BLAAUW, Roelof Jans

Roelof Jans Blaauw

oprichter en erevoorzitter van het Provinciaal Groninger Werkliedenverbond, is geboren te Hoogezand op 15 mei 1819 en overleden te Kleinemeer op 31 januari 1884. Hij was de zoon van Jan Roelfs Blaauw, olieslagersknecht, en Niessien Everts Panneman, dienstmeid. Op 31 oktober 1844 trad hij in het huwelijk met Wilpijn Jans, dienstmeid. Het huwelijk bleef kinderloos.
Pseudoniem: Criticus

Toen Blaauw zeven jaar was, stierf zijn vader aan de ‘Groninger ziekte’ (malaria). Het gezin kwam aan de bedeling van de diaconie van de doopsgezinde kerk te Sappemeer. Zijn moeder verloor hij op zijn zeventiende. Over zijn geloofsopvatting liet Blaauw nooit iets los, maar zijn afkomst vormde zijn persoonlijkheid: een rationale levenshouding, een grote intellectuele belangstelling, vrijheidsliefde en afkeer van militarisme. Ondanks een zwakke gezondheid had hij twee banen. Hij werkte als tuinarbeider en nachtwacht en spaarde zo geld waarmee hij in Zuidbroek een boomkwekerij en zaadhandel begon. Hij kwam op dat idee omdat het Genootschap ter bevordering van Nijverheid, gevestigd te Onderdendam, zich afvroeg waarom er in Groningen zo weinig boomkwekerijen waren, terwijl er een flinke behoefte aan was. Blaauw werkte ook hard om zich door zelfstudie te ontwikkelen. Bij zijn huwelijk in 1844 tekende hij aan dat zijn negen jaar oudere bruid niet kon lezen en schrijven. Door lage graanprijzen en hoge belastingen eisten de Groninger boeren onder leiding van Jan Freerks Zijlker meer invloed in de politiek. In adressen vroegen zij de koning om rechtstreekse verkiezingen en een kiesstelsel dat met de belangen der boeren rekening hield. De Tolk der Vrijheid van Eillert Meeter wakkerde de ontevredenheid aan. Vooral de grondbelasting en accijnzen op primaire levensbehoeften drukten zwaar op de boeren en hun arbeiders. De Tolk, waaraan ook Zijlker meewerkte, ageerde heftig tegen wat het blad de Amsterdamse geldaristocratie noemde. Vanuit Hoogezand schreef geneesheer Bauke Eekma voor De Tolk over meer democratie en beter lager onderwijs. Blaauws belangstelling voor algemeen kiesrecht, beter lager onderwijs en belastinghervorming stamde uit deze tijd. Eekma en Blaauw interesseerden zich ook voor de aardappelziekte die tussen 1845-1847 in Groningen hongersnood en oproer veroorzaakte. De grondwetherziening van 1848 bracht in alle Groninger kiesdistricten liberalen in de Tweede Kamer, onder wie Zijlker. Deze wilde geen kiesrechtuitbreiding meer vanwege het gevaar van ‘verbreiding van socialistische of communistische beginsels en leeringen’. Blaauw daarentegen vond dat de radicaal-liberale beginselen van de boeren geen oplossing boden voor de belangen van de arbeiders, zoals verbetering van woon-, leef- en werkomstandigheden. De grondwet, zo schreef hij later, was er ‘alleen maar om het (volk) om den tuin te leiden, daar de heren wettenmakers, de adel wel zorgden dat zij geen nadeel, maar wel veel voordeel daarvoor verkregen; ook toen was het een geldregeering, verstand, de ontwikkeling stond achteraan’. Het ergerde Blaauw dat door het censuskiesrecht de boeren het kiesrecht feitelijk erfden (sommigen konden volgens hem geen a van een b onderscheiden), terwijl goed ontwikkelde werklieden het kiesrecht ontbeerden. De rest van zijn leven zette hij zich in voor de emancipatie van de werkende klasse, eerst als individu, later als lid van de opkomende arbeidersbeweging.

In 1852 ontstond in Hoogezand een afdeling van de Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Sterken Drank. Blaauw sloot zich aan en was een tijdlang secretaris. De vereniging hief, teneinde arbeiders aan te trekken, voor hen geen contributie. Toen in 1853 de Groningse Algemeene Vereeniging tegen het Pauperisme bij de Arbeidende Klassen van den Minder Gegoeden Stand voorstelde drankmisbruik onder arbeiders te bestrijden door het loon op woensdag te betalen in plaats van op zaterdag, stuurde Blaauw naar de vergadering een brief, waarin hij naar eigen ervaring erop wees dat sterkedrankgebruik niet nodig was. Werkgevers dienden te stoppen met het tijdens het werk schenken van jenever: ‘Zigtbaar was de indruk, welke de ongekunstelde taal van eenen daglooner hier op alle aanwezigen maakte’. Blaauw was lid van de Hoogezandse Vereeniging tot Plaatselijk Nut, opgericht door de voormalige doopsgezonde predikant Steven Blaupot ten Cate, liberaal Kamerlid en neef van Samuel van Houten. De vereniging richtte een spaarbank en een zieken- en ouderdomsfonds op en bestreed het beruchte nieuwjaarslopen door kinderen op nieuwjaarsdag te fêteren. Er kwam een breischool voor vrouwen en een keienklopperij voor werkloze mannen. De vereniging organiseerde herhalingsonderwijs en opende een bibliotheek. Blaauw sloot zich aan bij de in 1866 opgerichte, van oorsprong Friese vereniging Volksonderwijs, die verplicht openbaar onderwijs wilde.

Blaauw was intussen in goeden doen geraakt. Zijn boomkwekerij werd in 1868 omschreven als een groot en modern bedrijf dat zaad kocht en verkocht en verbeterde rassen uit het buitenland importeerde. Hij schreef over tuinbouw en politiek in Sieboldia, Weekblad voor den tuinbouw in Nederland en, na de afschaffing van het dagbladzegel in 1869, in de liberale Groninger Courant. Hij werd beïnvloed door opvattingen in de radicale krant Het Noorden, Nieuwe Groninger onder redactie van de gewezen doopsgezinde predikant Jan Willem Straatman, waarin Multatuli, Frederik Feringa, Jan ten Brink en Van Houten schreven. De krant eiste algemeen kiesrecht als onderdeel van de verheffing en emancipatie van de werkende klasse. Het Noorden schreef meestal positief over de Eerste Internationale, die rond 1869 via de Provinciale Friesche Werkliedenvereeniging (PFWV) de stad Groningen bereikte. Uit deze kring kwam eind 1871 in Hoogezand-Sappemeer een werkliedenvereniging tot stand die onmiddellijk het verzoek om loonsverhoging aan de boeren richtte. Blaauw was vanwege zijn kennis een belangrijk lid en vanaf 1875 voorzitter. De vereniging sloot zich aan bij de beweging van de Amsterdamse Democratische Vereeniging voor Algemeen Kiesrecht en bij het Algemeen Nederlandsch Werklieden-Verbond (ANWV). Blaauw haalde Obbe Rommerts van de PFWV naar Hoogezand om te spreken over volksonderwijs en zocht contact met Arnold Kerdijk over aansluiting van het PGWV bij de vereniging Volksonderwijs. Kerdijk kwam naar Hoogezand-Sappemeer en samen richtten ze een afdeling Volksonderwijs op. Blaauw pleitte in een toespraak voor de werkliedenvereniging Veendam-Wildervank voor meer Rijkskweekscholen om onderwijzers op te leiden, die een goed salaris moesten verdienen. Door Rommerts kwam hij in contact met het Comité ter Bespreking der Sociale Quaestie. In 1874 werd broer Hoeke Rommerts redacteur van De Werkman. Vanaf die tijd schreef Blaauw daarin onder zijn pseudoniem Criticus hoofdartikelen over kiesrecht, belastinghervorming en openbaar onderwijs. Hij vond dat hij als ontwikkeld man voor het volk moest schrijven. De Werkman was in zijn ogen beter geschikt daarvoor dan de liberale bladen: ‘Zedelijk ben ik overtuigd, dat ik der werklieden en der werklieden-beweging een goed werk heb gedaan. Door mijn intieme vrienden wordt mij dit trouwens wel meermalen mondeling of per brief verzekerd’.

Blaauw was lid van de Anti-Dienstvervangingsbond, die persoonlijke dienstplicht wilde, zodat rijken geen remplaçant konden kopen, die volgens Blaauw meestal een arme arbeider was die zich in Atjeh mocht laten doodschieten. In de Groninger Courant kreeg hij de ruimte om over conscriptie te schrijven. Blaauw vertegenwoordigde de werkliedenvereniging van Hoogezand-Sappemeer op de grote bijeenkomst van 19 april 1874 in Den Haag ter ondersteuning van Van Houtens initiatiefwet om kinderarbeid beneden de twaalf jaar te verbieden. Blaauw wilde verdergaande maatregelen, zoals leerplicht tot het vijftiende levensjaar, waardoor arbeiderskinderen na het lager onderwijs naar de driejarige Hoogere Burgerschool of het Meer Uitgebreid Lager Onderwijs konden. Op 18 juli 1875 vergaderde Blaauw namens de Hoogezand-Sappemeerster werkliedenvereniging met de voorzitters van werkliedenverenigingen uit Groningen en Veendam-Wildervank over het oprichten van het Noord-Nederlandsch Werklieden Verbond ‘Grondwettige Vooruitgang’, dat de drie noordelijke provincies moest bestrijken. Blaauw wilde voor ieder risico van de arbeid een fonds oprichtten, naast coöperatieve bouwverenigingen, voorschot- en spaarbanken. Een Centraal Bestuur diende bij regering en parlement voor betere wetten te pleiten. Hij nam het op zich de statuten te formuleren en andere verenigingen te interesseren. Op de vergadering van 3 oktober 1876 in Veendam las hij de conceptnotulen voor van wat het Provinciaal Groninger Werkliedenverbond (PGWV) werd. Het PGWV benoemde Blaauw tot erevoorzitter en eiste de tien-uren-werkdag, leerplicht en openbaar onderwijs. Dat waren volgens Blaauw de middelen om de werkmansstand te verheffen. Hij richtte zich op de gelijkstelling van de arbeider voor de wet en vond dat de regel dat de patroon op zijn woord geloofd werd, uit het Burgerlijk Wetboek diende te verdwijnen. Hij sprak voor het PGWV ook over belastinghervorming, want patentbelasting en accijnzen drukten eenzijdig op de arbeiders. Bernhard Heldt kwam naar het Noorden om aansluiting van het PGWV bij het ANWV te bepleiten. Blaauw werd eind 1875 lid van de Algemeene Raad van het ANWV. Op 7 mei 1876 sprak hij op de door het ANWV georganiseerde openbare vergadering in Arnhem over algemeen kiesrecht. Hij verdedigde daar het zogeheten kiezersexamen, een begrip dat hij van Feringa had. Kiesrecht was nu een privilege van de rijken. Blaauw bepleitte beter onderwijs zodat ook arbeiders staatskundig onderlegd genoeg werden en het kiesrecht uitgebreid kon worden en ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ werkelijkheid werd.

Vanaf 1877 was Blaauw verbonden aan de Almanak (later het Jaarboekje) voor den landbouw in zijn geheelen omvang dat onder redactie stond van Derk Mansholt. Ook schreef hij in de Groninger Courant en de Provinciale Groninger Courant. Toen Heldt in 1877 Rommerts uit De Werkman werkte en dit blad als orgaan van het ANWV omdoopte in De Werkmansbode, koos Blaauw de zijde van Rommerts, die graag redacteur was gebleven. Hoewel Blaauw met François Urban als Gronings medewerker aan De Werkmansbode gold, schreef hij niet in het blad, op enkele ingezonden brieven en korte mededelingen na. Hij beweerde dat Heldt zijn artikelen te vaak weigerde en hem niet serieus nam, wat deze stellig ontkende. Dat Blaauw eigengereid en zeer gesteld was op de Groningse autonomie, leverde hem het verwijt van provincialisme op. Wel trad hij in Amsterdam op met zijn rede ‘De oplossing der Sociale kwestie’. In februari 1877 kwam het PGWV voor het eerst officieel bijeen. Blaauw stelde naast Volksonderwijs ook samenwerking voor met de Volksbond tot Wering van Drankmisbruik, de Multapatiorsbond. Deze wilde arbeiders helpen met het onderhouden van tuintjes en het kweken van bloemen. Hij refereerde aan vroeger tijden, toen de ‘vierde stand’ werd veracht en zelfs onderdrukt, terwijl nu de toekomst aan de werkman behoorde. Het PGWV stuurde daarop circulaires aan werkgevers met het verzoek de zondagsarbeid af te schaffen. Sommige patroons verweten Blaauw het stakingswapen te bevorderen. Hij raakte in conflict met de grootindustrieel W.A. Scholten, wiens zetbaas in de aardappelmeelfabriek in Foxhol de arbeiders had verboden lid te zijn van de werkliedenvereniging in Westerbroek. Blaauw echter schreef in de Provinciale Groninger Courant dat Scholten dat had gedaan maar hij moest zijn woorden intrekken en verontschuldigingen aanbieden. Tot zijn tevredenheid steunde het PGWV hem in deze in zijn ogen heikele kwestie, want Blaauw vond de eerroof die hij Scholten had aangedaan vreselijk.

Toen het Comité ter Bespreking der Sociale Quaestie in 1879 werd omgezet in het Comité voor Algemeen Stemrecht (CvAS), werd Blaauw namens het PGWV lid. In maart 1880 publiceerde het CvAS een ook door Blaauw ondertekend manifest waarin met betrekking tot het algemeen kiesrecht herziening van de grondwet werd gevraagd. Hij stelde zich nu achter de ongeclausuleerde eis van algemeen kiesrecht. Blaauw nam naar aanleiding van het manifest in oktober 1880 met Urban het initiatief tot het oprichten van het Noord-Nederlandsch Verbond ter Bevordering van het Algemeen Stemrecht. Toen in juni 1881 het CvAS weer met een manifest kwam, kreeg Blaauw in Recht voor Allen kritiek van Hendrik Krijthe, ‘de profeet van Coevorden’, die vond dat Blaauw aan de leiband van de heren liep. Blaauw echter deelde diens wantrouwen jegens de rijke leden van het CvAS niet. Wel vond hij met Krijthe dat de Tweede Kamer het volk niet vertegenwoordigde en niets voor het volk deed. Maar het ging hem te ver het parlement te negeren, zoals Krijthe wilde. Blaauw richtte in 1881 te Sappemeer een coöperatieve werkliedenbouwvereniging op. Hij kocht er grond om tien woningen te bouwen, maar de arbeiders wilden er vanwege de ongunstige ligging ten opzichte van hun werk niet wonen.

Toen het Noord-Nederlandsch Verbond zich in 1883 aansloot bij de Nederlandsche Bond voor Algemeen Kies- en Stemrecht, trok Blaauw zich om gezondheidsredenen terug. Zijn overlijden kwam onverwacht: de werkliedenvereniging Hoogezand-Sappemeer had hem net herkozen als voorzitter, met als nieuwe secretaris H. Buining. Heldt schreef in De Werkmansbode: ‘Blaauw’s misschien wat te grootte teergevoeligheid en liefde voor eigen denken en doen, verschafte hem menig onaangenaam oogenblik meer dan noodig zou zijn geweest en leidde tot het verbreken van menigen vroegeren innigen vriendschapsband’. Buining meldde in De Werkmansbode niets dan goeds te willen zeggen over de overledene, maar dat hij sinds het horen van Domela Nieuwenhuis socialist was. Na de dood van Blaauws vrouw bleek dat het echtpaar hun bezittingen aan de diaconie van de doopsgezinde kerk te Sappemeer naliet. Dit haalde de landelijke pers, omdat ‘genoemde personen vroeger door de diaconie bedeeld zijn, later door arbeidzaamheid en zuinigheid zichzelven geholpen hebben en thans, nadat reeds vroeger al de verplegingskosten waren terugbetaald, aan de diaconie omstreeks f 1800 nalaten’.

Publicaties: 

De Geschiedenis van het Conflict, ontstaan tusschen R.J. Blaauw te Zuidbroek en W.A. Scholten c.s. te Groningen (Leeuwarden 1877).

Literatuur: 

‘R.J. Blaauw’ in: De Werkmansbode, 9.2.1884; B. Bymholt, Geschiedenis van de arbeidersbeweging in Nederland (Nijmegen 1894); B.H. Pekelharing, ‘Herinneringen aan een tweetal comité’s’ in: Vragen des Tijds, Tweede Deel, 1895, 354-381; B.H. Heldt, Algemeen Nederlandsch Werklieden-Verbond 1871-1896 (Leeuwarden 1896); A.J.C. Rüter, ‘Hoofdtrekken der Nederlandse arbeidersbeweging in de jaren 1876 tot 1886’ in: Historische studies over mens en samenleving (Assen 1967) 36-165; A.F. Mellink, ‘Van liberalisme naar radicalisme 1848-1940’ in: W.J. Formsma e.a. (red.), Historie van Groningen. Stad en Land (Groningen 1981) 457-478; P. Hoekman, ‘Van spontaan verzet naar socialisme’ in: P. Hoekman, J. Houkes en O. Knottnerus (red.), Een eeuw socialisme en arbeidersbeweging in Groningen 1885-1985 (Groningen 1986) 29-40; J. Houkes, ‘De invloed van het natuurwetenschappelijk denken op de vroege arbeidersbeweging in Groningen’ in: P. Derkx e.a. (red.), Voor menselijkheid of tegen godsdienst? Humanisme in Nederland, 1850-1960 (Hilversum 1998) 34-50; P. Hoekman en J. Houkes, ‘Sociaal-anarchisme in Hoogezand-Sappemeer’ in: 375 jaar Hoogezand en Sappemeer (Bedum 2003) 170-175.

Portret: 

Recht voor Allen, 18-6-1881

Handtekening: 

Huwelijksakte van Blaauw/Jans dd. 31 oktober 1844. Akte 40, akteplaats Hoogezand. Als bruidegom

Auteur: 
Jannes Houkes
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA online (2020)