BOS, Dirk

Dirk Bos

medeoprichter van de Vrijzinnig-Democratische Bond en kabinetsformateur in 1913, is geboren te Groningen op 13 september 1862 en overleden te 's-Gravenhage op 6 mei 1916. Hij was de zoon van Derk Bos, horlogemaker en gemeente-ambtenaar, en Maria Reintjes. Op 18 december 1888 trad hij in het huwelijk met Margaretha Henderika Meihuizen, met wie hij vier dochters en twee zonen kreeg.

Bos groeide op in een groot gezin, waarop de moeder een non-conformistisch stempel drukte. Zij was ambitieus en wilde een goede opleiding voor de kinderen. De vader miste als horlogemaker een zakelijke instelling. Hij mislukte ook als spiegelfabrikant en kreeg vervolgens een baantje bij het burgerlijk armbestuur. Bos ging naar de openbare jongensschool, bezocht de Rijks-Hoogere Burger School en ging in 1879 in Groningen wis- en natuurkunde studeren. Als bestuurslid van het Groninger studentencorps Vindicat Atque Polit ontmoette hij voor het eerst P.J. Troelstra, met wie hij in de redactie van de studentenalmanak zat. Na zijn kandidaatsexamen in 1883 kreeg hij als 21-jarige een aanstelling als leraar aan het gymnasium in Winschoten, waar hij zich ook vestigde. Hij was niet-godsdienstig, liet het predikaat nederlands-hervormd bij de burgerlijke stand omzetten in 'geen' en betoonde zich een pleitbezorger van het openbaar onderwijs. Ondertussen werkte hij aan zijn proefschrift over 'volume-veranderingen van diëlectra' en promoveerde in 1888. Daarna trad hij in het huwelijk met de dochter van de veenkoloniale industrieel M. Meihuizen, die zijn ondernemerszin prikkelde.

In 1890 richtte Bos met zijn zwager in Veendam de Nederlandsche Hypotheekbank op en in 1893 gaf hij zijn leraarschap op om medefirmant van een Winschoter groothandel in koffie en thee te worden. Bos, die zich als leraar een plaats binnen de Winschoter gemeenschap had verworven, was een bekende persoonlijkheid. Hij behoorde tot de zangvereniging en onderhield door zijn ondernemersactiviteiten contacten met de middenstand en industriëlen. Bovendien schreef hij vanaf maart 1892 in de Winschoter Courant artikelen op sociaal-economisch en financieel gebied. Van januari 1894 tot november 1895 was hij mederedacteur van de krant. Hij moest het redacteurschap opgeven, toen hij in 1895 onbezoldigd schoolopziener in het arrondissement Winschoten werd (tot 1901), maar bleef wel aan de krant meewerken. Hij sloot zich aan bij de vooruitstrevende liberale kiesvereniging Winschoten, die hem in 1892 vroeg voorzitter te worden. In 1893 kwam hij in de gemeenteraad, waarin hij rustig bleef optreden toen de socialistische agitatie in 1892-1893 in Oost-Groningen hoog opliep en H.J. Kenther, de plaatselijke voorman van de Sociaal-Democratische Bond, Bos en de zijnen verweet niets voor de arbeiders te doen. Tijdens de staat van beleg in Oost-Groningen keurde Bos in maart 1893 de revolutionaire, niet-parlementaire strijdmethoden van de aanhang van F. Domela Nieuwenhuis af, maar hij waarschuwde ook voor de aantasting van de vrijheid van meningsuiting. In het programma van zijn kiesvereniging profileerde hij zich in 1894 als pleitbezorger van overheidsbemoeienis op sociaal en economisch terrein.

Bos was een vrijzinnig-democraat in hart en nieren en koos een positie tussen de oud-liberalen en de jonge Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP), die hij in 1895 verweet, evenals de oude beweging, de gewelddadige revolutie te omarmen en de klassenstrijd te voeren. In de destijds actuele discussie rond protectionisme of vrijhandel koos Bos voor het laatste standpunt. In 1896 was hij medeoprichter van de vereniging Het Vrije Ruilverkeer, waarvoor hij de brochure Het protectionisme en zijne gevolgen (Winschoten 1896, tweede herziene en bijgewerkte druk Den Haag 1898) schreef. Vrijhandel achtte hij zowel economisch als ten behoeve van een vreedzame internationale ontwikkeling een noodzaak. Voor de verkiezingsstrijd van 1897 kwam hij namens de Liberale Unie als vrijhandelaar tegenover het zittende Kamerlid, de protectionist B.L. Tijdens, en de SDAP-er Troelstra te staan. Hun aanhang werd respectievelijk 'bosjesmannen', 'kaffers' en 'roodhuiden' genoemd. Bos kruiste tijdens de verkiezingscampagne de degens met verscheidene SDAP-propagandisten, die Troelstra tijdens de campagne ondersteunden. Protectie of vrijhandel speelde een belangrijke rol in deze verkiezingsstrijd. In tegenstelling tot de socialisten wilde Bos het algemeen kiesrecht niet tot hoofdpunt van de verkiezingsstrijd maken. Hij verwierf de meeste stemmen, maar verloor in de herstemming.

Bos heeft zich zijn hele leven voor volksontwikkeling ingezet. In zijn boek Onze volksopleiding (Groningen 1898) kwam hij met uitgewerkte voorstellen om tot een beter samenhangend onderwijssysteem te komen. Behalve via het onderwijs moest volksontwikkeling gestalte krijgen door openbare bibliotheken, musea en een goede dag- en weekbladpers. Hij zette zich in voor het handels- en ambachtsonderwijs, de ontwikkeling van het lyceum en bepleitte esthetische vorming. Schilderen en tekenen zag hij als zeer belangrijk voor de ontwikkeling van de jongeren. Politiek profileerde Bos zich in de Liberale Unie als progressief. In juli 1899 werd hij tot hoofdbestuurder verkozen. Op de algemene vergadering van januari 1901 hield Bos zijn partij voor dat de socialisten als de enige ware vertegenwoordigers van de democratie konden worden beschouwd, omdat zij voor het algemeen kiesrecht waren. Hij ervoer de SDAP in het Noorden als sterke concurrent, waarbij de liberalen niet mochten achterblijven. Binnen de Liberale Unie kwam het door de kiesrecht-kwestie tot een scheuring. Bos trad uit de partij en was in maart 1901 medeoprichter van de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB), waarvan hij in mei in het bestuur kwam.

De verkiezingen in de zomer van 1901 brachten Bos voor het district Winschoten in de Tweede Kamer. Het Kamerlidmaatschap zou hij tot zijn dood vervullen. Tot 1907 combineerde hij dit met het lidmaatschap van de gemeenteraadvan Winschoten. Pas in 1909 verhuisde Bos, die toen met zijn gezondheid tobde en het reizen te vermoeiend vond, van Winschoten naar Den Haag. In de Kamer hield hij zich vooral bezig met onderwijs, maar hij was geneigd zich op vele terreinen te profileren, waaronder de banken van lening en de financiële verhouding tussen Nederland en Nederlandsch-Indië. Hij pleitte er tevergeefs voor van De Nederlandsche Bank een staatsbank te maken en de spoorwegen door de staat te laten exploiteren. Toen de regering na de spoorwegstaking van 1903 met het wetsvoorstel kwam om werkstaking door spoorwegpersoneel en ambtenaren stafbaar te stellen, keerde Bos zich daar fel tegen. De vrijzinnig-democraten stemden met de socialisten tegen deze 'dwangwet'. Bos kwam daardoor onder vuur te liggen van zijn aanhang in het Noorden, die hem verweet in de Kamer tegen het gezag te hebben gestemd. Tijdens de door H. Goeman Borgesius ondernomen kabinetsformatiepoging in 1905 figureerde Bos als kandidaat voor het nieuwe departement, dat met arbeidszaken werd belast, maar hij werd het niet.

Bos was actief in tal van besturen en commissies in en buiten het parlement. Hij had van huis uit oog voor de problemen van de middenstand en schreef er op verzoek in 1904 een artikelenserie over in De Telegraaf. In 1908 werd hij voorzitter van de commissie, die een onderzoek instelde naar de positie van de handeldrijvende en industriële middenstand. Twee jaar later leidde hij de staatscommissie, die adviseerde over de oprichting van waterleidingbedrijven. In 1911 maakte Bos, die niet reislustig was, een verre reis van drie en halve maand naar Suriname als lid van de commissie die op economisch gebied een advies uitbracht. Bos zette zich ook buiten de Kamer in voor het onderwijs. Van 1906 tot 1912 was hij hoofdbestuurslid van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, die zich, zoals hij het formuleerde, inzette voor 'zedelijke en geestelijke verheffing, los van staatkundige fractiegeest, los van godsdienstige kerksplitsing'. De invloed van zijn denkbeelden in de Maatschappij was groot. In 1904 zat hij in een commissie, die de misstanden rond de banken van lening bekritiseerde.

Bos was voorzitter van de zeer actieve commissie van de Maatschappij voor het onderwijs en stimuleerde het opzetten van cursussen in het kader van 'university extension', de latere volksuniversiteiten, en werkte samen met de Vereeniging voor Volksonderwijs, het Nederlandsch Onderwijzers Genootschap en de Bond van Nederlandsche Onderwijzers om de openbare scholen te steunen. Toen Bos namens de commissie van het onderwijs in 1912 zich tot de universiteiten wendde om deze bij de volksontwikkeling te betrekken, reageerde het college van rectoren negatief. Bij de stichting van de Centrale Vereeniging voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken in 1908 was Bos als voorzitter gevraagd. Hij bleef dit tot 1913 en zette zich met onder meer J.H.A. Schaper met succes in voor het verkrijgen van rijkssubsidie voor de openbare leeszalen. In 1912 werd Bos voorzitter van het bestuur van de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag en vice-voorzitter van de commissie van beheer van het Haagse museum voor kunstnijverheid. Hij was één van de sprekers op het grote onderwijscongres van december 1913, waarin hij pleitte voor meer aandacht voor beroepsgericht voortgezet onderwijs. In 1913 was hij één van de initiatiefnemers tot het instellen van een bijzondere leerstoel in de pedagogiek. Bos, die zijn politieke opvattingen gedurende zijn hele leven in de Winschoter Courant uitte, werkte van 1907 tot 1911 intensief mee aan het blad Land en Volk. Als hoofdredacteur van De Vrijzinnig-Democraat leverde hij vanaf 1914 in twee-en-een-half jaar tijd ongeveer tweehonderd bijdragen. Ook publiceerde hij veel in Vragen des Tijds.

Bos streefde ernaar tot grotere samenwerking aan vrijzinnige zijde te komen. In 1912 kreeg dit zijn beslag in een gezamenlijk verkiezingsprogramma van de Vrijzinnige Concentratie, een samenwerkingsverband van de VDB, de Liberale Unie en de Vrij-Liberalen. Bos had een belangrijk aandeel in het smeden van deze eenheid en genoot het vertrouwen van de vrijzinnigen in de Kamer. Bovendien naderden de SDAP en Bos elkaar veelvuldig in het parlement. Toen de linkse en liberale partijen de Kamerverkiezingen van 1913 wonnen, kwam Bos als onderhandelaar en bruggenbouwer in beeld. Op 11 juli 1913 kreeg hij van koningin Wilhelmina de opdracht een kabinet te formeren 'uit de geheele linkerzijde'. Een dag later overrompelde hij Troelstra met het aanbod tot regeringssamenwerking, waarbij drie van de negen ministerportefeuilles voor de SDAP waren bestemd en waarin het algemeen mannenkiesrecht en het staatspensioen verwezenlijkt zouden worden. Troelstra reageerde positief op het programma maar wees directe deelname van de SDAP aan het kabinet af, omdat de kansen op steun voor het program groter zouden zijn indien de vrijzinnigen alleen het kabinet vormden zonder socialistische deelname. Troelstra opereerde echter niet helder en Bos voerde de druk op. Het aanbod van Bos bracht de onvoorbereide SDAP heftig in beroering, waarbij vooral W.H. Vliegen tevergeefs op regeringsdeelname aandrong. Toen Troelstra hem de definitieve afwijzing mededeelde, wees Bos op zijn beurt een kabinet van louter vrijzinnigen met gedoogsteun en daarmee afhankelijkheid van de SDAP af. Teleurgesteld gaf Bos zijn opdracht aan de koningin terug. Daarop benaderden Vliegen en Schaper hem buiten Troelstra om, of een herkansing mogelijk was. Bos was in beginsel bereid een eventuele opdracht opnieuw te aanvaarden, maar achtte de kansen op realisering van hetzelfde program door de eerdere SDAP-weigering op korte termijn verminderd. Vliegen en Schaper wisten alsnog een buitengewoon congres van hun partij te organiseren, waarin socialistische deelname aan een kabinet opnieuw werd afgewezen. De mislukking van de formatie ervoer Bos als een nederlaag en een teleurstelling waar hij moeilijk overheen kwam. 'Sedert is hij niet meer de oude geweest', schreef De Vrijzinnig-Democraat. De mislukte formatie bracht 'een sterke persoonlijke verwijdering' tussen de 'vroegere studiemakkers' Troelstra en Bos teweeg.

Bos volgde H.L. Drucker, met wie hij het niet goed kon vinden, op als fractievoorzitter van de VDB. In december 1913 werd de staascommissie over de verhouding tussen openbaar en bijzonder onderwijs ingesteld, onder voorzitterschap van Bos en met Troelstra als lid, die bekend zou worden als 'pacificatie-commissie'. In 1914 nam hij deel aan de Anti-Oorlogsraad, waarin politici van diverse pluimage poogden een bijdrage te leveren aan het tot stand brengen van de vrede in Europa. Toen geestverwant M.W.F. Treub als minister van Financiën in 1914 een staatslening wilde uitschrijven tot dekking van de crisisuitgaven in 1914 en 1915, kwam Bos als eerste in verzet tegen de wijze van financiering, die zwaar op de lagere inkomens drukte. In oktober 1914 stelde Bos in Vragen des Tijds dat de oorlogsuitgaven niet moesten worden bestreden uit een lening, maar uit een 'heffing-in-eens' van het grootkapitaal. De SDAP schaarde zich achter Bos en Troelstra zag in het leningsontwerp van de regering aanleiding de 'godsvrede' te verbreken. De kwestie van de oorlogsuitgaven verzoende Troelstra weer met Bos. In maart 1916 rapporteerde de pacificatie-commissie een ontwerp voor de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs. Het voorzitterschap van deze voor hem zo belangrijke commissie oefende hij al met een slechte gezondheid uit. Tal van taken had hij inmiddels neergelegd. Op 6 mei overleed hij op 53-jarige leeftijd. Zijn oudste zoon las bij de begrafenis voor uit een brief, die Bos zijn kinderen had nagelaten, 'waar hij hen aanmaant zich in dienst te stellen van de minderbedeelden'.

Archief: 
Collectie D. Bos in het Nationaal Rijksarchief (Den Haag; vgl. inventaris W. Visser uit 1956).
Publicaties: 
De opleiding voor den handel (z.pl. 1902); Het credietwezen van den middenstand (z.pl. 1904); (met anderen) Rapport over de banken van leening, particuliere leenbanken en huizen van koop met recht van wederinkoop in Nederland (Amsterdam 1904); De vrijmaking van het onderwijs (z.pl. 1905); Vrijhandel (Baarn 1906); De vakopleiding van den middenstand (z.pl. 1908); Onderwijzersolitiek (z.pl. 1910); Economisch en financieel herstel (z.pl. 1914); Vrijzinnige gedachten in moeilijken tijd (Den Haag 1914); Uit de geschiedenis van het grondcrediet (Veendam 1915).
Literatuur: 
C.K. Elout, De heeren in Den Haag. Tweede reeks (Amsterdam 1909); H.P.G. Quack, Herinneringen uit de levensjaren (Amsterdam 1915, Nijmegen 1977); 'Dr. D. Bos' in: Het Volk, 8.5.1916; 'Dr. D. Bos' in: Nieuwe Winschoter Courant, 9.5.1916; 'Dr. D. Bos' in: De Fakkel, 12.5.1916; 'Dr. D. Bos' in: De Arbeider, 13.5.1916; 'Een praktische idealist. In memoriam dr. Dirk Bos' in: Vragen des Tijds, juni 1916; E. van Beresteyn, 'In memoriam dr. D. Bos' in: Bibliotheekleven, 1e jrg., juli-december 1916; H.P. Marchant, 'Ter nagedachtenis van Dr. Dirk Bos' in: Groningsche Volksalmanak (Groningen 1917); Vliegen, Kracht I-III; D. van Embden e.a., Vrijzinnig-Democratische Bond (Den Haag 1926); P.J. Troelstra, Gedenkschriften II-IV (Amsterdam 1928-1931); M.W.F. Treub, Herinneringen en overpeinzingen (Haarlem 1931); J.H. Schaper, Een halve eeuw van strijd. I-II (Groningen 1933, 1935); Gedenkboek Maatschappij tot Nut van 't Algemeen 1784-1934 (Amsterdam 1934); P.J. Oud, Honderd jaren (Assen 1954); E. van Raalte, Dr. D. Bos (Assen 1962); A.C.J. de Vrankrijker, Volksontwikkeling (Assen 1962); J.A. de Jonge, De industrialisatie in Nederland tussen 1850 en 1914 (Amsterdam 1968); H.J.L. Vonhoff, Bewegend verleden (Alphen aan den Rijn 1969); T. Potjewijd, Leven en werken in Winschoten in de negentiende eeuw (Winschoten 1977); T. Brok, De Vrijzinnig-Democratische Bond als partijorganisatie (1901-1918) (Utrecht 1980); G. Taal, Liberalen en radicalen in Nederland 1872-1901 (Den Haag 1980); W.J. Formsma e.a.(red.), Historie van Groningen (Groningen 1981); H. Nijenhuis, Volksopvoeding tussen elite en massa (Meppel 1981); W.R.H. Koops, 'Dirk Bos' in: BWN II (Amsterdam 1985) 51-4; P. Hoekman, J. Houkes en O.S. Knottnerus, Socialisme en arbeidersbeweging in Groningen 1885-1985 (Groningen 1986); K. van Berkel, H. Boels en W.R.H. Koops (red.), Nederland en het Noorden (Assen 1991); E.J. van Det, De Bond van Nederlandse Onderwijzers (Amsterdam 1983); G. Voerman e.a., De vrijzinnig-democratische traditie (Amsterdam 1991); B. van Dongen, Revolutie of integratie (Amsterdam 1992); G. Voerman, De geschiedschrijving van het politiek liberalisme (Den Haag 1992); W.R.H. Koops, 'Dirk Bos' in: J.D.R. van Dijk, W.R. Foorthuis (red.), Vierhonderd jaar Groninger veenkoloniën in biografische schetsen (Groningen 1994); J. van Miert, Wars van clubgeest en partijzucht (Amsterdam 1994); J. Perry, De voorman (Amsterdam 1994).
Portret: 
Dirk Bos, uit: Onze Afgevaardigden (z.j.), coll PDC, Den Haag.
Auteur: 
Piet Hoekman
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 7-12
Laatst gewijzigd: 
00-00-2001