, akte 770; akteplaats Utrecht. Als vader van de bruidegom.

Auteur: 
Paul E. Werkman
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 2 (1987), p. 81-83
Laatst gewijzigd: 

16-07-2017 (beroep moeder gecorrigeerd)