STOKMAN, Jacobus Gerardus

Jacobus Gerardus Stokman

(kloosternaam: Siegfried), rooms-katholiek politicus en adviseur van de rooms-katholieke vakorganisatie, is geboren te Sloten (Noord-Holland) op 20 maart 1903 en overleden te Vleuten-De Meern op 10 mei 1970. Hij was de zoon van Gerardus Jacobus Stokman, boer, en Cornelia Maria Melman.

Stokman doorliep het gymnasium bij de paters Franciscanen te Megen. Zijn theologische en filosofische scholing kreeg hij van 1921-1928 aan de priesteropleidingen te Alverna-Wijchen en Weert. In 1928 werd hij tot priester gewijd. Van 1928-1932 studeerde hij aan de Rooms-Katholieke Universiteit te Leuven, waar hij in 1932 de doctorstitel in het kerkelijk recht behaalde op een proefschrift over het lager onderwijs in de Zuidelijke Nederlanden van 1813 tot 1830. In 1935 verwierf hij de graad van magister. Van 1933-1937 doceerde hij ethiek en publiek kerkelijk recht in het Studiehuis der paters Franciscanen te Venray. Toen pater D. Beaufort tot Tweede Kamerlid gekozen werd en zijn functie als directeur van de ontwikkelingscentrale van het Rooms-Katholiek Werkliedenverbond (RKWV) te Utrecht neerlegde, zocht hij een opvolger in de kring van zijn franciscaanse ordebroeders. De keuze viel op Stokman. In juli 1937 werd Stokman benoemd tot directeur van de ontwikkelingscentrale van het RKWV. Hij was een andere figuur dan Beaufort. 'Veel robuster van persoon en agressiever van aanleg', aldus C.J. Kuiper. Hij 'gaat in alles recht-op-de-man-af, en daardoor moeten zijn elegantie en omgangsvormen wat voor die van Beaufort onderdoen'. Stokman ging voortvarender te werk dan zijn voorgangers en pakte ook de al eerder gelanceerde idee van een centrale sociale hogeschool voor het RKWV weer op. Maar zijn ver uitgewerkte plannen strandden voorlopig op weerstanden en geldgebrek. Pas in 1946 gingen de deuren open van het Instituut voor Sociaal-Economische Vorming te Doorn, dat bekend werd onder de naam A.C. de Bruijn-Instituut. Tegelijk bij zijn aantreden in 1937 begon Stokman met de kwalitatieve verbetering van de driejarige kaderopleiding door hier meer samenhang in te brengen en behalve voor godsdienstleer goede vakkrachten aan te trekken, zoals L.G.J. Verberne voor vaderlandse geschiedenis, J. Veldman voor de geschiedenis van de rooms-katholieke arbeidersbeweging, C. Mey voor arbeidsrecht en A. Albrechts voor economie. In het kader van de actie Naar de Nieuwe Gemeenschap pleitte Stokman, zoals binnen het rooms-katholicisme gebruikelijk was, voor een corporatieve maatschappij. Aartsbisschop J. de Jong trok hem tijdens de bezetting, na de opheffing van het RKWV, aan als adviseur in arbeidszaken. Naast A.C. de Bruijn en anderen was hij de voornaamste opsteller van het rapport over de corporatieve ordening. Het ging uit van een opbouw van het bedrijfsleven in corporaties, die op hun beurt weer ingedeeld dienden te worden in bedrijfsgroepen. Boven de corporaties zou een Corporatieve Raad komen te staan, die tot taak had de centrale overheid te adviseren inzake verordeningen op sociaal-economisch gebied. Hoewel de vakorganisaties in een dergelijk corporatief stelsel veel aan individuele vrijheid zouden inboeten en traditionele taken zoals de regeling van arbeidsvoorwaarden zouden moeten overhevelen naar de overheid, zagen Stokman en de zijnen niettemin in de vakorganisaties bouwelementen voor de corporatieve orde. Ze bespraken dit rapport met de Duitse bezetters, die zich daarin bij een eerste gesprek konden vinden, maar een vervolg kreeg het niet. Stokman was ook eindredacteur van het in 1943 opgestelde rapport De katholieke arbeidersbeweging in nieuwe banen (z.pl. en gedateerd op 25.6.1941 om moeilijkheden met de Duitsers te voorkomen). De grondgedachte hiervan was dat de vakbonden zichzelf als strijdorganisaties overleefd hadden. Dit impliceerde dat hun vrijheid in de naoorlogse verhoudingen drastisch ingeperkt zou worden 'doordat de Overheid op economisch en op sociaal gebied veel meer dan vroeger regelend optreedt. Men denke onder andere aan een verbod van staking en uitsluiting, aan een regeling van het ontslagrecht, om van een beheersing en regeling van het loonpeil nog niet eens te spreken'. De belangrijkste voormannen van de vakorganisatie geloofden er niets van dat de strijdperiode geëindigd was en tekenden verzet aan tegen de strekking van het rapport. Bij de standsorganisaties vond Stokman uiteraard meer begrip. Stokman maakte zich in de bezettingsjaren veel zorgen over de passiviteit van de leiding van de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP) en vreesde een verval van de rooms-katholieke politieke en sociale organisaties. Het episcopaat, dat hij deelgenoot van zijn zorgen maakte, benoemde hem in 1944 tot secretaris van de bisschoppelijke adviescommissie voor de opbouw van het rooms-katholieke organisatiewezen na de oorlog. Van 1944-1945 was Stokman lid van het College van Vertrouwensmannen en in 1945 lid van de Nationale Adviescommissie.

Na de oorlog verschenen er twee historische werken van Stokmans hand over de roomse kerk en over de rooms-katholieke vakorganisatie in oorlogstijd. Opvallend is het positieve verslag over de rondreis van 9-20 november 1940 door Hitler-Duitsland op uitnodiging van het Duitse Arbeitsfront. De jodenvervolging krijgt bij Stokman geen aandacht. Het blijft bij een terloopse opmerking over de door de illegale communistische partij georganiseerde Februaristaking in 1941, aangeduid als een wilde staking naar aanleiding van de straffe maatregelen tegen de joden. Van 1945 tot 1957 was Stokman secretaris van het Centrum voor Staatkundige Vorming, dat was opgericht door de in 1945 teruggekeerde RKSP. Voor de omzetting van de RKSP in Katholieke Volkspartij (KVP) op 22 december 1945 een feit was, hield het episcopaat zich schijnbaar afzijdig van de partijpolitieke ontwikkelingen. Aartsbisschop De Jong wist echter achter de schermen via Stokman zijn ideeën over de partijhervorming gerealiseerd te krijgen. Als 'geestelijk vader' van de KVP wist Stokman De Bruijn, die een onvoorwaardelijk herstel van de RKSP voorstond, op één lijn te krijgen met mensen als J. de Quay, die wel voor vernieuwingen waren. Stokman mengde zich nadrukkelijk in de discussie over de vorm van een naoorlogse rooms-katholieke partij. Hij was er op tegen de grondslag zo ruim te formuleren dat een brede organisatie zou kunnen ontstaan. Op een partijvergadering in 1946 gaf hij als zijn mening: 'Er mag onder geen beding water in de wijn van zulk een program gedaan worden terwille van het winnen van kleine en grote groepen ter linker- of ter rechterzijde. Het program moet primair zijn, niet de omvang van de organisatie of het aantal stemmen. Terwille van het program moeten wij zulke kleine groepen durven afschrijven'. Daarmee doelde hij onder meer op de jongeren rond het tijdschrift Christofoor. Stokman zag de doorbraak-gedachte als een groot gevaar voor een katholieke eenheidspartij en hij reisde stad en land af om dit te bezweren. Stokman was als politicus typisch een figuur van het midden. Tot 1953 was hij lid van het partijbestuur. Van 1947 tot 1957 was hij tevens hoofdredacteur van het partijblad Katholiek Staatkundig Maandschrift, later omgedoopt tot Politiek. Op 26 maart 1946 kwam hij in de Tweede Kamer. Zijn functie als vormingsleider, die hij in 1945 weer opgevat had, legde hij toen neer. A.A. Olierook volgde hem op. Tot 1952 was Stokman plaatsvervangend fractievoorzitter van de KVP en voerde hij het woord over onderwijskwesties. In 1963 verruilde hij de Tweede voor de Eerste Kamer en in 1969 beëindigde hij zijn politieke loopbaan. Hij was geen scherpslijper. Bij de opstelling van het zogeheten paasmandement van 1954 had hij tevergeefs op matiging aangedrongen en onder andere het verbod op het lidmaatschap van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen ging hem te ver. Stokman was van 1946 tot 1956 en van 1958 tot 1966 gedelegeerde op de jaarlijkse Internationale Arbeidsconferentie in Genève. In zijn laatste levensjaren maakte hij een politieke evolutie door en betuigde openlijk sympathie aan de KVP-radicalen, die de partij in een progressieve concentratie wilden laten opgaan.

Archief: 

Archief J.G. Stokman in Katholiek Documentatiecentrum (Nijmegen).

Publicaties: 

De religieuzen en de onderwijspolitiek der regering in het Vereenigd Koninkrijk der Nederlanden (1814-1838) (Den Haag 1935); voorwoord in: Rerum novarum en Quadragesimo anno. Latijnse tekst en Nederlandse vertaling (Utrecht 1939); Naar een nieuwe corporatieve orde (z.pl. 1940; bijlage bij De Bouwvakpatroon, 1940, nr. 19); Lijst van geschriften van Mag. Dr. S. Stokman O.F.M. (Den Haag 1941); Het verzet van de Nederlandsche bisschoppen tegen nationaal-socialisme en Duitsche tirannie (Utrecht 1945; redactie); De katholieke arbeidersbeweging in oorlogstijd (Utrecht 1946); 'Het verzet der katholieke kerk' in: J.J. Bolhuis e.a., Onderdrukking en verzet. Nederland in oorlogstijd. Deel II (Arnhem 1947) 409-29; 'De Nederlandse K.A.B. in het zilver' in: Sociaal Maandblad, 1950, 56-62; bijdrage aan: Vijf jaren KVP (Den Haag 1950); Grondslagen der onderwijs-organisatie. Rapport van de Commissie-Stokman (Den Haag 1952); 'Árbeid van de gehuwde vrouw' in: Katholiek Staatkundig Maandschrift, november 1955, 305-19; Register ecclesia docens (2 delen, Hilversum 1955-1956).

Literatuur: 

C.J. Kuiper, Uit het rijk van de arbeid. Ontstaan, groei en werk van de katholieke arbeidersbeweging in Nederland. Deel III (Utrecht 1953); L.J. Rogier, N. de Rooy, In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953 (Den Haag 1953); W. van de Pas, Inzicht en verdieping. Geschiedenis van het ontwikkelingswerk van de katholieke arbeidersbeweging in Nederland (Utrecht 1955); A.F. Manning, 'Geen doorbraak van de oude structuren; de confessionele partijen na 1945' in: De Confessionelen (Utrecht 1968) 61-88; A.F. Manning, 'Uit de voorgeschiedenis van het mandement van 1954' in: Jaarboek van het Katholiek Documentatiecentrum, 1971, 138-48; J. Bank, Opkomst en ondergang van de Nederlandse Volksbeweging (NVB) (Deventer 1978); H. Righart, J. Scheerman, 'Het Rooms-Katholiek Werkliedenverbond en de duitse bezetter, mei 1940-augustus 1941' in: Jaarboek arbeidersbeweging, 1978, 245-63; G. Harmsen, J. Perry, F. van Gelder, Mensenwerk. Industriële vakbonden op weg naar eenheid (Baarn 1980); H. Lenferink, 'De terugkeer van een katholieke eenheidspartij na de Tweede Wereldoorlog' in: Jaarboek van het Katholiek Documentatiecentrum, 1980, 80-117; Terugblikken bij het vooruitzien (Baarn 1981); T. Duffhues, A. Felling, J. Roes, Bewegende patronen. Een analyse van het landelijk netwerk van katholieke organisaties en bestuurders 1945-1980 (Baarn 1985); J. Roes (red.), Katholieke arbeidersbeweging. Deel 1. Studies over KAB en NKV in de economische en politieke ontwikkeling van Nederland na 1945 (Baarn 1985); J. Bosmans, 'Stokman, Jacobus Gerardus' in: BWN. II (Amsterdam 1985) 539-41.

Portret: 

Jacobus Gerardus Stokman, IISG

Auteur: 
Ger Harmsen
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 263-266
Laatst gewijzigd: 

00-00-2001