GRIEK, Jacob

Jacob Griek

woordvoerder van het Pensioenverbond, is geboren te Sloten (NH) op 9 augustus 1825 en overleden te Amsterdam op 19 september 1882. Hij was de zoon van Jacob Griek, commissionair, en Johanna Catharina Deutz. Op 14 juli 1859 trad hij in het huwelijk met Johanna Wilhelmina Fonteijn, met wie hij twee dochters en een zoon kreeg.

Griek was in Nederland wellicht de eerste 'vakbondsman' gespecialiseerd in pensioenzaken. Begonnen als commies der vierde klasse klom hij gedurende zijn werkzame leven als burgerlijk ambtenaar op tot commies der eerste klasse. Dat het ambtenaarschap iets voor hem betekende, blijkt uit het enige dagen voor zijn huwelijk gemaakte portret uit 1859, waarop hij is afgebeeld met zijn aanstelling tot commies in de hand. Griek groeide op in Sloten bij Amsterdam, waar zijn vader het beroep van commissionair uitvoerde, dat wil zeggen handelde op last van anderen. Zijn moeder stierf toen hij vijf jaar was en de vader bleef met drie kinderen achter. Gelet op het beroep van zijn vader, zal hij in weinig kommervolle omstandigheden zijn opgegroeid. Na zijn schooltijd vertrok hij naar Amsterdam, waar hij bij de belastingen in dienst van de rijksoverheid trad.

De vroegste organisatie onder ambtenaren is te vinden in de pensioenbeweging. Het beginsel van pensioenvoorziening werd al in de Staatsregeling van 1798 erkend. In 1802 werd een tijdelijke pensioenregeling ingesteld voor 'behoeftige en afgeleefde ambtenaren' van zestig jaar of ouder, maar deze regeling werd in 1805 niet verlengd vanwege geldgebrek. In 1804 kwam een weduwen- en wezenpensioen tot stand. Vier jaar later werden de ambtenaren verplicht zelf een deel van de pensioenlasten te dragen door middel van een korting op het loon van drie procent. Na de 'Franse tijd' in 1814 gaf de Nederlandse staat zijn ambtenaren van de indirecte belastingen (accijnzen) een premievrij pensioen van twee derde van het salaris. Er werd 68 miljoen gulden in het pensioenfonds gestort. Al in 1815 ging het pensioenrecht na veertig dienstjaren in, tenzij vóór het zestigste levensjaar sprake was van arbeidsongeschiktheid, want dan volstonden tien dienstjaren. In de jaren na 1830 werd het gestorte geld niet meer aan pensioenen besteed, waarna het zonder verklaring van de begroting verdween. In 1836 werd bij Koninklijk Besluit het weduwen- en wezenpensioen ongedaan gemaakt. Na het overlijden van de ambtenaar bleven voor zijn weduwe en kinderen slechts armoede en gebrek. Bij de behandeling van een nieuwe pensioenwet in 1846 ontkende een deel van de volksvertegenwoordiging de plicht van de staat om zijn ambtenaren te pensioneren en noemden anderen het pensioen het najagen van een socialistische utopie. Er werd in de nieuwe pensioenwet wel een recht voor weduwen en wezen opgenomen, maar tot uitvoering kwam het niet.

Op 13 januari 1854 besloten ambtenaren uit de provincie Friesland een adres te zenden aan de koning met het verzoek om weduwen en wezen van ambtenaren wederom een pensioen toe te kennen. Een jaar later werd ook in Zwolle een adresbeweging op touw gezet, die door meer dan duizend ambtenaren werd ondertekend. Koning noch regering nam de moeite de adressen te beantwoorden. Ook op het in 1863 opnieuw uit Zwolle verzonden adres werd niet geantwoord. Bij deze 'adresbewegingen' speelden voornamelijk hogere ambtenaren een rol. Vanaf 1863 kwamen ook de kommiezen in beweging met Jacob Griek aan het hoofd. Toen de minister van Financiën Pieter Philip van Bosse in 1868 bij de overhandiging van een adres meedeelde dat een wetsvoorstel tot afschaffing van de korting op het loon in voorbereiding was, antwoordde Griek: 'Excellentie, dit is de grootste ondienst, die U.E. den burgerlijke ambtenaar kunt bewijzen, want het maakt een inbreuk op de bate van het fonds, en onze weduwen en weezen zijn er niet mede gebaat; niet één ambtenaar zal U.E. daarvoor dankbaar zijn.' Jarenlang ijverde Griek krachtig voor het verkrijgen van een weduwen- en wezenpensioen. Hij stelde de adressen van 1868, 1869 en 1870 op en voerde het woord bij de bezorging van een adres, uiteraard met alle beleefdheidsfrases die bij de beroepsgroep en die tijd behoorden. In 1870 baarde Griek veel opzien met zijn moreel beroep op de koning, toen deze de Grote Kerk te Amsterdam verliet. Vergezeld van negen weduwen van ambtenaren bood hij de majesteit een adres aan: 'Eenmaal beloofde U.M. een krachtig onderzoek; thans smeeken wij U.M. dat het haar moge behagen recht en gerechtigheid te doen wedervaren aan de burgerlijke ambtenaren. Opdat het lot hunner weduwen en weezen niet hopeloos, maar in de toekomst billijk verzekerd zij.' Vanwege het aanbieden van dit adres aan de koning kreeg Griek ontslag. Hoe hij daarna in zijn levensonderhoud voorzag of wat zijn positie werd, is onbekend. Wel bleef hij voor het verbond actief.

Toen enkele hoofdambtenaren in 1872 de koning en de Tweede Kamer er op wezen dat er nog nimmer op de ingediende adressen was geantwoord, kwam er eindelijk antwoord. De korting op het loon voor het pensioen werd afgeschaft. Daarmee konden de ambtenaren het doen. Het gebrek aan resultaat deed het inzicht groeien dat met een enkel verzoek, hoe redelijk ook, geen concessie van de regering verwacht mocht worden. Er ontstonden nu plaatselijke commissies ter verkrijging van een weduwen- en wezenpensioen. Vierendertig vertegenwoordigers uit tien plaatselijke commissies kwamen op 28 augustus 1876 bijeen en richtten het Pensioenverbond op. Door een rekest bij de regering in te dienen slaagden ze er in een staatscommissie ingesteld te krijgen. Na twee jaar werd een rapport uitgebracht met als conclusie dat dit pensioen te duur was. Een ambtenaar zou een vijfde van zijn salaris moeten offeren om het weduwen- en wezenpensioen te bekostigen. De bezwarennota die het Pensioenverbond indiende tegen het rapport van de staatscommissie, deed de minister besluiten opnieuw een staatscommissie in te stellen. Griek gaf in 1880 voor eigen rekening een brochure uit met de veelzeggende titel: Waarom? Een kreet uit het pensioenverbond, aan alle burgerlijke ambtenaren der mindere rangen in Nederland (Rotterdam 1880). De inhoud toont hoe grondig hij het pensioenvraagstuk had bestudeerd. De conclusie van zijn betoog was dat de staat de verplichting op zich moest nemen de pensioenen van de ambtenaren uit de schatkist te voldoen. Griek betreurde het dat slechts 4.665 van de 11.881 ambtenaren tot het Pensioenverbond waren toegetreden. Hij riep de overige 7.216 op niet langer te zwijgen en als één man op te staan voor 'Regt en Billijkheid'. In hetzelfde jaar nam Griek in een viertal artikelen in het blad van het Pensioenverbond stelling tegen het rapport van de staatscommissie. De tweede staatscommissie deed eveneens twee jaar over het opstellen van een rapport, maar de conclusie was beduidend beter. Met de middelen van het pensioenfonds kon een weduwen- en wezenfonds worden gesticht. De werkelijke uitvoering van een weduwen- en wezenpensioen liet nog enkele jaren op zich wachten, maar de verwezenlijking van zijn doelstelling was in 1890 voor het Pensioenverbond aanleiding zichzelf op te heffen. Kort na het uitkomen van het rapport van de staatscommissie overleed Griek. Hij mocht het genoegen van zijn gelijk nog smaken, maar zijn weduwe zou in die kommervolle omstandigheden zijn achtergebleven die hij met zijn ijveren nu juist had willen voorkomen, als niet onder de leden van het Pensioenverbond een steunactie was gehouden. De inzameling leverde zoveel op dat de weduwe gedurende haar leven een uitkering kreeg, die ze ook gekregen zou hebben als het weduwen- en wezenpensioen al zou hebben bestaan, te weten: 70 gulden per halfjaar.

Literatuur: 

J.G. Everwijn, Geschiedkundig overzicht der pensioenbeweging (1853-1890) (Utrecht 1890) 16, 53; H.J. van de Brugge e.a., Gedenkschrift van de Vereeniging van Kommiezen bij 's Rijksbelastingen in Nederland 1892-1917 (Schiedam 1917) 29, 279-82; T. Pfeil, Op gelijke voet. De geschiedenis van de belastingdienst (Deventer 2009) 512-13.

Portret: 

Jacob Griek: H.J. van de Brugge e.a., Gedenkschrift van de Vereeniging van Kommiezen bij 's Rijksbelastingen in Nederland 1892-1917 (Schiedam 1917) 29

Handtekening: 

Huwelijksakte van Griek/Fonteijn dd 14 juli 1859. Reg 6 fol 50 ; akteplaats Amsterdam. Als bruidegom.

Auteur: 
Dik Nas
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA online (2011)
Laatst gewijzigd: 

04-04-2011