BLOEMGARTEN, Salvador Edmond

Salvador Bloemgarten

geschiedschrijver van het Amsterdamse joodse proletariaat, is geboren in Schaerbeek bij Brussel, België op 11 oktober 1924 en overleden in Amsterdam op 29 oktober 2017. Hij was de zoon van Victor Bloemgarten, handelsreiziger, koopman en zanger, en Bernardine Hertog. Op 2 januari 1974 trouwde hij met Johanna Catherina Henrika (Joka) Barends, lerares Frans en antiquaar, met wie hij een zoon kreeg.

Bloemgarten werd geboren in België, kort nadat het gezin uit Maastricht naar Schaerbeek was verhuisd. Zijn vader, voor de handel opgeleid in Keulen, werd een succesvol handelaar in jute zakken. De ouders spraken Limburgs dialect met een zachte g en hielden meer van carnaval dan van de joodse godsdienst, al werden de drie zoons ter wille van een grootmoeder wel besneden. De moeder verafschuwde haar vaders dwang op zaterdag naar sjoel te moeten en voor de vader telde godsdienst niet. Als geassimileerde joden hadden zij joodse tradities, maar geen godsgeloof. De familie was muzikaal en zong graag. Bloemgartens grootvader was medeoprichter van het mannenkoor de Mastreechter Staar. Zijn vader verdiende bij als zanger en zong elke kerstnacht in de Brusselse basiliek het ‘Cantique de Noël’. Ook Bloemgarten bleek een begaafd zanger. Op de ‘Hollandse’ Prinses Juliana School, waarvan de leerlingen zich enigszins boven de Belgen verheven voelden, leerde hij veel over de bijbel. Toen de handel in jute zakken terugliep, vertrok een deel van het gezin in 1932 naar Amsterdam, waar de moeder loten verkocht. Bloemgarten verbleef verschillende maanden in Maastricht bij een jeugdvriendin van zijn moeder die hem tot het katholieke geloof wilde bekeren. Hij bezocht elke ochtend gefascineerd de mis en genoot van de gregoriaanse gezangen. Hij keerde korte tijd terug naar Brussel, maar in juni 1933 was het gezin (een dochter en drie zonen) samen in Amsterdam. Er waren weinig inkomsten, met steun trekken tot gevolg. In 1934 kwam het bovendien tot een scheiding. De romanschrijver Max Kijzer trok in bij de moeder, wat de kinderen stoorde. De vader en Bloemgartens zusje keerden terug naar Brussel, zij voor een jaar, hij in 1936 definitief, waardoor diens vaderrol voor Bloemgarten afnam. Op de Volksmuziekschool van Willem Gehrels gold Bloemgarten, die het meerjarig programma met muziekkennis en blokfluitspel volgde, als talentvol en op de lagere school behoorde hij met Alam Darsono tot de beste leerlingen van hun klassen. Daarom hoefde hij in 1936 geen toelatingsexamen voor het Vossius Gymnasium te doen. Daar voelde hij zich echter ongemakkelijk omdat hij de taal en gebruiken van de leraren niet begreep. Zijn cijfers waren matig. Alleen bij geschiedenisleraar Jacques Presser, wiens verhalen hem boeiden, kreeg hij een beter cijfer. De moeder, die het huishouden draaiende hield met de uitgekeerde steun en een geregeld beroep op verwanten en bekenden, beëindigde haar relatie met Kijzer. Zij stond maatschappijverandering voor, ging om met communisten en stemde op communistische kandidaten. Bloemgarten ontwikkelde sympathie voor het communisme, zij het niet van het Sovjet-communisme, mede door verhalen over het stalinisme van vader Darsono, die medeoprichter van de Indonesische Communistische Partij was geweest en voor de Communistische Internationale had gewerkt. Tegen medescholier Gerard van het Reve verklaarde Bloemgarten wel communist te zijn maar tegen revolutie, omdat daarbij bloed zou vloeien, waarop deze hem uitlachte. 

Toen de rector na de bezetting van Nederland in mei 1940 de leerlingen op een bijeenkomst tegen de Duitse vijand waarschuwde, had Bloemgarten daar moeite mee. Hij vond het vreselijk dat soldaten elkaar doodschoten en weigerde het aangeheven Wilhelmus mee te zingen. Het Duitse besluit in november om alle joodse ambtenaren te ontslaan betekende het ontslag van vijf Vossius-docenten. Bloemgarten vond dat joden en niet-joden de door de Duitsers aangebrachte scheiding moesten weerspreken. Toen weinig vierdeklassers voor actie voelden, sloot hij zich aan bij de door Lucas van der Land en Bart Romein georganiseerde proteststaking van vijfde- en zesdeklassers. De stakende leerlingen werden een week naar huis gestuurd. Bloemgarten ging over van de vierde naar de vijfde klas (met een niet helemaal eerlijk verkregen 6- voor Latijn), maar moest dit doen op het in september 1941 ingestelde Joods Lyceum, waar hij nog tot juli 1942 onderwijs kreeg, onder meer van Presser en Jaap Hemelrijk (die hem een zes voor Latijn bezorgde). Zomer 1941 voelde Bloemgarten zich eenzaam en wanhopig. Zijn moeder stelde voor pianoles te nemen bij de celliste en dirigente Frieda Belinfante. De wekelijkse lessen bij haar waren een feest voor hem. Toen de Duitsers begin juli 1942 de eerste oproepen verstuurden voor arbeidsdienst van joden in Polen en een geïnformeerde kennis meldde dat het gezin hoog op de lijst van te deporteren steuntrekkers stond, regelde de moeder binnen een week voor allen een onderduikadres. Belinfante, die persoonsbewijzen vervalste, zorgde voor nieuwe documenten. Voor Bloemgarten begon een lange, bewogen onderduikperiode, onder meer in de pastorie van Stompetoren (onder Alkmaar), waar hij bleef tot de plek onveilig werd bevonden. Daarna kreeg hij een schuilplaats bij een familie aan de rand van Alkmaar, waar hij de vrolijke baby vermaakte en toezong, waardoor de ouders rustig weg konden gaan. Zijn oudere broer Rudi, die er niet joods uitzag en de contacten tussen de ondergedoken familieleden onderhield, maakte hem bij zijn laatste bezoek in maart 1943 duidelijk een verzetsactie van uitzonderlijk gewicht te verwachten. Dit bleek kort hierna de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister, waaraan Rudi zelf meewerkte. Rudi werd gepakt en in juli gefusilleerd. Na zijn arrestatie werd ook hun moeder opgepakt, die in Amsterdam ondergedoken zat maar desondanks haar jongste zoon uit de Hollandsche Schouwburg had weten te halen. Zij werd naar Westerbork gestuurd en in mei 1943 in Sobibor vergast. Na de aanslag dook Bloemgarten elders onder. Bij een volgende onderduik kreeg hij serieuze Latijnse les en maakte hij kennis met de poëzie van Herman Gorter. In juli 1943 verbleef hij opnieuw in Stompetoren. In januari 1944 werden Bloemgarten en zijn jongere broer samen ondergebracht in het zogenoemde Pas Op onderduikkamp bij Vierhouten op de Noord-Veluwe, waar vele tientallen onderduikers, deserteurs en neergeschoten geallieerde piloten zich in verborgen hutten in de bossen schuilhielden. Eind oktober kwam een einde aan dit kamp doordat twee soldaten zijn broer, die water was halen, staande hielden. Toen zij wilden weten of er anderen waren, raadde hij hen aan in de lucht te schieten, dan zouden zij wel tevoorschijn komen. Door dit alarm wisten de meesten te ontkomen. Ook zijn broer ontkwam. De twee broers verbleven hierna bij een boer nabij Olst, waar de Canadezen hen op 13 april 1945 bevrijdden. Bloemgarten bedacht later dat de onderduikperiode voor hem niet uitsluitend ellende met zich mee had gebracht, maar dat het contact met mensen uit de meest diverse milieus zijn geestelijke horizon aanmerkelijk had verbreed.

Vlak na de bevrijding was Bloemgarten niet tot eigen initiatief in staat. Hij voelde zich een ‘in emotioneel opzicht dichtgeslagen figuur, mensenschuw en overtuigd van eigen minderwaardigheid’. In juni keerde hij terug naar Amsterdam, waar hij Presser opzocht en oud-klasgenoten blij waren dat hij de oorlog had overleefd. Maar zijn broer Rudi, ouders, grootouders en andere familieleden waren dood. Zijn vader, die hij bij diens bezoek aan Amsterdam in 1941 voor het laatst had gezien, was in 1943 gearresteerd en na een half jaar werkkamp Auschwitz-Monowitz in november vergast. Zijn zuster overleefde in onderduik in België. In Amsterdam hielp Belinfante Bloemgarten aan nieuwe kleren. Zij regelde een toelage uit een fonds voor oorlogsslachtoffers en stelde voor de pianolessen voort te zetten: muziek als therapie. Bij de lessen merkte zij dat zijn lichaam zo verkrampt was dat zelfs zingen hem grote moeite kostte. Een tante nam beide broers in huis, waardoor weer iets van gezinsleven ontstond, en een andere tante meldde Bloemgarten aan als student bij de Gemeente Universiteit (hij profiteerde van het Koninklijk Besluit dat wie eerder de hoogste klas van zijn school had bereikt, het einddiploma kreeg). Op aanraden van een vriend koos hij sociale geografie, maar na enkele weken stapte hij over naar geschiedenis, dat hem beter lag. Eind 1945 verkeerde hij in kringen rond het blad de Vrije Katheder. Hij waardeerde de samenwerking van sociaaldemocraten en communisten en werd lid van de studentenvereniging Pericles. In 1946 sloot hij zich ook aan bij de communistische partij, maar toen hij partijleider Paul de Groot in 1947 tegen ‘trotskisten’ hoorde fulmineren beëindigde hij zijn contributieafdracht. 

Bloemgartens universitaire studie was in wezen een toevlucht. Hij ging in therapie maar maakte de psychoanalyse niet af. Wel kwam hij hierdoor van zijn mensenschuwheid en verlegenheid af. Bij hoogleraar Jan Romein, die hem het plezier in historisch bronnenonderzoek bijbracht, voelde hij zich volledig op zijn gemak. In 1949 legde hij zijn kandidaatsexamen af. Nadat een vriend hem had meegenomen, kreeg hij begin 1951 een baan bij de Bibliotheca Rosenthaliana. Conservator Leo Fuks zocht een werkstudent die bereid was voldoende Hebreeuws te leren om boektitels te kunnen lezen en voor bezoekers publicaties uit het magazijn te halen. Omdat Bloemgarten geen Hebreeuws kende, stemde Romein ermee in het vak kunstgeschiedenis te vervangen. De taalstudie vertraagde zijn geschiedenisstudie, maar Fuks toonde hem ook de in de bibliotheek aanwezige bronnen over joodse geschiedenis. Hieruit maakte Bloemgarten op onder welke ingewikkelde omstandigheden de vooral in Amsterdam talrijke joodse gemeenschap, incluis het overwegend straatarme proletariaat, in 1796 in staatkundig opzicht gelijkberechtigd werd met de christelijke bevolking van Nederland. De Amsterdamse joden tijdens de eerste drie jaar van de Bataafse Republiek vormden zijn scriptieonderwerp, waarmee hij in 1953 bij Romein afstudeerde, met theoretische geschiedenis (Romeins vinding) als hoofdvak. Toen hij later merkte dat een promovendus zijn scriptie zonder bronvermelding gebruikte, breidde hij de tekst uit en zag deze in drie afleveringen gepubliceerd in Studia Rosenthaliana (1967-1968).

In de winter van 1954-1955 studeerde Bloemgarten met een Franse beurs verder in Toulouse, waar hij ook genoot van zanglessen bij het plaatselijk conservatorium. In navolging van zijn broer die in Nieuw-Zeeland terecht kwam en zijn zuster, die in Frankrijk als toneelspeelster werkte en met een Fransman trouwde, hoopte hij op een buitenlandse carrière, maar zijn onderzoek in Toulouse leverde te weinig op. Terug in Nederland werkte hij kort als leraar in Almelo, waarna zijn vroegere leraar Grieks, Jo Melkman, hem aanstelde bij een op de jeugd gericht onderdeel van het Nieuw Israëlitisch Weekblad. Hier verving hij Renate Rubinstein, die hem op haar laatste dag dwong een artikel over de schilder Marc Chagall te schrijven, hoewel hij bedongen had niet te hoeven schrijven omdat hem dat moeilijk afging. Wekelijks vergaderde hij met redactiesecretaresse Hanny Michaelis, die hij van het Vossius kende. Begin 1956 werd hij door bemiddeling van een redacteur, die een hulpje mocht aanstellen en een oom van Bloemgarten kende, bureauredacteur bij het weekblad Vrij Nederland. Tijdens het uitvoerige, met veel drank gevoerde sollicitatiegesprek lukte het hoofdredacteur Mathieu Smedts niet Bloemgarten onder de tafel te drinken. Zij konden het goed met elkaar vinden, maar Bloemgarten vertrok na anderhalf jaar, omdat hij zich vanwege zijn langzame werktempo ongeschikt voor het journalistieke werk achtte. Muziekrecensies schrijven ging hem beter af, gezien zijn uitgebreide muziekkennis, gevoel voor muziek en snel oordeel. Hij begon in 1956 in het Nieuw Israëlitisch Weekblad. Twee jaar later vroeg Norbert Loeser, muziekrecensent van het Algemeen Handelsblad, hem voor zijn krant, wat veel recensies opleverde in het Handelsblad en daarna NRC Handelsblad (waarvan hij tussen 1968 en 1992 muziekmedewerker was). Volgens collega-recensent Leo Samama had hij een hoge morele verantwoordelijk en wist hij kundig een compliment aan een punt van kritiek te verbinden. Soms zong Bloemgarten in een liberale synagoge en begeleidde hij als bariton voorzanger en tenor Hans Bloemendal bij joodse bruiloften. In september 1957 werd Bloemgarten voor 14 uur per week leraar geschiedenis aan de Utrechtse Hogere Burger School voor Meisjes. Orde houden was niet zijn kracht, maar hij kreeg de meisjes mee nadat hij tot hun verbazing een les zingend had volbracht. Vanaf 1962 tot 1983 (toen hij vervroegd uittrad) was hij leraar geschiedenis aan het Amsterdams Spinoza Lyceum, waar zijn leraar natuurkunde van het Joods Lyceum, Max Goudeket, rector was. Ook hier duurde het voor hij wat meer orde kreeg. Hij bekoorde zijn leerlingen met mildheid (wie een onvoldoende haalde, kon de repetitie overdoen tot het resultaat naar wens was) en aandacht voor de actualiteit. In 1974 trouwde hij met Joka Barends, die al een zoon had en met wie hij een zoon kreeg. Bloemgarten steunde haar bij het opzetten van haar antiquariaat Colombine.

In 1973 solliciteerde Bloemgarten vergeefs op de vrijgekomen positie van Ger Harmsen bij het Documentatiecentrum voor Nieuwste Geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam. Hij overwoog bij hoogleraar Frits de Jong Edz. te promoveren op Henri Polak en diens Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkersbond (ANDB), maar dit was voornamelijk een plan. In 1974 leerde Bloemgarten Philo Bregstein kennen, die eerder een televisiefilm over Presser had gemaakt (‘Dingen die niet voorbijgaan’) en nu een adviseur zocht voor zijn film ‘Op zoek naar Joods Amsterdam’ die in 1975, dertig jaar na de oorlog, moest uitkomen. Bregstein vond in Bloemgarten de man die hem met zijn gedocumenteerde, levendige verhalen en parate kennis vertrouwd maakte met de vele facetten van joods Amsterdam, al had Bloemgarten moeite met Bregsteins filmformat, waarin deze geen of nauwelijks archiefmateriaal wilde gebruiken. De film kwam af en trok veel kijkers. Omdat filmproducent Jan Vrijman uitgeverij De Bezige Bij de vele voor de film gemaakte interviews had laten uittikken, volgde hun beider boek Herinnering aan Joods Amsterdam (1978). De samenwerking tussen beide mannen en het succes van film en boek stimuleerden Bloemgartens dissertatieonderzoek, al liet de afronding nog op zich wachten. In 1976 en 1977 kon hij dankzij een subsidie bronnenonderzoek doen. Hij sprak over zijn onderzoek en begon erover te publiceren. Nadat promotor De Jong Edz. in 1989 was overleden, werd diens opvolger Piet de Rooij promotor. Die zorgde ervoor dat de hoeveelheid getypt materiaal digitaal beschikbaar kwam en drastisch werd ingekort. Bovendien hield hij Bloemgarten aan het jaar 1993, vijftig jaar na Polaks overlijden. Op 19 oktober 1993 promoveerde Bloemgarten cum laude op Henri Polak sociaal democraat 1868-1943. Omdat Bloemgarten ANDB-voorman Polak, emancipator van het joodse proletariaat en tevens medeoprichter van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij en het Nederlands Verbond van Vakverenigingen, overwegend een sociaal bewogen democraat vond, liet hij het gebruikelijke verbindingsstreepje in ‘sociaal-democraat’ weg. Het eerste exemplaar van het boek werd in het oude ANDB-gebouw aangeboden aan Johan Stekelenburg, voorzitter van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (de Industriebond FNV was de rechtsopvolger van de ANDB). Bloemgarten publiceerde tussen 1987 en 2000 in het Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland negen schetsen van overwegend joodse leiders (I.S. Arbeid, J.A. Krelage, A.S. de Levita, J. Loopuit, Polak, A.M. Reens, A. de Rosa, A.B. Soep en J.A. van Zutphen). Als redacteur van het joods biografisch woordenboek kwam zijn parate kennis opnieuw van pas, maar hij was moeilijk in te tomen bij namen van op te nemen musici. In het uit dit project voortgevloeide boek onder redactie van Rena Fuks-Mansfeld, Joden in Nederland in de twintigste eeuw. Een biografisch woordenboek (Utrecht 2007), staan vier schetsen van zijn hand (Arbeid, De Levita, De Rosa en Soep). 

Zijn eigen levensontwikkeling met reflectie op zijn jood-zijn, ‘De joodse identiteit van een assimilant’, zette Bloemgarten in 1987 uiteen op een symposium en in De Gids (hij schreef jood met kleine letter). Het jood-zijn en het Nederlanderschap hadden voor hem gaandeweg meer betekenis gekregen, omdat hij was gaan behoren tot ‘de groep joden die op het ogenblik in Nederland de meerderheid vormt: zij die niet meer lid zijn van een joods kerkgenootschap, niet in exclusief joodse kringen verkeren en voor wie het jood-zijn op een of andere manier toch iets betekent’. In zijn boek Hartog de Hartog Lémon, 1755-1823 (2007) behandelde Bloemgarten opnieuw de joodse emancipatiegeschiedenis in Nederland in de Franse Tijd, zowel de strijd voor juridische gelijkberechtiging als het beëindigen van armoede en verpaupering. Met in Parijs gevonden documenten belichtte hij het werk van de eerste joodse volksvertegenwoordigers in Europa, de Nederlandse arts Lémon en koffiehandelaar Herman Bromet. Zij werden in 1797 afgevaardigd naar de Nationale Vergadering, terwijl Lémon in 1798 een belangrijke rol speelde bij de totstandkoming van de betrekkelijk democratische Nederlandse grondwet. Voor dit boek ontving Bloemgarten de eerste Dr. Henriette Boas Prijs. Hierna stond hem een reeks korte biografieën van onaangepaste personen voor ogen, maar het bleef bij het boek Justus Swavings wondere bestaan (2015) over een avontuurlijk aangelegde patriciër en wereldreiziger die leefde van 1784 tot 1835. Bloemgarten realiseerde zich dat zijn historische publicaties twee breukvlakken betroffen (een begrip van Romein), namelijk de overgang van de achttiende naar de negentiende eeuw (met de invloed van de Franse Revolutie) en die van de negentiende naar de twintigste eeuw (met de betekenis van de socialistische arbeidersbeweging). Na jarenlange aandrang vanuit de familie zette hij zich in 2015 aan het schrijven van zijn memoires Ik, Salvador Bloemgarten (2018). Het eerste deel hiervan loopt tot 1935, het tweede tot 1947. Het boek bleef onvoltooid en eindigt met de moeilijke periode van terugkeer uit de onderduik. Hij maakte de door zijn zoon bezorgde boekuitgave niet meer mee. In oktober 2017 overleed hij, in het ziekenhuis nog bezig met de tekst, aan longontsteking. Op 11 oktober 2018 organiseerde de voormalige Werkgroep Andere Tijden (waarvan hij sinds 1990 lid was) in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis een Hommage aan Salvador Bloemgarten, waarbij zijn historisch en muzikaal leven werd belicht alsook (door familieleden) zijn sterke familieband. Gezamenlijke zang sloot de bijeenkomst af.

Archief: 

Archief S.E. Bloemgarten (in familiebezit, Amsterdam)

Publicaties: 

‘De Amsterdamse joden gedurende de eerste jaren van de Bataafse Republiek (1795-1798)’ in: Studia Rosenthaliana, 1/1, januari 1967, 66-96, 1/2, juli 1967, 45-70 en 2/1, januari 1968, 42-65; ‘Abraham Mozes Reens: een vergeten rebel’ in: Levend joods geloof, 21/1, augustus 1975, 29-30, 21/2, september 1975, 7-8 en 21/3, oktober 1975, 11-13; Herinnering aan Joods Amsterdam (Amsterdam 1978; samenstelling met Ph. Bregstein; tekstverzorging J. Bloemgarten-Barends; Engelstalige versie in 2004); ‘Sjenot ha-tisjchoret sjel ha-sotsialistim ha-jehoedim be-Amsterdam’ in: J. Michman (red.), Studies on the History of Dutch Jewry. Deel 3 (Jerusalem 1981) 173-205 (in het Nederlands in: Jaarboek Amstelodamum, 1986); ‘De Tweede Internationale en de geboorte van de SDAP (1889-1896)’ in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 7/2, juni 1981, 101-141; ‘Le passé juif d’Amsterdam’ in: Septentrion, nr. 1, 1983, 30-37; ‘Henri Polak: a Jew and a Dutchman’ in: J. Michman (red.), Dutch Jewish History. Proceedings of the symposium on the history of the Jews in the Netherlands, November 28 – December 3, 1982, Tel Aviv/Jerusalem (Jerusalem 1984) 261-279; ‘Bleekrodes politieke kunst en Boekmans kunstpolitiek’ in: Nieuw Israëlitisch Weekblad, 10.2.1984; ‘Socialistische elite en elitair socialisme’ in: Ons Amsterdam, 36/10, oktober 1984, 226-230; ‘Vakbond voor musici 90 jaar geleden opgericht. Het artistieke proletariaat van Amsterdam’ in: NRC Handelsblad, 2.11.1984; ‘De flonkerende erfenis van de jubilerende Nederlandse diamantbewerkers’ in: NRC Handelsblad, 17.11.1984; ‘Als de vakcentrales jubileren…’ in: W. van Agtmaal e.a. (red.), De vakbeweging jubileert (Amsterdam 1986; met J. van Gerwen) 9-34; ‘De vlegeljaren van de amsterdamse joodse socialisten: 1890-1894’ in: Jaarboek van het Genootschap Amstelodamum, 78, 1986, 135-176; ‘De joodse identiteit van een assimilant’ in: De Gids, 150/6-7, juli 1987, 482-493; ‘Het socialisme van Henri Polak’ in: Bulletin Nederlandse Arbeidersbeweging, nr. 14, augustus 1987, 2-19; ‘“Men heeft ons vergund in het openbaar psalmen te zingen en van honger te sterven”. De Franse Revolutie en de emancipatie van de joden’ in: de Groene Amsterdammer, 12.7.1989, 12-13; ‘Mijn baas Leo Fuks’ in: Studia Rosenthaliana, 26/1-2, 1992, 5-8; ‘“Henry, laat je niet langer bekuiperen”. De schorsing van de ANDB in 1896/97 en zijn gevolgen’ in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 19/1, februari 1993, 52-67; Henri Polak sociaal democraat 1868-1943 (Den Haag 1993); ‘Henri Polak (1868-1943)’ in: De toekomst van de vakbeweging. Het veertiende jaarboek voor het democratisch socialisme (Amsterdam 1993) 60-68; ‘Henri Polak en de oprichting van de Amsterdamsche Toonkunstenaars Vereeniging’ in: Bulletin Nederlandse Arbeidersbeweging, nr. 33, maart 1994, 9-14; ‘Honderdjarige ANDB werd een lichtend voorbeeld in de vakbondsgeschiedenis. Diamanten voor het volk’ in: NRC Handelsblad, 12.11.1994; Vijfenzeventig jaar AVVL in woord en beeld (z.pl. 1994; Arbeiders Vereeniging voor Lijkverbranding); Joods Amsterdam in een bewogen tijd 1890-1940 (Zwolle 1997; met J. van Velzen); ‘Ter Inleiding’ in: D. Arkenbout (red.), 100 jaar ‘De Stem des Volks’. Van Strijdlied tot Oratorium (Amsterdam 1998) 9-16; ‘Een joodse straat in de Rivierenbuurt’ in: M. Polak en G. van Herwijnen (red.), Wim Polak, Amsterdammer en sociaal-democraat (Amsterdam 2003) 59-72; Remembering Jewish Amsterdam (New York 2004; Engelstalige versie 1978 boek); Hartog de Hartog Lémon, 1755-1823. Joodse revolutionair in Franse Tijd (Amsterdam 2007); Justus Swavings wondere bestaan. Wereldreiziger van 1784 tot 1835. Verteld door (Amsterdam 2015; hierin: ‘Over de auteur’, 391-397); Ik, Salvador Bloemgarten. Memoires (Amsterdam 2018); ‘Bernardine Bloemgarten-Hertog – Revolutionaire moeder en toevluchtsoord voor vluchtelingen’ in: J. Sprenger (red.), Gezichten van Joods verzet. Veertig schetsen van Joden in verzet (Amsterdam 2020; met R. Bloemgarten) 82-93; ‘Rudi Bloemgarten – Zorgzaam in de omgang, fel in het verzet’ in: J. Sprenger (red.), Gezichten van Joods verzet. Veertig schetsen van Joden in verzet (Amsterdam 2020; met R. Bloemgarten) 94-105.

Literatuur: 

A. Visser, Het verscholen dorp. Verzet en onderduikers op de Veluwe (Bredewold 1984; visie E. en S. Bloemgarten in herziene vijfde druk, 2000); W. Berkelaar, ‘Salvador Bloemgarten: “Datgene wat is geweest, mag niet verloren gaan, moet opgetekend worden”’ in: Historisch Nieuwsblad, februari 1992, 16-18; Ph. Bregstein, ‘Salvador Bloemgarten. Over joodse en socialistische rechtvaardigheid’ in: de Groene Amsterdammer, 20.10.1993, 13-15; A. Löwenhardt, ‘Met de mens Henri Polak als zodanig voel ik me niet verbonden’ in: Trouw, 16.11.1993; J. Sprenger, ‘Salvador Bloemgarten over zijn proefschrift. Na omtrekkende bewegingen het ongrijpbare gevat’ in: Nieuwsbrief Vakbondshistorische Vereniging, december 1993, 7-8; Ph. Bregstein, Over Jacques Presser (Soesterberg 2006); A. Caransa, Handwerkers Vriendenkring 1869-1942. Belangenbehartiging ziekenzorg volkswoningbouw (Alkmaar 1998); E. Gans, De kleine verschillen die het leven uitmaken. Een historische studie naar joodse sociaal-democraten en socialistisch-zionisten in Nederland (Amsterdam 1999); K.M. Hofmeester, “Als ik niet voor mijzelf ben…”. De verhouding tussen joodse arbeiders en de arbeidersbeweging in Amsterdam, Londen en Parijs vergeleken, 1870-1914 (Amsterdam 1999); D. Hondius, Absent. Herinneringen aan het Joods Lyceum Amsterdam, 1941-1943 (Amsterdam 2001; met M. Gompes-Lobatto); I. Cornelissen, Mathieu Smedts. De katholiek die Vrij Nederland redde (Amsterdam 2006); P. Arnoldussen, ‘Duitsers maakten een punt van m’n Joods zijn, ik niet’ in: Het Parool, 12.12.2007; E. Gans, Jaap en Ischa Meijer. Een joodse geschiedenis 1912-1956 (Amsterdam 2008); V. van de Vrede, ‘Interview met Joka Barends, antiquariaat Colombine’, www.antiqbook.info/nl/interviews/jokabarends.html; N. Maas, Gerard Reve. Kroniek van een schuldig leven. Deel 1. De vroege jaren 1923-1962 (Amsterdam 2009); H. Bloemgarten, ‘Toneelspelen in de Hollandsche Schouwburg. De verkeerde deur’ in: de Groene Amsterdammer, 21.11.2013, 34-39; T. Boumans, Een schitterend vergeten leven. De eeuw van Frieda Belinfante (Amsterdam 2015); K. Jansen, ‘Kenner en hoeder van de Joodse geschiedenis’ in: NRC Handelsblad, 4.11.2017; K. Rijken, ‘Salvador Bloemgarten (93) overleden’, in: Jonet, 5.11.2017, https://jonet.nl/salvador-bloemgarten-93-overleden/; K. Jansen, ‘Geschiedschrijver van Joods Amsterdam. Salvador Bloemgarten 1924-2017’ in: Argus, 28.11.2017; J. van Gerwen, ‘Biograaf Henri Polak. Salvador Bloemgarten (1924-2017)’ in: Het geheugen van de vakbeweging, november 2017, https://vakbondshistorie.nl/dossiers/salvador-bloemgarten-1924-2017/.

Portret: 

Bron: Familie Bloemgarten.

Handtekening: 

Bron: Familie Bloemgarten.

Auteur: 
Bob Reinalda
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA online (2021)