BRADER Bzn., Eelko

Nieuwe Veendammer Courant, 21-11-1885

het eerste socialistische gemeenteraadslid in Nederland, is geboren te Winschoten op 15 januari 1847 en overleden te Velzen op 6 april 1925. Hij was de zoon van Berend Brader, timmerman, en Yktje Bonker. Op 4 juli 1872 trad hij in het huwelijk met Heilina Wiersum, met wie hij twee dochters en drie zoons kreeg.

Brader werd na de lagere school bij zijn vader timmerman en stond bekend om zijn fraaie schoorsteenmantels, hooikisten en strijkplanken. Hij ontwikkelde zich tot aannemer. Brader, een forse man met een grote baard, was zeer overtuigd van zijn gelijk en ging voor niemand aan de kant. Samen met zijn vrouw dreef hij vanaf 1873 een manufacturenwinkel in Winschoten en reisde met kleding, wollen stoffen en beddengoed door het Oldambt. Hij opende zijn logement Soranus, annex koffiehuis met drankvergunning, en hield boeldagen die veel publiek trokken. Als welbespraakt koopman legde Brader makkelijk contacten en raakte goed op de hoogte van de noden van boeren, middenstanders en arbeiders. Hij deed mee aan adressen aan de Winschoter gemeenteraad tegen de gemeentelijke hoofdelijke omslag die drukte op middenstand en arbeiders. Velen in de provincie, onder wie Brader, bewonderden Multatuli en kenden diens ‘Idee 451’ over algemene verkiezingen, belastingherziening en de noodzaak van een ‘Vleesch Party’, omdat volksverheffing pas kon met een volle maag. Na de tournees van Multatuli kwamen die van Ferdinand Domela Nieuwenhuis, die vanaf 1881 herhaalde malen in Winschoten sprak over kiesrecht en belastinghervorming. In januari 1885 kwam onder voorzitterschap van Brader de Winschoter Vereeniging voor Algemeen Stemrecht tot stand. Deze sloot zich aan bij de Nederlandsche Bond voor Algemeen Kies- en Stemrecht (NBvAK&S), waarbinnen socialisten de scepter zwaaiden, en bij het Provinciaal Groninger Comité voor Algemeen Stemrecht. 

Brader verwierf bekendheid als voorzitter van vergaderingen waarop landelijke socialistische propagandisten het woord voerden. Zelf ging hij uit spreken over ‘Wat willen de socialisten’ en riep hij de arbeiders op ‘om gemeenschappelijk, als men ’t niet wil geven, het recht te eischen dat hun van oudsher toekomt!’. Soranus was verkooppunt van Recht voor Allen en vergaderzaal voor de socialisten. Omdat er nog geen afdelingen van de Sociaal-Democratische Bond (SDB) in Oost-Groningen bestonden, richtte Brader zich op de boeren, middenstanders en arbeiders die belastinghervorming eisten en daarvoor samenwerkten in het Oost-Groningsch Comité voor Rijksinkomstenbelasting. Toen Domela Nieuwenhuis in 1886 in Winschoten sprak, zat de zaal vol en ‘de vergadering werd met een opwekkend woord gesloten door onze partijgenoot Brader’. Als voorzitter van de NBvAK&S-afdeling haalde hij bij een tussentijdse gemeenteraadsverkiezing in mei 1886 bijna de herstemming. Recht voor Allen toonde zich verheugd: ‘onze partijgenoot Brader’ liet zien dat de socialistische beginselen ingang vonden. Eind 1886 kwam er weer een vacature in de raad. In de Winschoter Courant riepen aanhangers van Brader op te stemmen op ‘de man uit de kleine volksklasse’, waardoor ‘kleine boeren, ambachtslieden, kooplieden en arbeiders zullen worden vertegenwoordigd’.

In januari 1887 werd Brader gekozen als het eerste socialistische gemeenteraadslid in Nederland. De landelijke pers duidde dat negatief. Het Sociaal Weekblad schreef zorgelijk over de verkiezing van ‘een man, die openlijk als sociaal-democraat optreedt’. Het blad zag zijn succes als de weerlegging dat het socialisme nooit zou aanslaan. Er werd bericht dat Brader tweehonderd gulden zou krijgen indien hij bedankte. De Winschoter rechter-commissaris onderzocht geruchten dat Brader beloften deed in strijd met de gemeentewet, maar het onderzoek leverde niets op. Na zijn installatie nam Brader het woord: ‘’t Kan U niet onbekend zijn, dat juist ik, die zoo weinig met het aardsche slijk bedeeld ben, de uitverkorene ben van de justitie; zij heeft toch getracht mij de vervolgen, terzake beloften, die, ik verzeker U zulks, nimmer door mij zijn gedaan’. Hij wenste niet met ‘meneer’ aangesproken te worden en werd daarom spottend aangeduid als ‘burger Brader’.

Men dacht snel van het socialistische raadslid af te zijn, omdat in juli 1887 het deel van de raad waartoe Brader behoorde, moest aftreden. Ook vanwege de annonce in Recht voor Allen van de secretaris van de Centrale Raad van de SDB, Kees Croll, dat Brader steeds ‘onze partijgenoot’ werd genoemd, maar dat hij geen SDB-lid was. Hieraan lag, naast Crolls weerzin tegen de noordelijke kiesrechtbeweging, waarschijnlijk ook ruzie binnen de pas opgerichte Winschoter SDB-afdeling ten grondslag. Het Groninger Weekblad berichtte dat Brader ‘door de Sociaaldemocraten is uitgeworpen, om redenen buiten het beginsel’. Maar hij keerde in september met overmacht als ‘sociaal-democraat’ in de raad terug, werd een populair raadslid dat bij iedere verkiezing moeiteloos werd herkozen. Brader toog eveneens naar Friesland, waar het Friesch Comité voor Algemeen Stemrecht (later de Friese Volkspartij) ook deelnam aan de gemeenteraadsverkiezingen. Toen de Friese autoriteiten naar hem informeerden in Winschoten, werd geantwoord dat Brader redeneerde zoals Domela, ‘alleen minder intelligent’. Brader sprak over ’Langs welken weg tot verbetering’. Die weg was het algemeen stemrecht, ‘de hoeksteen … eener beter ingerichte maatschappij’. Hij werd bij deze spreekbeurten aangekondigd als ‘een volbloed Sociaaldemocraat’, waartegen Rindert van Zinderen Bakker in het Friesch Volksblad protesteerde. Als zodanig toog Brader ook op propaganda door Oost-Groningen. In december reisde SDB-propagandist Pieter van der Stad naar Oost-Groningen om uit te leggen dat Brader niet op een zuiver standpunt stond. Weer schreef Recht voor Allen dat hij niet tot de SDB behoorde. 

Brader was een gevoelssocialist. Omdat hij een ruwe toon kon aanslaan tegenover de ‘heeren’ in de raad, werd hij herhaaldelijk geschorst. Dit maakte het raadsverslag tot het best gelezen deel van de Winschoter Courant. Over een rede van Brader schreef de krant dat die ‘meer kwaad dan goed heeft gedaan: want de gemoedsrust en de tevredenheid van de arbeiders wordt er niet beter op’. Brader bracht veelvuldig de duurte en werkloosheid te berde en wilde verlaging van de hoofdelijke omslag en van gemeentelijke heffingen op de laagste inkomens. Arbeiders en kleine middenstanders betaalden bijvoorbeeld voor het gymnasium, dat hun kinderen vanwege het hoge schoolgeld niet bezochten. Hij vroeg kosteloos onderwijs, ook voor het gymnasium. Toen het curatorium dit weigerde, eiste hij sluiting. De ‘rijkeluisschool’ stond volgens hem symbool voor de bevoorrechte Winschoter elite. Hij vond het leerlingental te laag en de salarissen te hoog, zeker toen de lonen van de volksonderwijzers verlaagd werden. Hij wilde niets weten van gemeentelijke bijdragen aan pensioenen van gemeenteambtenaren, omdat de meesten in gemeentedienst die status niet hadden. Brader werd teruggepakt. Zo kreeg hij proces-verbaal omdat hij in Soranus een borrel aan een jongen had geschonken. Brader verweerde zich voor het kantongerecht dat hij om diens leeftijd had gevraagd, maar kreeg ook een boete omdat in zijn gelagkamer geen vergunning hing. In de landelijke pers kwam dit uitgebreid aan de orde, onder vermelding dat Brader sociaaldemocraat was.

Tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 1888 bleek Braders eigenzinnigheid. Niet Derk Mansholt, kandidaat voor de Volkspartij, kreeg zijn steun maar zijn mede-raadslid en Tweede Kamerlid Derk de Ruiter Zijlker, ook voorstander van algemeen stemrecht. Brader zorgde ervoor dat diens kiezers naar de stembus kwamen. Boze tongen beweerden dat hij dat voor geld deed. Toen Brader in hetzelfde jaar met tientallen werklozen om hoger loon voor het keienkloppen naar het Winschoter gemeentehuis toog, trokken burgemeester, wethouders en de gemeenteraad fors van leer. Een woedend raadslid riep uit dat Brader stonk van ijdelheid en daarom de werklozenbeweging leidde. In 1891 stelde het Centraal Comité voor de Volkszaak (de Groningse Volkspartij), met radicalen, werkliedenverenigingen, kiesrechtverenigingen en SDB-afdelingen, Mansholt weer verkiesbaar voor de Tweede Kamer. Ook kwamen er kandidaten voor de gemeenteraadsverkiezingen. Brader deed nu wel mee en verleende medewerking aan het blad van de Volkspartij, De Volkszaak, dat opnieuw Multatuli’s ‘Vleesch Party’ als voorbeeld stelde. De resultaten stelden teleur en leidden tot een breuk tussen Volkspartij en SDB. Maar het socialistische blad De Arbeider rekende Brader vooralsnog tot de socialistische beweging. Brader nam het op voor de socialisten, die in Winschoten nooit vergunning voor het houden van optochten kregen. Toen eind 1892 in Oost-Groningen vanwege grote onrust de staat van beleg werd afgekondigd, verklaarde hij dat de uitgaven voor de militairen beter aan werk en brood konden worden besteed. Hij protesteerde in de raad tegen de marechaussees, die de Winschoter 1 mei-betoging in 1893 uit elkaar hadden geslagen. Hij vroeg daarom vergunning tot het dragen van een vuurwapen, vanwege mogelijke ‘politieke misdaden’, maar de burgemeester schreef de officier van justitie dat die misdaden niet voorkwamen en hij vond Brader zeker geen doelwit. Hij raadde vergunning af vanwege diens ‘opvliegende aard, zoodat de mogelijkheid van een voorbarig gebruik maken van het wapen niet is uitgesloten’. 

Brader ging niet mee met de anarchistische tendensen onder de Oost-Groningse socialisten en de oprichting van de Winschoter afdeling van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) in 1896 liet hem koud. Ook vond hij geen aansluiting bij de volkskiesverenigingen die in Oost-Groningen bestonden als erfenis van de kiesrechtbeweging waarvoor hij zich zo had ingespannen. In de gemeenteraad hield Brader zich met praktische zaken bezig, zoals, naar Amsterdams voorbeeld, de invoering van bestekbepalingen voor de gemeente voor minimumloon en maximum arbeidsduur. Met Pieter Jelles Troelstra ging hij in 1895 in debat over het nut van nieuwe kiesrechtagitatie. Hij zei Troelstra niet te vertrouwen en vond de SDAP een clubje zonder arbeiders, met slechts ‘heeren-socialisten’. Toen Troelstra in 1897 het kiesdistrict Winschoten veroverde, hield Brader zich stil, al had zijn achterban op Troelstra gestemd. Omdat die bedankte, kwam Henri van Kol in herstemming, maar die verloor hij. Toen Brader in 1899 de SDAP’er Harm Jan Kenther in de raad hielp, betitelde Het Volk Brader op vriendelijke toon als ‘voormalig socialistische Volkspartij-man’. Zij kregen weinig steun in de gemeenteraad, ook niet bij het zoveelste verzoek de lonen in de keienklopperij te verhogen. Toen Domela in Winschoten kwam spreken over het vrije socialisme en er de SDAP aanviel, bedankte voorzitter Brader hem namens de aanwezigen hartelijk. Vanaf die tijd schreef Het Volk dat het de ‘half-anarchistischen opschepper Brader’ te doen was om de plaatselijke SDAP tegen te werken.

In 1901 stelden enkele Winschoters Brader kandidaat voor de Tweede Kamer, waar in het kiesdistrict de vrijzinnig-democraat Dirk Bos en Van Kol de belangrijkste kandidaten waren. Brader keerde zich tegen Van Kol door in de dorpen waar hij sprak, te stellen dat Van Kol te veel over Atjeh sprak en als ‘heer’ nooit de belangen van arbeiders kon vertegenwoordigen. Brader kon dat als vertegenwoordiger van ‘de ongeorganiseerde arbeiderspartij’ aan de hand van wat hij noemde ‘de leer van Multatuli’ wel. Brader riep de arbeiders op zelf te denken en niet aan de leiband van de SDAP te lopen. Zijn voorbeeld was het onafhankelijk-socialistische Tweede Kamerlid Geert Lourens van der Zwaag. Ter ondersteuning van zijn campagne liet hij een reclamekar door het kiesdistrict rijden. Toen Kenther (die de veelal afwezige Van Kol verdedigde) in debat beweerde dat Brader wegens flessentrekkerij uit de SDB was gezet, diende deze een klacht wegens belediging in. Brader schreef aan Domela of hij ooit door de SDB was geroyeerd. Die kon zich dat niet herinneren. Brader publiceerde de brief van ‘onze groote voorganger, die bovendien mij persoonlijk kent en herhaalde malen met mij in aanraking is geweest’ in de Winschoter Courant. De rechtbank veroordeelde Kenther tot twee gulden boete. Brader kreeg te weinig stemmen waardoor de herverkiezing tussen Bos en Van Kol ging. Omdat de ‘Braderianen’ thuisbleven, won Bos. Bij de eerstvolgende raadsverkiezingen zorgde Brader er voor dat Kenther daaruit verdween. Hij neigde nu tot de Winschoter Vrije Socialisten Groep. Toen een raadslid Brader in de gemeenteraad toevoegde: ‘Ik houd je voor één van de gemeenste kerels van Winschoten’, sleepte hij ook hem voor de rechter. De zaak werd tot voor de Hoge Raad uitgevochten, die de vrijheid van meningsuiting in de raad als norm stelde en het raadslid vrijsprak.

Bij de raadsverkiezingen van 1909 kreeg Brader net geen fractiegenoot naast zich, terwijl de SDAP-kandidaten afvielen. Johan Schaper ergerde zich: ‘Winschoten… herbergt nog nooit een krachtig georganiseerde sociaaldemokratie. Het gezwets van een Brader bevalt de arbeiders nog het best’. Brader haalde de raad in 1911 dan ook met gemak. In 1913 kreeg hij twee SDAP’ers naast zich en in 1916 drie. Toen een lezer in 1917 naar hem informeerde, schreef De Arbeider: ‘Brader … is geen S.D.A.P.er. Daarvoor is hij een te onafhankelijke natuur. Een hoogvlieger is hij niet, op wetenschappelijkheid beroemt hij zich ook niet, maar hij durft zonder aanzien des persoons de waarheid te zeggen – de waarheid volgens zijne opvatting’. In 1919 trok Brader, toen het algemeen stemrecht was ingevoerd, zich vanwege zijn leeftijd terug. Hij haalde voor de laatste keer de landelijke pers, die meldde dat de ‘revolutionaire socialist’ na 32 jaar de raad verliet. Brader toonde zich verheugd over de invoering van de achturendag, ‘de vrucht van de jarenlange arbeid van het socialisme, ingezonderheid van Domela Nieuwenhuis’. De raadverslaggever van de Winschoter Courant betreurde Braders vertrek: met hem was in de raad, waar de SDAP de absolute meerderheid bezat, alle ‘geest en geestigheid gestorven’. Na het overlijden van zijn vrouw trok Brader in bij zijn zoon Eelko, die in Velzen directeur gemeentewerken was. Ondanks zijn ruwe omgangsvormen wist Brader met zijn vrouw hun kinderen een goede opvoeding te geven die hen op de maatschappelijke ladder deed stijgen.

Literatuur: 

J.H. Schaper, ‘Terrein-kennis. Winschoten’ in: De Nieuwe Tijd, Sociaaldemokratisch Tijdschrift, jrg. 3, 1897, 308-310; J.H. Schaper, Na 25 jaren. Aan de arbeidersklasse van Groningen en Noordelijk Drenthe (Amsterdam 1910); E.J. Jonkers, Th.P.E. de Klerk en A.F. Mellink (red.), Gymnasium Winschotanum. Gedenkboek bij het 125-jarig jubileum 1832-1957 (Winschoten 1957); E. van Raalte, Dr. D. Bos. Leven en werken van een Nederlands staatsman (Assen 1962); T. Potjewijd, Leven en werken in Winschoten in de 19e eeuw (Winschoten 1977); G. Bruintjes, Socialisme in Groningen 1881-1894 (Amsterdam 1981); P. Hoekman, Socialisme en arbeidersbeweging in het Oldambt 1881-1894 (Groningen 1985); P. Hoekman, J. Houkes en O. Knottnerus (red.), Een eeuw socialisme en arbeidersbeweging in Groningen 1885-1985 (Groningen 1986); H. Wedman, ‘Een rood gewest? Over de groei van de arbeidersbeweging in Groningen’ in: P.Th.F.M. Boekholt e.a. (red.), Rondom de Reductie. Vierhonderd jaar provincie Groningen 1594-1994 (Assen 1994) 309-326; J. van Miert, Wars van clubgeest en partijzucht. Liberalen, natie en verzuiling, Tiel en Winschoten 1850-1920 (Amsterdam 1994); F. Westerman, De graanrepubliek (Amsterdam 1999).

Portret: 

Nieuwe Veendammer Courant, 21-11-1885

Handtekening: 

Huwelijksakte van Brader/Wiersum dd 4 juli 1872. Akte 13; akteplaats Uithuizermeeden. Als bruidegom.

Auteur: 
Piet Hoekman, Jannes Houkes
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA online (2023)