LAAR, Hendrik van

Hendrik van Laar

(roepnaam: Henk), jeugdbeweger en sociaal-democraat, actief op het terrein van natuurstudie, heemkunde en vrijwillige politie, is geboren te Amsterdam op 5 februari 1898 en aldaar overleden op 3 december 1955. Hij was de zoon van Rijnke Leonard van Laar, zeeman, optuiger van schepen en sleepbootkapitein, en Jacomina Aleida Wolters. Op 21 december 1922 trad hij in het huwelijk met Johanna Wilhelmina Polling. Dit huwelijk, waaruit twee dochters en een zoon werden geboren, werd ontbonden op 17 maart 1937. Op 13 oktober 1938 hertrouwde hij met Ida Maria Lambermont, met wie hij vier dochters en twee zoons kreeg.
Pseudoniemen: Crataegus, Das.

Van Laar werd geboren in de Dapperstraat in Amsterdam, maar het gezin verhuisde weldra naar de Czaar Peterstraat en vervolgens naar de Blankenstraat. In 1908 overleed zijn moeder. Daar vader zeeman was, kwamen Van Laar en zijn twee jaar oudere zusje Aleida in wisselende pleeggezinnen, die voor wat hem betrof buiten Amsterdam woonden. Ten slotte kwam Van Laar op een kostschool. Wanneer daarvoor tijd en gelegenheid was, trok hij de vrije natuur in en vond daar wat de mensen hem tekort deden. In Middelburg ging hij in 1913 naar de Rijkskweekschool voor Onderwijzers. Hij sloot zich aan bij de Kweekelingen Geheelonthoudersbond (KGOB), pionier en deel van het vrije jeugdbewegingsidealisme, en bij een gymnastiekvereniging. Deze dubbele gerichtheid bepaalde zijn verdere leven. Begin 1917 haalde hij de onderwijzersakte en keerde in april direct terug naar Amsterdam. Daar hij in augustus de militaire dienstplicht moest vervullen, kon hij voordien geen baan bij het onderwijs krijgen. Hij benutte de tijd om zich de beginselen van de klassieke talen eigen te maken en verliet in april 1919 de militaire dienst in de rang van reserve-officier. Hierna stond hij voor de klas op de Linnaeusschool in de Tweede Oosterparkstraat tot hij in 1920 aangesteld werd op de kosteloze school no. 112 in de Blankenstraat. Na de splitsing van deze dubbele school kwam hij op de kosteloze school no. 118, later Conradschool geheten, op het Funen aan het einde van de Oostelijke Eilanden. In deze volkswijk zou hij met overgave twintig jaar de schoolkinderen méér bijbrengen dan lezen, schrijven en rekenen. Hij was voorstander van schoolwandelingen voor wie dat wilde op de vrije middagen in de omtrek van de stad en nam enthousiast deel aan het werk van de door U. Klaren in 1902 gestichte Oosterspeeltuin.

Naast zijn toch al niet geringe taak van onderwijzer en activiteiten hieromheen was Van Laar actief in de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC). Vele oudleden van de KGOB behoorden tot de oprichters en het kader van de AJC, die toen net onder het bewind van J.J. Vorrink een heel ander gezicht kreeg. Van Laar stak zijn lidmaatschap niet onder stoelen of banken en kwam net als andere rode onderwijzers in de opvallende AJC-kleding op school. In de AJC creëerde hij voor zichzelf een eigen werkterrein. Hij maakte ernst met het natuurverkennen en verdiepte zijn liefde voor de vrije natuur door studie. De AJC kende al natuurhistorisch werk. Dit berustte bij Jan Derksen, maar Van Laar overvleugelde hem en nam de leiding over. Van januari 1929 tot december 1933 publiceerde hij De Meidoorn, Natuurhistories Blad voor buitenvrienden, bedoeld voor 'de doodgewone wandelaars, de kampeerders, plantenzoekers, vogelbespieders, keienkloppers en akwariumhouders'. Klaas Reinders maakte de tekeningen. Van Laar redigeerde het blad van de eerste tot de laatste letter en schreef het, hoewel ook met de AJC sympathiserende beroepsbiologen erin publiceerden, hoofdzakelijk zelf vol, zowel onder zijn eigen naam, anoniem als onder de pseudoniemen Crataegus - latijn voor Meidoorn - en Das. Bij de keuze van de onderwerpen sloot hij aan bij de interesse van de arbeiders: geologie en archeologie zo dicht mogelijk bij huis, scheikunde, vogels en vissen. Aan het blad kwamen de leden niet te pas. Het was vóór maar niet ván de leden. Omdat het te weinig door de leden gedragen werd en ook bij een abonneeaantal van 1600 verliesgevend was, moest de uitgave worden gestaakt, toen de crisis het aantal abonnees te sterk omlaag drukte. De werkkracht van Van Laar was onvoorstelbaar. Alleen al zijn bijdragen in de periodieken van de 'Rode Familie' zijn nauwelijks te overzien. Hij schreef in Het Jonge Volk, Opgang, De Wiekslag, De Kern - alle vier AJC periodieken - De Bode van de Nederlandsche Bond van Onderwijzers, Het Volk, Wij, een geïllustreerd familieblad, De Boekenmolen, een uitgave voor de boekenvrienden van De Arbeiderspers, De Verbruiker van de verbruikscoöperaties, De Toorts van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling (IvAO), de VARA-Radiogids en in bladen van verenigingen van aquariumhouders. In 1931 stichtte Van Laar in Amsterdam het Natuurhistories Museum 'De Pinksterblom'; Dit werd gehuisvest in de machinekamer van de niet-meer gebruikte Gasfabriek-Oost tot in februari 1934 onderdak gevonden werd in een oud schoolgebouw aan de Linnaeusparkweg. Vóór alles was het museum bedoeld voor leken. Op initiatief van Van Laar werd in 1935 op de Paasheuvel in Vierhouten de heemtuin Heimanshof aangelegd naar een ontwerp van C. Bleeker. Van Laar benaderde Jac.P. Thijsse, die vol enthousiasme voor het plan raad gaf. Jonge werklozen deden het zware handwerk. Op de door Van Laar georganiseerde wandeltochten betoonde hij zich een goed pedagoog. Aan zijn wandelleiders-cursussen lag een hele filosofie ten grondslag, omdat wandelen voor hem meer dan lichaamsbeweging was. In al zijn activiteiten richtte Van Laar zich in de eerste plaats op de jeugd met de bedoeling 'de jonge arbeiders en arbeidsters te ontwikkelen, zodat ze zich niet meer de mindere voelen van de beter bedeelden. Zij zijn het, die straks de nieuwe, socialistische maatschappij moeten opbouwen en steunen'. In de volwassenen-activiteiten van het IvAO, waar ook aan natuurverkennen gedaan werd, bleef hij op de achtergrond, al schreef hij in De Toorts. Pas in 1934 kwam hij in het hoofdbestuur van het IvAO. Een belangrijke rol ging Van Laar vervullen bij de radio, die als massamedium in opkomst was. Vanaf 1932 hield hij één of twee keer in de maand een serie van 53 lezingen voor de Vereeniging van Arbeiders Radio Amateurs (VARA) over zijn geliefde onderwerpen. Vanaf september 1937 dirigeerde hij elke woensdagmiddag als 'Oom Henk' het VARA-kinderkoor De Roodborstjes. Johan Jong speelde daarbij op de piano. 'Oom Henk' zou hier na de bevrijding mee doorgaan en hield dit vol tot aan zijn dood. In 1954 gaf De Arbeiderspers een bundel van dit kinderkoor uit. De teksten waren van hem. Een enkele keer componeerde hij ook de muziek maar meestal liet hij dit over aan Tonny Schifferstein of Jong. Na de oorlog volgde aansluitend op het zanguurtje de door hem verzorgde VARA-rubriek 'Vragen staat Vrij'. Deze maakte Van Laar, die over een encyclopedische kennis beschikte, nog populairder. Bij al zijn drukke werk voor school en beweging maakte Van Laar een uitgebreide studie van de natuur op uiteenlopende terreinen. Zijn universitaire studie biologie moest hij vlak voor de eindstreep opgeven. Vooral planten, vissen en keien hadden zijn belangstelling. Hij schreef enkele boeken over aquaria maar ook Afstamming en ontwikkeling (Amsterdam 1925) en De natuur als beeldend kunstenaar (Amsterdam 1938). Met Irene Vorrink gaf hij op een zeer directe en openhartige wijze seksuele voorlichting, wat velen maar niet allen op prijs stelden. Zijn opvattingen over de verhouding tussen politiek en natuur legde hij neer in de brochure De Natuur in! (Amsterdam 1927). Volgens hem ging het er om de band 'tussen natuur en arbeidersmassa te herstellen'. De arbeiders moesten opgevoed worden. Fel keerde hij zich tegen het kapitalisme, dat 'het evenwicht in de natuur' verstoorde. De natuurvernieling was 'een bewijs te meer voor de verwording van onze tegenwoordige kapitalistiese samenleving'. Maar de strijd tegen het kapitalisme was een zaak van de SDAP en niet van de AJC of het IvAO, die zich buiten de politiek dienden te houden. Hun taak was het arbeiders en natuur weer tot elkaar te brengen.

Van Laar was al vroeg, onder meer als lid van de groep-Vorrink, actief in het verzet tegen de Duitse bezetting. Hij zorgde voor onderduikadressen, verschafte bonkaarten en geld en hielp mensen uit de gevangenis te bevrijden. Aanvankelijk stond hij ook in oorlogstijd gewoon voor de klas. Hij kreeg zelfs nog een conflict met de inspectie over het niet naleven van het rooster. Dit leidde tot een strafoverplaatsing naar de Prinsenschool op de Nieuwezijds Voorburgwal. Vanwege het groeiende verzetswerk en het toenemende risico dat hij liep, gaf Van Laar in 1942 zijn betrekking bij het onderwijs op. Hij werkte voor het Nationaal Steun Fonds en schreef in de illegale bladen De Baanbreker en Vrije Gedachten, die in 1944 begonnen te verschijnen. In september 1944 keerde hij met anderen terug uit Den Haag, waar zij een geheim telegram uit Londen opgehaald hadden. Het zou zijn laatste opdracht worden want in de donkere avonduren botste hun auto bij Schiphol tegen een tankversperring. Na de bevrijding werd Van Laar, die zwaar hoofdletsel had opgelopen, acht keer geopereerd teneinde kaak en oogkassen weer in het juiste verband te plaatsen. Aan de dubbelbeelden, duizeligheid en problemen bij het kauwen kwam een einde maar de zware hoofdpijnen raakte hij niet kwijt. In mei 1945 keerde Van Laar niet meer naar het onderwijs terug. Evenals Vorrink had hij grote belangstelling voor militaire aangelegenheden. Vóór 1940 vonden zij en andere sociaal-democraten dat de Vrijwillige Burgerwachten, die in 1918 gevormd waren om op te treden tegen 'revolutionaire woelingen', een politiek gesproken tegengestelde rol konden spelen in de strijd van de socialistische arbeidersbeweging tegen het fascisme. Binnen de Vrijwillige Burgerwachten vormden de leden van moderne vakorganisaties aparte vendels. Van het Rode Vendel in Amsterdam was Van Laar commandant. In de oorlog werd het doel de beroepspolitie zo nodig te helpen bij het voorkomen van een 'bijltjesdag'. Op basis van een door de latere commissaris van politie Schreuder gemaakt schema voor inschakeling van de hulppolitie gingen Van Laar en hij aan de slag 'via een weg waarin de voetangels en klemmen niet uitsluitend door de vijand waren gelegd'. Na de bevrijding kreeg Van Laar de leiding van de hulppolitie, die tot eind september 1945 de gemeentepolitie assisteerde. In augustus 1945 volgde de oprichting van de Vereniging Amsterdamse Vrijwillige Politie. Opnieuw werd Van Laar belast met de leiding in de rang van luitenant-kolonel, wat hij tot augustus 1951 bleef.

De veelzijdige Van Laar was nog op een heel ander Amsterdams terrein actief. Hij werd lid van het in november 1941 gevormde Comité voor Heemkunde Amsterdam. Er waren meer leden van onbesproken politiek gedrag, maar anderen heulden met de bezetter. Van Laar liet zich er niet door afschrikken dat het 'volkse' denken op basis van de 'bloed en bodem'-theorie alles wat met folklore en heemkunde verband hield, in een verdachte hoek drong. Ten slotte zette hij de sociaal-democratische traditie voort waarvoor Henri Polak, die eveneens natuur en heemschut in één cultuurconceptie verenigde, de grondslag had gelegd. Van Laar pleitte er blijkens de notulen van 12 januari 1942 voor 'niet te spreken van heemkunde, maar van hulp bij het geschiedenis-onderwijs'. Hij kreeg echter geen duidelijke reactie. Blijkbaar stond de gang van zaken binnen het comité hem toch niet aan, want een paar maanden later trok hij zich terug. In oktober 1945 trad hij toe tot de Gemeentelijke Commissie Heemkennis. Hij zette zich in voor de totstandkoming van de Vereniging voor Heemkennis 'Ons Amsterdam', die in november 1952 werd opgericht met Van Laar als secretaris. Eveneens op zijn initiatief en dank zij zijn doorzettingsvermogen begon in januari 1949 het maandblad Ons Amsterdam te verschijnen. Volgens redacteur Van Laar was heemkennis 'in een verleden, dat nog vlak achter ons ligt, veel misbruikt... Moet de redactie van dit nieuwe maandblad betogen, dat zij met deze zogenaamde heemkennis niets van doen heeft?' Dit hoefde niet. Dankzij zijn enthousiasme werd het blad een succes. Bij zijn dood waren er 18.000 abonnees. Rond de heroprichting van AJC en IvAO nam Van Laar het standpunt in dat bepaalde taken van de vooroorlogse 'Rode Familie' beter aan het Humanistisch Verbond konden worden toebedeeld. Hij had aan de totstandkoming hiervan meegewerkt en was lid van het hoofdbestuur. De PvdA, die de plaats van de SDAP ingenomen had, bood op voet van gelijkheid ruimte aan verschillende wereldbeschouwingen en godsdienstige overtuigingen. Dit maakte een aparte humanistische organisatie nodig en wierp de vraag op of deze ook de opvoeding van de jeugd in haar geest ter hand diende te nemen. Van Laar vond van wel. De Natuurvriendenhuizen van het IvAO zouden vanuit deze conceptie beter door het Humanistisch Verbond beheerd kunnen worden. Deze gedachte wekte veel verontwaardiging. Vorrink, die doorgaans met Van Laar één lijn trok, had nog een ander bezwaar. De PvdA moest weliswaar afrekenen met het proletarisch verleden, maar wilde het Humanistisch Verbond culturele taken van de 'Rode Familie' overnemen, dan was de voorwaarde wel dat het zich verweerde tegen communistische infiltratie. Van Laar vond dat Vorrink achter elke boom een communist zag staan. Eind november 1955 werd Van Laar door een beroerte getroffen, die hem aan één zijde geheel verlamde en het spreken onmogelijk maakte. Op 3 december was zijn strijd ten einde. Bij de crematie in Westerveld waren de vertegenwoordigers van de vele organisaties die hij diende aanwezig AJC, PvdA, Commissie Heemkennis, Humanistisch Verbond, VARA, Korps Vrijwillige Politie en verschillende van hen, onder wie Evert Vermeer, de voorzitter van de PvdA, voerden het woord. Johan Jong speelde 'Europees tamboer', een lied voor de jeugd dat Van Laar gedicht en gecomponeerd had.

Publicaties: 

Behalve de genoemde: Heelal, aarde en menschheid. Bewerkt door M. Neven onder toezicht van H. van Laar (Amsterdam 1929); Macht en kracht in de natuur. Door R.H. Francé, bewerkt door M. Neven, onder toezicht van H.v.Laar (Amsterdam z.j.); Het aquarium en zijn bewoners (Amsterdam 1931); In en om het aquarium (Amsterdam 1932); (met S. Broekhuizen) Het tropische aquarium (Amsterdam 1933); Zieke aquariumvissen (Amsterdam 1935); Acht oude wijsjes (z.pl. 1938); Een kistje vol juwelen. Een historisch verhaal voor jongens en meisjes (Amsterdam 1946); Sprookjes van dieren en planten (Zwolle 1947); Het vergeten wonderland (Heemstede circa 1949); Liedjes van de radio. Gezongen door het kinderkoor 'De Roodborstjes' (Amsterdam 1954).

Literatuur: 

E. Koopmans-Grommé, 'Een groot voorganger' in: Iris. Natuur-historisch blad van de AJC, december 1955 of januari 1956; T. van Maanen, 'Een groot vriend van ons werk ging heen' in: Jonge Kracht, 1955, 96; K. de Boer, 'Henk van Laar overleden' in: De Toorts, januari 1956; B. de Ridder, Hendrik van Laar 1898-1955. Een biografie (z.pl. 1968, uitgave Henk van Laar Fonds); J.P. Kooger, 'Henk van Laar: een vergeten pionier' in: Nederlandse Historiën, Tijdschrift voor vaderlandse (streek)geschiedenis, februari 1984, 21-28; G. Harmsen, 'Henk van Laar. Socialist, natuurminnaar en de man van "Ons Amsterdam"' in: Ons Amsterdam, oktober 1989, 237-241; G. Harmsen, 'Henk van Laar. Een gedreven sociaaldemocratisch opvoeder' in: BNA, nr. 19, oktober 1989, 33-48.

Portret: 

H. van Laar, uit: De Toorts, januari 1956

Handtekening: 

Huwelijksakte van Van Laar/Lambermont dd. 13 oktober 1938. Reg 686-08, akte 92, akteplaats Zuilen. Als bruidegom.

Auteur: 
Ger Harmsen
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 4 (1990), p. 121-126
Laatst gewijzigd: 

10-02-2003
01-12-2019 (beroep vader aangepast)