BOSHART, Maurits

Maud Boshart

(roepnaam: Maud), sociaal-democratisch marineman betrokken bij de opstand op De Zeven Provinciën (1933), na de oorlog communist, is geboren te Hellevoetsluis op 28 februari 1905 en overleden te Rotterdam op 1 augustus 1964. Hij was de zoon van Maurits Boshart, opperschrijver bij het Departement van de Marine te Batavia, en Cornelia Koster. Op 14 september 1938 trad hij in het huwelijk met Atje Mollevanger, fröbelonderwijzeres, met wie hij een dochter en een zoon kreeg.

Doordat zijn vader vroeg stierf groeide Boshart op in een pleeggezin in Barneveld. Hij doorliep de ambachtsschool in Amersfoort en tekende in 1922 met zeventien jaar als leerling-stoker in Willemsoord voor acht jaar bij de Koninklijke Marine. Hij volgde hierin een familietraditie. Zijn vader was ook bij de marine geweest en in 'Indië' gestorven. Bij de marine - zo blijkt uit zijn door het ministerie van Defensie (Marinestaf, afdeling Maritieme Historie) beschikbaar gestelde Staat van Dienst - volgde hij de opleiding tot stoker, werd stoker 2e klasse, le klasse, olieman-stoker en in september 1929 korporaal-machinist. Hij had toen zijn verbintenis met de marine pas verlengd en kwam in november aan boord van de kruiser H.M. Sumatra in Indonesië aan. Boshart was Nederlands hervormd - zijn familie hoorde tot de Gereformeerde Bond - maar zelf heeft hij er nooit veel aan gedaan. In Nederland was hij, waarschijnlijk onder invloed van de toch niet geringe 'rode groepen' op de vloot, lid geworden van de SDAP en de Bond van Marineschepelingen, die met de Bond van Marine Onder Officieren samenwerkte in het Comité tot behartiging van de Algemeene Belangen van het Marinepersoneel beneden den Rang van Officier (CAMBO).

In Indonesië zette hij zijn vakbondsactiviteiten voort en trad op de voorgrond toen de regering in december 1932 besloot tot een loonsverlaging voor het marinepersoneel met zeventien procent. Hierover ontstond vooral in de marinebasis Soerabaja grote beroering, onder zowel de Europese als Indonesische marinemannen, die in afzonderlijke vakbonden georganiseerd waren, de Europese mannen onder de rang van officier in de twee bonden van het CAMBO, de Indonesiërs in de Inlandsche Matrozenbond. Boshart stond een gezamenlijk optreden voor en tijdens een protestvergadering in Soerabaja kwam voor het eerst een Indonesiër op het spreekgestoelte. Boshart wilde ook een gezamenlijke vergadering van inlandse en Europese bonden organiseren, maar het kwam er niet van omdat de marine-autoriteiten deze vergadering verboden en de toezegging kwam dat de loonsverlaging niet zou doorgaan. Bovendien liet de marineleiding de kruiser De Zeven Provinciën, waarop Boshart sinds april 1932 geplaatst was, begin januari 1933 uit Soerabaja vertrekken. Begin februari werd bekend dat toch een loonsverlaging zou volgen, niet van zeventien maar van tien procent. In Soerabaja leidde dit opnieuw tot grote onrust en honderden gevallen van openlijke dienstweigering. Op De Zeven Provinciën die in Noord-Sumatra op de rede van Oleh-leh lag, werd deze onrust onder de schepelingen bekend en de Indonesische bemanning besloot tot een opstand, die zich op 4 februari voltrok. De commandant verbleef aan de vaste wal en de Indonesische bemanning nam het commando over. De kruiser begon een tocht naar Soerabaja, die niet kon worden voltooid omdat de regering onder leiding van Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck op 10 februari uit een Dorniervliegtuig een bom op het schip liet werpen. In zijn herinneringen, die Boshart in 1937 voltooide maar waarvan pas in 1978 de volledige tekst werd gepubliceerd, schreef hij: 'Tranen sprongen me in de ogen. Daar lagen ze! Jongens, kinderen nog met vaneengereten ledematen; enigen stonden in brand, anderen wentelden zich met afzichtelijke wonden in hun eigen ingewanden. Een kameraad van mij, een tamboer, had een vuistgroot gat in de borst waaruit de overblijfselen puilden van wat eens zijn altijd voor ieder warm kloppend hart was. Een ontzettende ravage was aangericht; stalen platen verhogen, dekbalken aan splinters en om en boven dit alles speelden kleine vlammetjes van een blauwe kleur.' 23, merendeels Indonesische schepelingen werden gedood, 25 zwaar gewond.

De marine-autoriteiten doodverfden Boshart als de grote onruststoker en raddraaier. Hen was er alles aan gelegen de rol van de Indonesische bemanning, die in staat was gebleken het schip te navigeren, te kleineren. Uit Bosharts tekst komt naar voren dat hij vooral een rustgevende rol heeft willen vervullen en er van begin af aan op uit geweest is bloedvergieten te vermijden. Een Indonesische publikatie, gebaseerd op verklaringen van Indonesische deelnemers, vermeldt dat hij op de voorbereidende vergadering tot opstand aanwezig is geweest. Deze tekst suggereert een grotere betrokkenheid dan hijzelf aangeeft. Voor Boshart volgden acht maanden van eenzame opsluiting en mensonterende behandeling op het eiland Onrust en van rechtsongelijkheid bij het proces voor de zeekrijgsraad. Hij verzocht in een brief aan de SDAP-leiding om juridische bijstand. Deze besloot zich met J.E. Stokvis in Indonesië in verbinding te stellen over 'de beste aanpak'. Stokvis berichtte dat in Indonesië geen advocaat zou zijn te vinden. In een persoonlijke brief, zodat de partij officieel buiten de zaak bleef, schreef partijbestuurder W. Banning dat niet aan het verzoek kon worden voldaan 'omdat de SDAP geen enkele verantwoordelijkheid kon dragen voor het gebeurde met de Zeven Provinciën'. Bovendien zou het zenden van een verdediger te duur zijn. Het communistische Tweede Kamerlid L. de Visser wilde vergezeld van een advocaat van de Roode Hulp naar Indonesië reizen maar kreeg voor zijn voornemen in de Kamer geen steun. Boshart werd op 14 december 1933 door de Fiscaal bij de Zeekrijgsraad in Soerabaja veroordeeld tot zestien jaar gevangenisstraf, in hoger beroep op 26 februari 1934 door het Hoog Militair Gerechtshof van Nederlandsch-Indië verlaagd tot tien jaar.

In januari 1934 verscheen een oproep voor amnestie van een comité, waaraan tientallen personen uit juridische, medische en andere wetenschappelijke kringen naast bekende kunstenaars hun adhesie betuigden. In augustus 1934 werden Boshart en andere Europese mannen overgebracht naar de strafgevangenis in Leeuwarden. Ter gelegenheid van het huwelijk van Juliana en Bernhard in 1937 kregen zij een derde strafvermindering en voor het resterende deel omzetting in voorwaardelijk. Zij konden daardoor worden vrijgelaten. Ook een deel van de Indonesische muiters kreeg amnestie. Boshart vestigde zich in Wieringen en voltooide zijn manuscript. Hij bood het aan bij De Arbeiderspers maar Piet Bakker deelde mee dat het niet zou worden gepubliceerd. Boshart had net als andere muiters tijdens hun gevangenschap, veel brieven en kaarten ontvangen. Onder de geregelde briefschrijfsters aan hem was Atje Mollevanger uit Alkmaar. Zij had pacifistische opvattingen en kwam uit een familie van vroegere Domela Nieuwenhuis-sympathisanten. Zij bleven contact onderhouden en trouwden in september 1938 in Alkmaar. Boshart vond moeilijk werk, maar kon ten slotte als kraanmachinist aan de slag bij de drooglegging van de Noordoostpolder. Zijn vrouw en hij verhuisden naar Kampen, waar in februari 1940 hun zoon werd geboren. De drooglegging duurde tot 1942. Daarna kon Boshart werken op een drijvende kraan. Doordat het gezin in een bootje achter de kraan aan voer, leefden zij een zwervend bestaan. Dit duurde tot 1944. Tijdens de bezetting hielp Boshart bij crossings over de Merwede en bij het vervaardigen van illegaal drukwerk. Waarschijnlijk kwam hij op deze wijze in contact met communisten. In maart 1945 werd hun dochter geboren in Hardinxveld.

Na 1945 vestigde het gezin zich in Schiedam en Boshart werkte korte tijd in de haven. Hij was lid geworden van de Communistische Partij in Nederland (CPN) en al spoedig vrijgesteld bestuurder van de Algemene Bedrijfsbond Transport, aangesloten bij de Eenheids Vakcentrale (EVC). In 1947 verhuisde het gezin naar Rotterdam, waar hij van 1949 tot 1953 lid was van de gemeenteraad met speciale aandacht voor personeelszaken en de haven. Voor de havenarbeiders trad hij op als vertrouwensman. Hij bleef tot zijn overlijden lid van het districtsbestuur van de CPN. Boshart was een gelouterd mens, met grote levenservaring en veel aandacht voor jongeren. In een vraaggesprek met het blad Jeugd van het Algemeen Nederlands Jeugd Verbond in 1949 verklaarde hij veel van het jaar 1933 te hebben geleerd en zei dat 'we toen nog lang niet zo goed de dingen begrepen als nu, dat je als je een strijder wilt zijn niet voor de consequenties moet terugschrikken. En als je werkelijk geroerd bent door leed, dat je dagelijks om je heen ziet, dan kan je eenvoudig niet meer terugvallen in twijfel en wankelmoedigheid.' Hoe lang bij de autoriteiten de pijn over de opstand op De Zeven Provinciën bleef nawerken, bleek in 1957. Voor het VPRO-programma 'Dag Koninginnedag' dat onder auspiciën van de Nederlandse Televisie Stichting zou worden uitgezonden, was een interview met Boshart voorbereid. Staatssecretaris R.G.A. Höppener dreigde met instemming van premier W. Drees en minister van Onderwijs J.M.L.T. Cals te zullen ingrijpen als dit interview zou doorgaan. Een van de makers van het programma, Jan Vrijman, veronderstelde later dat de telefoon van Boshart nog steeds door de Binnenlandse Veiligheidsdienst werd afgeluisterd en de regering zo van het voornemen op de hoogte was gekomen. Boshart werd vervangen door M. Dooijeweerd, een marineman, die indertijd minder op de voorgrond was getreden. Ook hierover ontstond nog een rel. In 1957 koos Boshart voor de door P. de Groot bepleite vakbondslijn en keerde zich tegen de Bruggroep. Derhalve was hij voor opheffing van de EVC en riep EVC-leden op zich in het NVV te organiseren en de EVC om te zetten in een Centrum voor Eenheid in de Klassestrijd. Op het CPN-congres in 1964 kozen de gedelegeerden hem in het congrespresidium. Kort daarna overleed hij als gevolg van een hartaanval.

Publicaties: 
De muiterij op de Zeven Provinciën (Amsterdam 1978) ingeleid door H.J.A. Hofland.
Literatuur: 
J.C. Mollema, Rondom de muiterij op 'De Zeven Provinciën' (Haarlem z.j.); Muiterij in de tropen. De eensgezinde strijd van blank en bruin op de 'Zeven Provinciën'. Naar gegevens van Maud Boshart, oud-korporaal-machinist bij de Nederlandse marine (Amsterdam 1949, samengesteld door G. Geelhoed); 'Maud Boshart overleden' in: De Waarheid, 3.8.1964; J.C.H. Blom, De muiterij op De Zeven Provinciën (Amsterdam 1975, 19832 met nieuwe inleiding); Pemberontakan di atas kapal Hr. Ms. De Zeven Provinciën. Citra dan perdjoangan perintis kemerdekaan (De opstand op De Zeven Provinciën. Beschrijving en baanbrekende strijd voor vrijheid) (Jakarta 1980); R. van Vugt, De muiterij op de Zeven Provinciën als onderdeel van de ontwikkelingen in Nederlandsch-Indië (Amsterdam 1983; kandidaatsscriptie geschiedenis).
Portret: 
M. Boshart, uit: Muiterij in de tropen : de eensgezinde strijd van blank en bruin op de "Zeven Provinciën" (Amsterdam, 1949).
Handtekening: 

Huwelijksakte van Boshart/Mollevanger dd. 14 september 1938. Akte 176, akteplaats Alkmaar. Als bruidegom.

Auteur: 
Joop Morriën
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 5 (1992), p. 26-29
Laatst gewijzigd: 
20-04-2021 (beroep vader, zin overlijden vader gecorrigeerd)