COLTOF, Samuel Wolf

Samuel Wolf Coltof

SDB-secretaris en vrij socialist, is geboren te Amsterdam op 18 december 1854 en aldaar overleden op 27 maart 1932. Hij was de zoon van Levie Coltof, schilder en eigenaar van een verf- en glashandel, en Beletje Levie Bronkhorst.

Coltof werd in een arm joods gezin geboren en leed zijn levenlang aan joodse zelfhaat, die door bittere ervaringen met zijn familieleden zou zijn ontstaan. Hij wist een goede betrekking in de effectenhandel te verwerven en was jarenlang redacteur van een blad, dat eerst De Nederlandsche Financier heette en later de Dagelijksche Beurscourant. Coltof stond ook in de arbeidersbeweging als financieel deskundige te boek. Jarenlang besprak hij financiële onderwerpen in bladen als De Controleur en vooral De Arbeid. Eind jaren tachtig had Coltof politieke belangstelling gekregen en zich in de kringen van de Amsterdamse radicalen bewogen. In februari 1889 was hij lid geworden van de Kiesvereeniging Amsterdam, die een maand eerder was opgericht. Coltof sympathiseerde naar eigen zeggen met de Sociaal-Democratische Bond (SDB) en kon, omdat hij daarvan geen lid was, als lid van Amsterdam geaccepteerd worden. Samen met A.H. Gerhard en J.A. Nieuwenhuis nam hij een tussenpositie in tussen de radicalen en de SDB. In augustus 1889 zegde Coltof onder druk van M.W.F. Treub zijn lidmaatschap van Amsterdam op, omdat hij tot de SDB was overgegaan en Treub socialisten uit de radicale kiesvereniging weerde. Coltof, die lid was van de vrijdenkersvereniging De Dageraad en zijn leven lang de godsdienst zou bestrijden, spande zich in voor verplicht en openbaar lager onderwijs. Hij kreeg het daarover met de redacteur van Recht voor Allen, C. Croll, zo erg aan de stok, dat hij beweerde nooit meer voor het blad te zullen werken. In oktober 1889 draaide Coltof Treub een loer door een vergadering over verplicht lager onderwijs onder diens leiding te laten heropenen teneinde een voor Treub onwelgevallige motie te aanvaarden. Met het vertrek van Croll uit de SDB in 1890 begon de ster van Coltof binnen de partij te stijgen. Coltof ontwikkelde zich tot een trouw volgeling van F. Domela Nieuwenhuis en zat van 1890 tot 1894 in de Centrale Raad, meestal als secretaris. In 1891 debatteerde hij met Treub, die in het Amsterdamse gebouw Constantia op 26 januari en 4 februari zijn beroemde rede tegen het socialisme uitsprak. Coltof bestreed niet alleen Treub maar ook F. van der Goes. Hij was in 1891 niet bang om met de als groot marxist bekend staande Van der Goes op studieavonden van de Sociaal-Democratische Studentenvereeniging in discussie te gaan. In de tijd van de Kiesvereeniging Amsterdam konden beiden nog goed met elkaar opschieten en Van der Goes wilde Coltof nog in 1891 opnemen in het Socialistisch Genootschap, maar Coltof wilde opeens met Van der Goes niets meer van doen hebben. De radicalisering van Coltof bleek op de geheime vergadering van de SDB dat jaar te Utrecht, waar hij de motie indiende waarin iedere samenwerking met niet-socialistische organisaties werd afgewezen en waar werd vastgesteld dat de kracht van de SDB in haar isolement lag. In 1892 nam Coltof voor korte tijd de redactie van het gematigd-socialistische weekblad De Strijd, de opvolger van het Radicaal Weekblad, op zich. Zijn opzet was De Strijd op te heffen. Volgens hem was er geen behoefte aan het blad, nu Recht voor Allen naar Amsterdam verhuisde. Twee bladen vond hij teveel. Het wetenschappelijke zondagsblad Morgenrood kwam voor De Strijd in de plaats. Coltof werd hiervan redacteur en schreef zelf in het blad over Darwinisme. Na enkele nummers deed hij de redactie van Morgenrood over aan Chr. Cornelissen. Coltof bestreed ook P.J. Troelstra en H. Polak, omdat zij de parlementaire weg niet versmaadden en aan de suprematie van Domela binnen de socialistische beweging een einde probeerden te maken. Op het internationale socialistische congres in 1893 te Zürich wilden Cornelissen en Coltof een anti-parlementair standpunt verkondingen, maar in de Centrale Raad spraken de 'parlementairen' Polak en A.S. de Levita zich daartegen uit. Coltof stelde toen dat zij uit de Centrale Raad moesten treden. Toen deze dat niet deden, werd tenslotte om Polak en De Levita te lozen de Centrale Raad ontbonden. Nog één keer boekte Coltof een opzienbarend succes, toen hij op het SDB-kerstcongres van 1893 in Groningen kon aantonen, dat De Levita met zijn beschuldigingen over corruptie in de SDB, bekend als het Panamaschandaal, geen bewijzen in handen had. Coltof steunde daar ook Tj. Luitjes, die de bekende anti-parlementaire motie Hoogezand-Sappemeer aanvaard kreeg, waarmee de uittocht van de parlementairen werd ingezet. De beruchte bijeenkomst in Constantia op 1 oktober1894, waar de leiders van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) de nieuwe partij verdedigden, liep mede door Coltof geweldig uit de hand en eindigde in een vechtpartij met aanhangers van Domela. Coltof was één van de felste bestrijders van de SDAP. Hij dook voordurend op bij Troelstra's spreekbeurten, ook na de eeuwwisseling toen deze allang een gerespecteerd Kamerlid was, met de uitroep 'laat je niet be-don-der-en!'. Decennia lang achtervolgde Coltof W.H. Vliegen over diens rol in het Fonds tot Uitkering bij Overlijden van de SDB. Hij werd niet moe te insinueren dat Vliegen in 1894 als administrateur geld van het fonds had gestolen.

In aansluiting op de motie van J.H.A. Schaper op het kerstcongres van 1892 had de SDB zich uitgesproken over het toepassen van ook 'gewelddadige en onwettelijke middelen'. Justitie zou als gevolg hiervan de SDB als een verboden vereniging beschouwen. Tijdens het congres van 1893 maakte justitie proces-verbaal op tegen de voorzitter van de SDB, A. Rot, en de secretaris, Coltof. Toen de SDB in december 1894 verboden werd, zette Coltof de nieuwe Socialistenbond op. Hij stond Domela vaak bij als redacteur van Recht voor Allen. Toen Domela in 1905 in Duitsland gearresteerd was, nam Coltof de redactie op bekwame wijze op zich. Ook in 1907 voerde hij tijdens een vakantie van Domela de redactie. Domela vond Coltof een trouwe medestander, maar vond wel dat Coltof in een andere geest dan hijzelf schreef. In de Hogerhuiszaak bestookte Coltof Troelstra zo heftig, dat Jan Hogerhuis, de oudere zoon, die niet bij de zaak betrokken was, protesteerde. Coltof volgde Domela in volle overtuiging bij diens uittreden uit de Socialistenbond in 1898 en bleef de rest van zijn leven vrij socialist. Coltof stond Domela opnieuw bij als redacteur van diens nieuwe blad De Vrije Socialist. Hierbij ging hij in 1899 zo tekeer tegen Polak, die hij een provocateur en verklikker noemde, dat deze een proces aanspande en dat won. Als hoofdredacteur werd Domela tot een geldboete veroordeeld. Coltof, die tussen 1896 en 1910 ook in het maandblad Ontwaking schreef, werkte vanaf 1905 mee aan het blad De Arbeid van het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS). Hij zag het belang van het NAS vooral in het bestrijden van de SDAP en het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen. Maar ook andere anarchisten bestreed hij. In 1910 trad hij op hoge toon in debat met Luitjes, die voorzitter van de Federatie van Sociaal-Anarchisten was geworden. In de ogen van Coltof was zoiets voor echte anarchisten een onmogelijkheid. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog toonde Coltof zich opnieuw onverzoenlijk ten opzichte van de sociaal-democraten, die hij in De Arbeid verantwoordelijk hield voor het uitbreken van de oorlog. In 1914 deed hij mee aan de heroprichting van Het Volksdagblad, later omgedoopt tot Het Volksblad. Hij was aan beide als medewerker verbonden. Tijdens de laatste levensjaren van Domela betoonde Coltof zich weer een trouwe aanhanger. Hij leidde de dagelijkse gang van zaken van de Vrije Socialist, toen Domela niet meer in staat was het blad vol te schrijven. Na de dood van Domela in 1919 nam G. Rijnders, tegen zijn uitdrukkelijke wens, het blad over. Na 1920 had Coltof geen redactionele bemoeienis meer met De Vrije Socialist. Wel verleende hij medewerking aan de Commissie van Uitgave F.D.N.-Werken, die in de jaren twintig veel werk van Domela uitgaf. In 1925 werd Coltof door H. Sneevliet, die hij via het NAS en De Arbeid kende, benaderd om Henriette Roland Holst te helpen bij het tweede deel van haar studie Kapitaal en arbeid in Nederland (1927), omdat hij door zijn werk in de effectenwereld de nodige kennis bezat. Veel contacten met zijn oude strijdkameraden had Coltof tegen het einde van zijn leven niet meer. Toen Nieuwenhuis in verband met het schrijven van zijn herinneringen in 1932 contact zocht, ontving hij zijn brief terug 'met de koude mededeeling: geadresseerde overleden'.

Door zijn vrienden werd Coltof een rechtschapen man genoemd. Zijn portret is vooral door zijn tegenstanders geschetst. J. Saks portretteerde hem als een joodse druktemaker en politieke scherpslijper zonder gevoel voor humor, 'een zuurpruimer'. Vliegen merkte op dat Coltof zo wantrouwend was dat hij 'bij zijn geboorte begonnen was in zijn baker een verraadster te zien'. Troelstra noemde hem 'de meest sinistere intrigant, die eenige partij ooit vergiftigde'. Coltof had het karakter van de romantische samenzweerder en zag overal verraad. Hij werkte zijn echte en vermeende tegenstanders altijd tegen en was immer bezig complotten te ontmaskeren. Polak vond Coltof weerzinwekkend: 'Coltof, den onuitsprekelijke Coltof, den joodschen jodenhater, den smeder van eigen, en ontmaskeraar van anderer intriges'. Coltof werd in De Jonge Gids vol haat beschreven: 'klein van stuk; met neger-krul haar; bril vlak voor de ogen'. Zijn wijze van voortbewegen riep al weerzin op: 'wie hem ziet langs de huizen sluipen, zooals een waterrat langs de droge kanten eener stinksloot'. Een begaafd spreker was Coltof niet, maar gevreesd in het debat en een vasthoudende polemist was hij wel. Ook zijn tegenstanders moesten toegeven dat hij een intelligent mens was, met een fenomenaal geheugen en een grote parate kennis. Coltof was één van de eerste joodse leden binnen de niet van antisemitische smetten vrije SDB. Zelf ontzag hij zich niet het jodendom als gewetenloos te beschrijven. Maar als dat nodig was verdedigde hij de joden tegen aanvallen van niet-joden, ook in Recht voor Allen. Vooral redacteur C. Croll ging zich meermalen te buiten aan onvervalste antisemitische opmerkingen, ook tegen Coltof. Die schreef later in De Vrije Socialist diepgevoelde schetsen over vrome joden en de joodse feestdagen, waaruit een grote kennis van de godsdienstige tradities bleek. Coltof was één van de dichters binnen de SDB. In 1892 schreef hij voor de Socialistische Jongeliedenbond een kerstgedicht, 'hetwelk een parodie op het ordegegalm in de kerken moet wezen'. Er werd een strooibiljet van gemaakt. De veelgezongen 'Acht-uren mars' is van zijn hand. Bij het aannemen van de wettelijke achturendag in 1919 zong de SDAP-fractie in de Tweede Kamer uit volle borst Coltofs woorden.

Publicaties: 

Zu den Wahlen in Holland' in: Sozialistische Monatshefte, 1897, 502; 'Die Wahlen in Holland' in: Sozialistische Monatshefte, 1898, 98; 'Het kongres der Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (18-4-1909)' in: Levensrecht, 1909, 337-45; (met W. Havers) 'Ferdinand Domela Nieuwenhuis' in: Gedenkboek F. Domela Nieuwenhuis (Amsterdam 1916) 155-83; 'Niet alleen staan' in: Gedenkboek uitgegeven door het Nationaal Arbeids-Secretariaat ter gelegenheid van zijn 25-jarig bestaan (Amsterdam 1918) 79-80; 'Voorwoord' in: F. Domela Nieuwenhuis, Handboek van den vrijdenker (Rotterdam 1922) V-XI; Verzamelde opstellen (Zandvoort 1932).

Literatuur: 

Vliegen, Dageraad I-II, Kracht I; Scipio, 'Silhouetten uit de arbeidersbeweging 2 Samuel W. Coltof' in: De Jonge Gids, jrg. 2, 1898-1899, 713-4; Na tien jaar. Gedenkschrift bij het tienjarig bestaan der Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (Amsterdam 1904); J. Saks, 'Uit vroeger dagen' in: Socialistische opstellen. Tweede bundel (Rotterdam 1923); G.F. Lindeijer, 'Uit de geschiedenis der eerste socialistische jongeliedenbeweging (1888-1900)' in: De Socialistische Gids, 1927, 63-76; P.J. Troelstra, Groei (Amsterdam 1928); H. Polak, 'Coltof dood' in: Het Volk, 18.4.1932; J.A. Nieuwenhuis, Een halve eeuw onder socialisten (Zeist 1933); M.M. van Praag, De radicalen (Assen 1939); A. Scheffer, Ome Jan (Amsterdam 1958); J.J. Meijer, Zij lieten hun sporen na. Joodse bijdragen tot de Nederlandse beschaving (Utrecht 1964); A.F. Mellink, 'Een poging tot democratische coalitie-vorming: de Nederlandse kiesrechtbeweging als Volkspartij (1886-1891)' in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 1968, 174-95; T. van der Wal, Op zoek naar een nieuwe vrijheid (Leiden 1972); J. van de Merwe, Gij zijt kanalje, heeft men ons verweten! (Utrecht 1974); J. Saks, Kritische herinneringen (Nijmegen 1977); G. Taal, Liberalen en radicalen in Nederland, 1872-1901 (Den Haag 1980); S. Bloemgarten, 'De Tweede Internationale en de geboorte van de SDAP (1889-1896)' in: TvSG, juni 1981, 101-41; H.J. Scheffer, Het Volksdagblad (Den Haag 1981); J. Frieswijk, H. Sleurink, De zaak Hogerhuis (Leeuwarden 1984); S. Bloemgarten, Henri Polak, sociaal democraat 1898-1943 (Den Haag 1993); M. Buschman, Tussen revolutie en modernisme. Geschiedenis van het Nationaal Arbeids-Secretariaat in Nederland 1893-1907 (Den Haag 1993); J. Meyers, Domela, een hemel op aarde (Amsterdam 1993); J. Perry, De voorman. Een biografie van Willem Hubert Vliegen 1862-1947 (Amsterdam 1994); 'Waarom schrijf je nooit meer?' Briefwisseling Henriette Roland Holst - Henk Sneevliet (Amsterdam 1995); 'En al beschouwen alle broeders mij als den verloren broeder'. De familiecorrespondentie van en over Ferdinand Domela Nieuwenhuis 1846-1932 (Amsterdam 1997); D. Bos, Waarachtige volksvrienden. De vroege socialistische beweging in Amsterdam 1848-1894 (Amsterdam 2001).

Portret: 

Samuel Wolf Coltof, Verzamelde opstellen (Zandvoort 1932)

Auteur: 
Jannes Houkes
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 28-32
Laatst gewijzigd: 

05-02-2003