BRUIJN, Jacob Leendert

Jacob Leendert Bruijn

propagandist van het Esperanto en religieus-socialist, is geboren te Haarlemmermeer op 24 november 1880 en overleden te Leiden op 4 december 1954. Hij was de zoon van Klaas Bruijn, landbouwer, en Leentje de Jong. Op 9 april 1902 trad hij in het huwelijk met Anna Elizabeth Emma Veen, verloskundige, met wie hij twee dochters en een zoon kreeg. Na hun scheiding op 24 maart 1916 trad hij op 11 augustus 1916 in het huwelijk met Elisabeth Susanna Bruggeman, verloskundige, met wie hij twee dochters en een zoon kreeg.

Bruijn groeide op in een gereformeerd gezin dat door de landbouwcrisis naar de Amsterdamse Jordaan trok, waar hij christelijk lager onderwijs en enkele jaren vervolgonderwijs genoot. Bruijn verloor zijn geloof en sloot zich aan bij de Nederlandsche Vegetariërsbond (NVB). Gezien zijn administratieve vaardigheden werd hij ‘kashouder’ voor lezingen van Daan de Clercq en Tjerk Luitjes over ‘Vegetarisme en Socialisme’. Als bewonderaar van Ferdinand Domela Nieuwenhuis, schreef hij in 1899 in De Vrije Socialist: ‘Weg met ’t militarisme. Leve de anarchie!’ en zette zich in voor de dienstweigeraars J. de Bruin en B.H.P. Wendt. Bruijn nam het anarchisme serieus en las daarover Nederlandse en buitenlandse publicaties: ‘Wij anarchisten hebben de belachelijke onzinnige nationalistische denkbeelden weggeworpen en ons streven is internationaal’. Hij zamelde geld in voor het gezin van Gaetano Bresci, die in 1900 de Italiaanse koning Umberto I ombracht en daarvoor tot levenslang was veroordeeld. In dat jaar ging Bruijn een vrij huwelijk aan met Anna Veen, die hij later voor de wet huwde. Zijn aanstaande schoonmoeder keurde dat af, evenals de christenanarchist Felix Ortt, die hij om raad vroeg. Bruijn raakte daardoor gebeten op de christen-anarchisten: ‘Zij zijn de handlangers der bourgeoisie, die wel zich druk maakt (sic) over mishandelde honden of katten, maar die voor de arme menschheid niets doen, dan hun nog lager en dieper te trappen’. Bruijn werkte in Den Haag als boekhouder bij Maatschappij ‘De Wekker’, die onder leiding van Margaretha Meijboom op coöperatieve basis reformkleding maakte. Als lid van de Haagse vrije groep schreef hij in De Zweep, het blad van Izak Samson. Hij organiseerde meetings en zat als ‘kashouder’ zijn kameraden achter de vodden om het financiële tekort van die meetings opgelost te krijgen. Bruijn werd in 1902 lid en al snel bestuurder van de Haagse afdeling van de Vereeniging van Handelsbedienden ‘Mercurius’, waar hij het diploma boekhouden behaalde. Met Samson richtte hij daarna een algemene vakvereniging op, voor mensen die zich niet via een vakvereniging bij het Haagsch Vakcomité en het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS) konden aansluiten. Met Marten de Boer stichtte hij in 1904 de minuscule Onafhankelijke Organisatie van Handels- en Kantoorbedienden, die zich bij het NAS aansloot. Toen zijn vrouw haar opleiding tot verloskundige in Rotterdam volgde, zorgde Bruijn in Den Haag voor de kinderen.

In De Vrije Socialist nam Bruijn afstand van het individuele anarchisme van Domela en verklaarde zich voorstander van de vereniging Gemeenschappelijk Grondbezit en de gebruikscoöperatie en verliet de Haagse vrije groep. Hij wilde een landelijke federatie van vrije groepen vormen, schreef hij aan Pieter Wink, redacteur van De Toekomst en werd penningmeester van het federatief comité dat in 1905 onder auspiciën van Christiaan Cornelissen de Federatie van Vrijheidlievende Communisten (FvVC) tot stand bracht. Bruijn werkte mee aan De Vrije Communist en Grond aan Allen. Omdat hij Frans sprak, bezocht hij als gedelegeerde van de FvVC in de zomer van 1906 de vrij-communistische kolonie L’Expérience vlakbij Brussel, voor overleg met de Belgische geestverwanten over een op te richten internationale federatie en het daarvoor te organiseren internationaal anarchistisch congres. De leider van de kolonie, Emile Chapelier, was een fervent esperantist en wist Bruijn te winnen voor het Esperanto. Die zag deze hulptaal als het instrument om de internationale solidariteit onder arbeiders te vergroten: ‘Het is een niet te loochenen feit, dat de taalverscheidenheid één der grootste hinderpalen is voor de internationale verbroedering en onderlinge verstandhouding der arbeiders’. Esperanto was in zijn ogen hét middel om eenvoudige arbeiders de mogelijkheid te geven ook internationaal te communiceren, zonder tussenkomst van een kleine groep intellectuelen. 

Bruijn zocht contact met de Nederlandse pionier van het Esperanto, de Friese Multatuli-aanhanger Dreves Uitterdijk, die hem betrok bij de uitgave van La Holanda Pioniro, het maandblad van de Nederlandsche Esperantisten Vereeniging (N.E.V.). Bruijn schreef in de Vegetarische Bode over Esperanto en publiceerde in oktober 1906 daarover ook twee artikelen in Het Volksdagblad, gevolgd door een tiendelige cursus Esperanto. Hij werd Nederlands secretaris van de Internacia Unuigo de Esperantistaj Vegetaranoj en vertaalde van Multatuli uit diens Minnebrieven de ‘Geschiedenissen van gezag’ in het Esperanto. In deze tijd kreeg Bruijn het aan de stok met Domela over zowel het nut van Esperanto als het internationaal congres, dat Domela niet aanstond. Bruijn verdedigde het goed recht van de FvVC om zo’n congres te organiseren, waarbij hij tal van buitenlandse anarchisten citeerde die een permante organisatie wilden. Samen met Wijtze Nutters richtte hij vanaf 1907 verenigingen van arbeiders-esperantisten op. In Den Haag ontstond de Algemeene Haagsche Arbeiders Esperanto-Klub, waarvoor hij sprak over ‘Wereldtaal en arbeidersbeweging’. Hij werkte mee aan de Amsterdama Pioniro, het orgaan van de Eerste Amsterdamsche Esperantisten-Vereeniging, maar ook aan de Socialistische Almanak. Daarnaast was hij redacteur van Frateco, het propagandablad voor arbeiders-esperantisten. Ook riep hij Nederlandse vrijdenkers op lid te worden van de Libera Penso, de internationale Esperantistische vrijdenkersvereniging. 

Bruijn hoorde als lid van het FvVC-bestuur tot de organisatoren van het Internationaal Libertair en Communistisch Arbeiderscongres, dat in 1907 in Amsterdam plaats vond. Met Johan Lodewijk, Johan Brautigam en Bernard Reyndorp was hij gedelegeerde namens de FvVC en zorgde dat de uitnodigingen ook in het Esperanto waren. Zoals gewoonlijk ontfermde hij zich als penningmeester over de financiën, die verantwoord werden in het Bulletin de l’Internationale libertaire. Samen met Chapelier had Bruijn het Esperanto op de agenda gekregen, maar tot beider teleurstelling kwam het congres niet aan bespreking toe. Na afloop had hij het druk met het oplossen van het financiële tekort. Na de ondergang van de FvVC behoorde Bruijn in 1908 met Geert van der Zwaag, Willem Havers (ook esperantist) en Brautigam tot de oprichters van een nieuwe Socialistenbond. In het bijbehorend blad De Klok schreef hij over de internationale Esperantobeweging. In de Internacia Socia Revuo (1907-1914), het blad van de internationale arbeiders-esperantisten vereniging Paco-Libereco, geïnitieerd door de Franse anarchist en esperantist Paul Berthelot, schreef Bruijn als redacteur over de Nederlandse arbeidersbeweging. Beschikkend over een uitgebreid internationaal netwerk, ontving hij uit de hele wereld bladen en brieven, meestal in het Esperanto, zodat hij goed op de hoogte was van wat er in de internationale arbeidersbeweging speelde. Met zijn boekhandel Espero speelde Bruijn vanaf 1909 een centrale rol in de N.E.V. Jarenlang verkocht hij lesmateriaal, buitenlandse Esperanto-bladen en boeken uit de wereldliteratuur, vertaald in het Esperanto, en gaf hij het Esperanto-Bulletin (1909-1912) uit. Espero was ook de vergaderruimte van de Haagse afdeling van de Rein Leven-beweging, waarmee hij sympathiseerde. Vanaf 1910 vertegenwoordigde hij de N.E.V. in de Internationale Esperantistische Raad. In 1911 werd de Nederlandsche Federatie van Arbeiders-Esperantisten opgericht met het maandblad Arbeider Esperantist onder redactie van Nutters en Bruijn, die ondertussen lid was geworden van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zette Bruijn Espero om in een verzendhuis onder de naam Centrale Esperanto Boekhandel. Zelf gaf hij naast boeken tevens de propagandaweekblaadjes Semereto (1916-1917) en Nederland-Esperanto (1918-1922) uit. In 1920 was hij medeorganisator van het twaalfde Esperanto-Wereldcongres in het gebouw van het Haagsch Vakcomité en nam hij ook deel aan de vergadering van de Vegetara Ligo Esperantista. Vanwege Espero, waarvan hij directeur was, was hij lid van de N.E.V. en speelde daarom in de Federatie van Arbeider-Esperantisten geen rol meer.

Bruijn vond weinig bevrediging in atheïsme en materialisme en bekeerde zich tot het religieus-socialisme, dat door de Eerste Wereldoorlog aan kracht won. Hij voelde zich thuis bij het heterogene Religieus-Socialistisch Verbond (RSV), waar ook geestverwanten als Berend Bijmholt en dominee Nico Schermerhorn (óók esperantist) hun plek vonden. Bruijn beschreef zijn religieus gevoel ‘als de eenheidsbeleving met het Al… Religieus-zijn is vrijwel alles wat onder gemoeds- en schoonheidsstemming is in te deelen’. Vanaf 1923 was hij secretaris van de Haagse RSV-afdeling en bezocht daarnaast de cursussen van de Arbeidersgemeenschap der Woodbrookers. Zijn belangstelling voor het religieus-socialisme betekende niet dat hij het Esperanto helemaal losliet. In De Blijde Wereld introduceerde hij de taal en besprak de Esperantovertaling van het Oude Testament door de ontwerper van de taal, Lejzer Zamenhof. Bruijn sprak over religieuze onderwerpen en over ‘Dr. Zamenhof, de vriend der menschheid’. Op de Haagse zondagse religieus-socialistische bijeenkomsten spraken Schermerhorn en de religieuze socialisten en SDAP’ers Willem Drop en dominee Albert van der Heide. Bruijns tweede vrouw Elisabeth Bruggeman musiceerde er. Ook hier bleek Bruijns internationale georiënteerdheid. In 1928 organiseerde hij de Nederlandse afvaardiging naar het Internationale Religieus-Socialistische Congres in Frankrijk en deed er verslag van in De Blijde Wereld. Hij sprak het congres toe in het Esperanto en gaf aan de hand van artikelen van ‘onze vriend’ Bijmholt een overzicht van het Nederlandse religieus-socialisme. Ook nam hij in hetzelfde jaar deel aan het internationale congres ‘Vrede door religie’ in Den Haag. Hij onderhield contact met de Bund der religiösen Sozialisten Deutschlands en riep Belgische socialisten in de Vlaamse Volksgazet en Vooruit op ook een RSV te stichten. Door de Britse Labour Church geïnspireerd – die meende dat christendom en kapitalisme nooit samen konden gaan – kwam Bruijn weer tot het christendom, werd lid van de Hervormde Kerk en nam afstand van de RSV en de Woodbrookers. In de door Willem Banning bepaalde intellectuele sfeer van de Woodbrokers en de RSV voelde Bruijn zich niet meer thuis. Daarom stichtte hij in 1929 de vereniging De Christen-Socialistische Kerk, waarvan hij secretaris-penningmeester werd. Hij vond dat de officiële kerk geen strijd leverde tegen kapitalisme, militarisme en alcoholisme, maar wel het socialisme bestreed. Hij wilde socialisme en christendom verzoenen, omdat ‘het historisch materialisme nog steeds haar anti-godsdienstige en zielverdervende invloed’ uitoefende. Hij wilde ‘Een Kerk, die het socialisme – los van het historisch materialisme – erkent als een beweging, die de heiligheid van den arbeid voorstaat… en streeft naar de vervanging van der mammonnistische maatschappij door eene, waar Christus’ leer der naastenliefde en broederschap ten volle tot haar recht kan komen’. Hij hoopte de arbeiders te bereiken via ‘socialistische evangelisatie’ en liet, naast bij de SDAP aangesloten predikanten, Anke Tjaden-van der Vlies, Blijde Wereld-dominee Simon Winkel en de antimilitarist en vrijzinnige predikant Nicolaas Padt van de vereniging Kerk en Vrede spreken. Zelfs een orthodoxe predikant als Johannes Riemens van Kerk en Vrede kwam preken, want Bruijn hield net als Riemens erg van het zingen van psalmen, wat hem aan zijn gereformeerde jeugd deed denken. De Christen-Socialistische Kerk trok vooral sociaaldemocratische arbeiders, maar ook de Haagse SDAP-wethouder en esperantist Willem Drees zat weleens in de zaal. Het sociaaldemocratische dagblad Voorwaarts drukte elke week de preekbeurten af. Bruijn was ondertekenaar van het manifest ‘Socialisme en Kerk’ (1931), dat christenen opriep samen met de SDAP tegen onrecht te strijden. Hij koesterde de hoop dat zijn kerk met ‘het eenvoudige, maar machtige Evangeliewoord’ meer tot de arbeiders sprak dan het RSV en de Woodbrookers. Hij bouwde in 1932 de kerk, naar voorbeeld van de Britse Society of Socialist Christians, uit tot de Christen-socialistische Gemeenschap. Hij onderhield contact met de leider van die Society, Fred Hughes. De Christen-socialistische Gemeenschap bedreef geen politiek, maar steunde wel iedere actie voor een betere samenleving, die volgens Bruijn socialistisch diende te zijn. Hij gaf vanaf 1933 het maandblad De Christen-socialist uit, evenals het in Esperanto gestelde Evangelio kaj Socio, waarin hij schreef over antimilitarisme en vegetarisme. Dankzij Esperanto legde hij in de hele wereld contact met christensocialisten en hun organisaties. Zo leerde hij via Japanse esperantisten de christen-socialistische pacifist Toyohika Kawaga kennen, over wie hij in De Blijde Wereld schreef. 

In 1941 verbood de Duitse bezetter de Esperantobeweging, waarna deze tot stilstand kwam. Na de bevrijding deed Bruijn met anderen onmiddellijk pogingen om de Haagse afdeling van de Federatie van Arbeiders-Esperantisten weer bijeen te krijgen, middels oproepen in Het Vrije Volk en De Waarheid. Bruijn schreef nog een enkele keer in Tijd en Taak over het internationale christensocialisme. Hij was blij zijn contacten met buitenlandse christensocialisten als Hughes te kunnen hervatten. Maar zijn laatste zin in 1946 in een artikel daarover in Tijd en Taak, ‘Ik moge daarop later terug komen’, werd niet bewaarheid. Hij liet niet meer van zich horen en stierf na een korte ziekte in 1954, zonder dat de bladen en hun organisaties waarvoor hij had geschreven en gewerkt, hierover berichtten. De N.E.V. sprak eerder over hem als de ‘volijverige, onvermoeibare en niet te ontmoedigen vriend Bruijn’.

Publicaties: 

‘Het nut eener wereldhulptaal voor den arbeidersbeweging’ in: Het Volksdagblad, 17.10 en 18.10.1906; ‘Meer klaarheid’ in: De Vrije Socialist, 12.12.1906; ‘De socialisten en het Esperanto’ in: De Toekomst, 25.9.1909; Nau Historioj Pri l’Autoritato, Lau Multatuli. Tradukita  kaj provizita  per klarigoj kaj notetoj de J.L. Bruijn (Geschiedenissen van het gezag) (Hago 1909); Een stukje geschiedenis (Den Haag 1910); ‘De bijbel in het Esperanto’ in: De Blijde Wereld,20.11.1926; ‘Religieus of godsdienstig?’ in: De Blijde Wereld, 30.6.1928; ‘Toyohiko Kawaga. Japan’s grootste christen-socialist’ in: De Blijde Wereld, 22.6.1929; ‘Oude herinneringen’ in: Arbeider Esperantist, 12.11 en 26.11.1932; ‘Internationale bijeenkomsten’, in: Tijd en Taak, 1.6.1946.

Literatuur: 

Vrede door religie. Beknopt verslag der conferentie gehouden te Den Haag van 31 juli-2 augustus 1928 (Den Haag 1928); ‘Historia skizeto de la Laborista Esperanto-Movado en Nederlando I-VI’ in: Arbeider Esperantist, januari-juli 1930; L.J. Poppe, ‘Religieus-socialisme in België’ in: De Socialistische Gids, nr. 8/9, 1932, 639-644; C. Kökény en V. Bleier (red.), Enciklopedio de Esperanto (Boedapest 1933); G.P. de Bruin, Laborista Esperanta Movado antaŭ la Mondmilito (Parijs 1936); G.P. de Bruin en J. van Wijngaarden (red.), Jubileumboek 1911-1936: uitgegeven ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan der Federatie van Arbeiders-Esperantisten in het gebied van de Nederlandse Taal (Amsterdam 1936); R. Uittenhout, ‘I.I. Samson: van anarchist tot sociaal-democraat’ in: Bulletin Nederlandse Arbeidersbeweging, nr. 6, juni 1985, 5-26; A. Fernandez, ‘Opkomst en teloorgang van het arbeiders-esperantisme’ in: Brood en Rozen. Tijdschrift voor de Geschiedenis van Sociale Bewegingen, nr. 4, 1998, 18-41; M. van Oostendorp, Een wereldtaal. Geschiedenis van het Esperanto (Amsterdam 2004, beschikbaar op www.vanoostendorp.nl/linguist/wereldtaal.html); M. Antonioli, The International Anarchist Congress of Amsterdam (1907) (Alberta 2009); A.W. Zurbrugg, Anarchist Perspectives in Peace and War 1900-1918 (Londen 2018); L.M. Hernández e.a. (red.) Bibliografio de periodajoj en au pri esperanto (z.pl. 2019).

Portret: 

J.L. Bruijn, ca. 1935, van https://eo.wikipedia.org/

Handtekening: 

Huwelijksakte van Bruijn/Veen d.d. 9.4.1902. Reg10 fol 46, akte 962, akteplaats Amsterdam. Als bruidegom.

Auteur: 
Jannes Houkes
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA online (2022)