BULT, Franciscus Xaverius Wilhelmus

Franciscus Xaverius Wilhelmus Bult

(roepnaam: Frans), geestelijk adviseur van het Bureau voor de R.K. Vakorganisatie, is geboren te Amsterdam op 11 juni 1866 en overleden te Gaanderen op 23 maart 1925. Hij was de zoon van Willem Bult, strohoedenmaker en caféhouder, en Wilhelmina Petronella Bernoster, dienstbaar.

Kort na de geboorte van zoon Frans verhuisde het gezin Bult van Amsterdam naar Harderwijk, waar de vader zich aanvankelijk vestigde als strohoedenmaker en later een koffiehuis opende. Na de lagere school ging Bult naar het kleinseminarie in Culemborg. Zijn priesteropleiding voltooide hij op het grootseminarie Rijsenburg te Driebergen. Daar maakte hij kennis met de priester-politicus en eerste raadsman van de aartsbisschop in arbeidszaken, H.J.A.M. Schaepman, voor wie hij een grote verering kreeg en die zijn leermeester werd. Op 15 augustus 1891 werd hij in de kathedraal van Utrecht tot priester gewijd en in november van dat jaar benoemd tot rector van het St. Gregoriushuis, een tehuis in Utrecht, waar fraters werden opgeleid tot onderwijzer en waaraan ook een drukkerij van katholieke schoolboeken verbonden was, waarvoor Bult ook nog na zijn vertrek adviseerde. Hij werd samen met kapelaan M.J. Schräder een fervent propagandist voor de rooms-katholieke vakorganisatie. Een speciaal zwak had hij voor de zangvereniging van de plaatselijke R.K. Werkliedenvereeniging 'St. Joseph'. Schaepman, die verwikkeld was in een richtingenstrijd met A.M.A.J. Ariëns over de toekomst van de rooms-katholieke arbeidersorganisatie, droeg Bult verscheidene taken op en betrok hem zo in de discussies. Hij werd belast met de organisatie van plaatselijke vakgilden en met de oprichting van landelijke vaksecretariaten. In tegenstelling tot Schaepman was Ariëns bereid een rooms-katholieke textielarbeidersvakvereniging zonder clericale inmenging en zonder verplichte band met de standsorganisatie te aanvaarden. Ook accepteerde Ariëns de samenwerking met de protestants-christelijk georganiseerde textielarbeiders. Schaepman won het pleit in zoverre dat hij en niet Ariëns benoemd werd tot geestelijk adviseur van de in 1893 opgerichte Utrechtse Aartsdiocesane Bond van R.K. Werkliedenvereenigingen. De onenigheid tussen Schaepman en Ariëns werd nog verscherpt door Bult, die volgens de historicus Gerard Brom Schaepman opzette tegen de Klarenbeekse Club, een half geheim genootschap van jonge sociaal-voelende leken en geestelijken die van gedachten wisselden over de rol van de kerk in de sociale kwestie. Ariëns was hier lid van maar Bult noch Schaepman waren gevraagd lid te worden van dit genootschap.

Als adjudant van Schaepman zette Bult zich in de loop van de jaren negentig met overgave en onder stipte naleving van de bisschoppelijke voorschriften in voor de oprichting van plaatselijke clericaal gestuurde rooms-katholieke vakverenigingen. Toen in 1906 vakverenigingsbestuurders in Hilversum wegens een conflict over het gezag van de geestelijk adviseur uit de plaatselijke werkliedenvereniging waren gestapt, kapittelde Bult hen: 'Voor hen die de kerkelijke leiding niet aanvaarden, kan geen plaats zijn in een kerkelijke goedgekeurde vereniging'. Op gezag van Schaepman moest Ariëns in 1897 plaats maken voor Bult als redacteur van De Katholieke Werkman, het orgaan van de aartsdiocesane werkliedenbond. Na de dood van Schaepman in 1903 volgde Bult hem op als geestelijk adviseur van de Utrechtse bond. De ontwikkeling van de prille aartsdiocesane katholieke arbeidersbeweging stond sterk in het teken van de controverse tussen 'Twente', waar het interconfessionalisme bloeide, en het clericaal-confessionalistische 'Utrecht', dat op instigatie van Bult voorrang gaf aan een sterke rooms-katholieke vakorganisatie. De aartsdiocesane organisatie kenmerkte zich onder het adviseurschap van Bult door 'een voortdurende en alles opofferende actie voor de vakbeweging bijna ten koste van de eigen taak en het eigen program', aldus Brom.

Bult maakte zich in zijn adviseursfunctie sterk voor de totstandkoming van nationale katholieke vakbonden en voor de oprichting van een katholieke vakcentrale. Hij was in 1901 en 1902 betrokken bij de stichting van de eerste nationale rooms-katholieke vaksecretariaten (1901-1902) en hij werd adviseur van de in Utrecht zetelende vaksecretariaten van metaalbewerkers, kalk- en steenbewerkers, schilders en typografen. Hij was tevens betrokken bij de organisatie van de nationale katholieke vakcongressen in 1903 en 1906 en bij de totstandkoming van het Bureau voor de R.K. Vakorganisatie. Toen dit Bureau op 18 juli 1909 van start ging, werd Bult geestelijk adviseur. Bult raakte eveneens in conflict met de aanhangers van de Limburgse School, die aanvankelijk voorstander waren van interconfessionele vakorganisatie en die de standsorganisatie beschouwden als de grondslag van de katholieke arbeidersbeweging. Hij werd ervan beschuldigd alle moeite te doen om H.A. Poels, de meest spraakmakende voorstander van de interconfessionele vakorganisatie, uitspraken te ontlokken ten gunste van de interconfessionele vakbeweging. Ook het bisschoppelijk verbod aan de katholieke textielarbeiders om lid te blijven van het interconfessionele Unitas werd gezien als gevolg van het gestook van Bult. Een nieuw conflict ontstond toen P.J.J. Haazevoet, de secretaris van het Vakbureau, in het tweede jaarverslag van het Vakbureau schreef dat het interconfessionalisme opnieuw de kop op dreigde te steken. Impliciet wees hij hiervan Ariëns als de veroorzaker aan. De hele Limburgse School viel over hem heen en eiste genoegdoening. De Harderwijkse pastoor J.G. van Schaik riep de 'school van Schaepman' op tot verdediging van diens beste volgeling. Bult, die werd beschouwd als de geestelijke vader van de lasterpraatjes, haalde Haazevoet over om zijn verontschuldigingen aan te bieden, maar het incident had de positie van Bult bij de aartsbisschop aangetast.

In november 1915 werd Bult, die sinds 1908 als pastoor werkzaam was in Barneveld, getroffen door een beroerte. In januari 1916 werd hem tegen zijn wil ontslag verleend als adviseur van het Vakbureau en van de Utrechtse Aartsdiocesane Werkliedenbond. In beide functies werd hij opgevolgd door Van Schaik. Officieel werd hij 'op de meest eervolle wijze' ontheven van zijn functies wegens zijn slechte gezondheidstoestand. In werkelijkheid had hij de aartsbisschop nadrukkelijk verzocht om aan te mogen blijven als geestelijk adviseur van het Vakbureau, terwijl Haazevoet een hartstochtelijk beroep op de aartsbisschop had gedaan om Bult aan te laten blijven. Bult voelde zich ook na zijn ontslag betrokken bij de katholieke arbeidersbeweging. Hij hield contact met de katholieke minister van Arbeid, P.J. Aalberse. Hij stond achter de sociale politiek van Aalberse, ook toen deze in het begin van de jaren twintig toenemende weerstand opriep in eigen kring, hetgeen zelfs leidde tot een scheuring in de katholieke politieke eenheid met de oprichting van de uiterst conservatieve Nieuwe Katholieke Partij. Begin 1925 werd Bult, die sinds 1919 in Gaanderen pastoor was, ernstig ziek, om ruim twee maanden later te overlijden. Zijn begrafenis werd bijgewoond door Van Schaik, A.C. de Bruijn, C.J. Kuiper en andere kopstukken uit de katholieke arbeidersbeweging, maar de voornaamste vertegenwoordigers van de Limburgse richting - Poels, W.P.A. Mutsaers en H.G.M. Hermans - ontbraken.

In de beoordeling van Bult na zijn dood zijn de conflicten die zijn leven beheersten terug te vinden. Volgens Brom was Bult 'een vleier en dus in de grond het tegenovergestelde van een held'. Hij hekelde de handigheid van deze 'figurant van het onfijne soort', deze 'grote nul', deze 'mooiprater in spreekkamer en lelijke schreeuwer in vergaderingen' om 'zich bij de overheid in te dringen en zijn vrijmoedigheid om het intellect te overstemmen'. Maar het in memoriam in de Volkskrant noemde het krachtig en sterk maken van de rooms-katholieke vakbeweging het belangrijkste levensdoel van Bult. Kuiper beschreef hem als een 'robuuste natuur', die met zijn flink stemgeluid en forse gestalte grote indruk maakte met toespraken, die wars waren van elke sentimentaliteit. Hij noemde hem 'meer een organisator en een agitator dan een rustig werker' en prees hem vanwege zijn grote voortvarendheid, zijn bezielende leiding en zijn brede kijk op de rooms-katholieke arbeidersbeweging. De Katholieke Metaalbewerker prees hem onder de kop 'Bij de lijkbaar van een groot man' als de 'grote gangmaker', de 'pionier, die van stad tot stad en van dorp tot dorp trok om zijn bezielend en begeesterend woord te laten klinken', waarbij hij zijn indrukwekkend woord menigmaal kracht bijzette met zijn stevige vuist. Bij het vertrek van Bult met zijn 'goedronden, sjovialen omgang' als geestelijk adviseur van het Vakbureau schreef Aalberse in zijn Katholiek Sociaal Weekblad: 'de arbeiders voelden en wisten het, dat hij hun zaak met heel zijn hart aanhing en in den grond hetzelfde dacht en wilde als zij'. Voor zijn sociaal werk werd hij benoemd tot Officier in de Orde van Oranje Nassau, van kerkelijke zijde vielen hem geen onderscheidingen ten deel.

Publicaties: 

Artikelen in De Katholieke Werkman.

Literatuur: 

P.J.M. Aalberse, 'Adviseur Bult' in: Katholiek Sociaal Weekblad, 29.1.1916; J. Veltman, Gedenkboek. Ontstaan en dertigjarige werkzaamheid van den diocesanen Bond van R.K. Werklieden-Vereenigingen in het Aartsbisdom Utrecht, 1893-1923 (Utrecht 1923); C.J. Kuiper, Uit het rijk van den arbeid (Utrecht 1924-1953); de Volkskrant, 23 en 27.3.1925; De Katholieke Metaalbewerker, 27.3.1925; P.J.M. Aalberse, 'In memoriam Pastoor Bult' in: Katholiek Sociaal Weekblad 4.4.1925; G. Brom, Alfons Ariëns (Utrecht 1950); W.G. Versluis, Door eigen kracht. Vijftig jaren geschiedenis van de Bossche Diocesane Bond der K.A.B. 1903-1953 (Tilburg 1953); J.P. Gribling, 'Franciscus Xaverius Wilhelmus Bult. Een eerherstel?' in: Lering en Leiding, 29 (1961), nr. 11, 310-313; A..A.J. Thelen, Lambert Poell (1872-1937) en de katholieke sociale beweging (Tilburg 1990); J. van Meeuwen, Lijden aan eenheid. Katholieke arbeiders op zoek naar hun politiek recht (1897-1929) (Hilversum 1998).

Portret: 

Franciscus Xaverius Wilhelmus Bult, IISG

Handtekening: 

Katholiek Documentatie Centrum, Archief P.J.M. Aalberse, Inv nr. 306., brief dd. 03-08-1903.

Auteur: 
Jos van Meeuwen
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 7 (1998), p. 26-28
Laatst gewijzigd: 

03-03-2023 (beroep moeder toegevoegd, passage over St. Gregoriushuis gecorrigeerd)