HOUTEN, Hendrik van

Hendrik van Houten

pleitbezorger voor landpachters en voorman van de Christelijk-Democratische Unie, is geboren te Boksum op 19 juni 1892 en overleden te Groningen op 22 juli 1952. Hij was de zoon van Sjouke van Houten, landarbeider, en Grietje Wijngaarden, naailerares. Op 9 augustus 1917 trad hij in het huwelijk met Maaike Bruinsma, met wie hij vier dochters en een zoon kreeg. Na haar overlijden op 15 november 1927 hertrouwde hij op 29 januari 1929 met Maria Smallenbroek, met wie hij een dochter en vier zoons kreeg. Van Houten noemde zich H.S. [Sjoukes] van Houten.

Van Houten, het oudste kind in een eenvoudig gezin, kon op de lagere school goed leren. Schoolmeester worden lag voor de hand. De kosterswerkzaamheden voor de plaatselijk gereformeerde kerk gaven zijn vader een bijverdienste, waardoor twee zoons voor onderwijzer konden leren. In 1907 ging Van Houten naar de pas opgerichte gereformeerde kweekschool in Leeuwarden. Vanaf 1911 was hij een aantal jaren onderwijzer, onder meer in Sexbierum. Daar ging hij als jong antirevolutionair naar politieke vergaderingen om met socialisten te debatteren. Hij begon artikelen voor de krant te schrijven, wat er toe leidde dat hij in 1918 overstapte van het onderwijs naar de journalistiek. Hij was onder meer redacteur van het (antirevolutionaire) Friesch Dagblad. Ook politiek bleef hij actief. In maart 1922, hij was inmiddels naar Sneek verhuisd, hield hij een rede voor een antirevolutionaire vergadering in Noordoost-Friesland onder de titel: 'Niet rood maar antirevolutionair'. Bij bezoeken aan zijn schoonfamilie in Sexbierum werd hij geconfronteerd met de slechte financiële omstandigheden waarin kleine pachtboeren verkeerden. Door de agrarische depressie en de blijvend hoge pachtsom was er in veel gevallen geen redelijk bestaan mogelijk en kwam men letterlijk op straat te staan. Toen een aantal pachtboeren uit Noordwest-Friesland een bond van landgebruikers wilde oprichten werd hij in verband met zijn journalistieke ervaring via familieleden gevraagd advies te geven. Mede door hem werd op 1 september 1922 in Tzummarum de Bond van Landpachters en Hypotheekboeren opgericht. Het doel was een goede pachtwet en daardoor meer bescherming voor de pachtboeren te verkrijgen. Van Houten werd algemeen secretaris van de bond en redacteur van het blad De Landpachter. Daarmee werd hij in feite leider van de organisatie.

In het midden van de twintiger jaren ijverde Van Houten met enige jonge Friese onderwijzers voor een actievere en radicalere koers van de Friese beweging. Het in 1908 opgerichte Kristlik Selskip for Fryske Tael- en Skrifttekennisse had zich meer gericht op het letterkundig gebruik van de Friese taal, die volgens het Selskip meer was dan een volkstaal. De jongeren, onder wie F. Schurer, meenden dat het Fries niet alleen thuis en op straat maar ook op school en in de kerk en vooral in het openbaar bestuur en de rechtspraak gebruikt moest worden. De jongeren kwamen in het bestuur en de naam werd gewijzigd in Kristlik Frysk Seiskip (KFS). Van Houten werd afgevaardigd naar het samenwerkingsverband van de Friese verenigingen, de Upstalbeam, dat in 1925 een gelijknamig tijdschrift uitgaf. Van Houten schreef daarin dat hij vond dat de Friezen zelf voor hun belang en recht moesten opkomen. Van de landelijke politieke partijen verwachtte hij voor de belangen van Friesland en het Fries niet veel. De Upstalbeam benoemde Van Houten in de Algemiene Fryske Underrjucht Kommisje (AFUK). Toen het KFS in 1928 het weekblad De Stim fan Fryslân oprichtte, verzorgde hij als een van de redacteuren de sociaal-economische rubriek 'Fan Arbeid en Mienskip' (Van arbeid en gemeenschap).

Al in 1923 had Van Houten de journalistiek als broodwinning opgegeven. Hij werd voor de drie noordelijke provincies rayoninspecteur van een landelijke verzekeringsmaatschappij. Hij verhuisde naar Assen en werd daar in 1927 eigenaar van een Gronings assurantiekantoor. Door zijn zakelijke activiteiten werd hij een welvarend man. Ondanks bezwaren bleef hij lid van de Anti-Revolutionaire Partij (ARP), voor deze partij was hij lid van de gemeenteraad van Assen van september 1927 tot januari 1931, toen hij naar Groningen verhuisde. In april 1932 sprak Van Houten op een openbare debatvergadering te Leeuwarden voor ongeveer duizend protestants-christelijke boeren over de in de Tweede Kamer ingediende ontwerp-pachtwetten, over de houding van enerzijds ARP en anderzijds de Bond van Landpachters. Het lidmaatschap van de Tweede Kamer zei hij niet te begeren, wel meende hij voor de pachters daar meer te kunnen doen dan degenen die hen volgens hem nu in de kou lieten staan. Omdat hij steeds meer tot de overtuiging kwam niet meer lid van de ARP te kunnen blijven sloot hij zich kort daarna, mede door gesprekken met F. Schurer, aan bij de Christelijk-Democratische Unie (CDU). In 1933 werkte hij mee aan de oprichting van de Christelijke Bond voor Staatspensionneering, die het verkrijgen van een premievrij staatspensioen voorstond. In hetzelfde jaar werd hij bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer landelijk lijsttrekker voor de CDU, gezien het behaalde stemmenaantal een goede keus. Van Houten kwam voor de CDU in de Kamer.

De partij kreeg in hem een sociaal voelend volksvertegenwoordiger, die ook steeds meer antimilitarist werd. Hij kwam op voor de belangen van pacht- en hypotheekboeren en van anderen die slachtoffer van de economische depressie waren geworden: kleine zelfstandigen, werklozen en ouden van dagen zonder oudedagsvoorziening. Zij vormden zijn belangengroep en zijn achterban. Hoewel tegenstanders hem verweten dat hij beloften deed zonder rekening te houden met de financiële consequenties en dat hij in de Tweede Kamer geen eigen inbreng had maar meestal onderschreef wat de sociaal-democraten gezegd hadden, schonken de kiezers Van Houten toch hun vertrouwen. In 1935 werd hij in Groningen lid van Provinciale Staten en bij de parlementsverkiezingen van 1937 groeide de CDU: de partij behaalde twee Kamerzetels. De pachtwet die in 1938 in werking was getreden beschouwde Van Houten als een belangrijke overwinning. Hoewel hijzelf als vertegenwoordiger van een kleine oppositiepartij aan de totstandkoming van de wet inhoudelijk geen grote bijdrage had geleverd kan de indirecte invloed van de Bond van Landpachters op de totstandkoming van de wet niet verwaarloosd worden. Van Houten meende dat de stijging van de pachtprijzen in de daaropvolgende jaren een wijziging van de wet noodzakelijk maakten, maar een parlementaire behandeling was door de bezetting van het land na mei 1940 niet mogelijk. Terwijl hij voor de oorlog een scherp bestrijder van de Nationaal-Socialistische Beweging was en onder meer voor de antifascistische Organisatie Eenheid door Democratie sprak, bepleitte hij nu samenwerking. Hij stelde dat deze partij een socialistische vernieuwing van de samenleving voorstond en een beëindiging van het liberaal-kapitalistische stelsel. De belangen van de landpachters zouden daarom het best behartigd kunnen worden door een samenwerking van de Bond van Landpachters met het onder nationaal-socialistische invloed staande Nederlands Agrarisch Front. Begin 1942 ging de Bond van Landpachters op in de kort daarvoor door de bezetter opgerichte Nederlandse Landstand. Van Houten werd bij de Landstand leider van het Bureau Pacht. In mei 1942 werd hij met een groot aantal andere Nederlanders gearresteerd en als gijzelaar ondergebracht in 'Beekvliet' te St. Michielsgestel, maar hij keerde kort daarna in vrijheid terug. Zijn functie bij de Landstand was een argument voor vrijlating. Eind mei zat hij weer een vergadering voor van de bureaus Pacht en Grondeigendom in het Landstandsgebouw in Utrecht. Begin juni 1942 sprak hij voor de radio over 'Het bureau "Pacht" van den Landstand'. Van Houten beëindigde zijn werkzaamheden voor de Landstand in september 1944, toen de oorlogssituatie verder werken feitelijk onmogelijk maakte.

Na de oorlog zocht Van Houten geen contact meer met de CDU. In augustus 1945 diende Van Houtens voormalige partijgenoot ds J.J. Buskes (die in 1942 zijn lidmaatschap had opgezegd) als lid van de Nationale Advies Commissie een klacht in bij de commissie die over de zuivering van de leden van de Staten Generaal ging. Voor Kamerleden gold na de oorlog dat vóór een eventuele terugkeer eerst een beoordeling van de houding tijdens de bezetting diende plaats te hebben. Van Houten wachtte deze beoordeling en de formele afhandeling van de klacht niet af en bedankte als Kamerlid, volgens zijn eigen uitleg in De Landpachter vanwege te drukke werkzaamheden voor zijn eigen verzekeringsbedrijf en voor de heropgerichte Bond van Landpachters, waarin hij weer de functie van algemeen secretaris ging vervullen.

Archief: 

Knipselcollectie Van Houten in Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaesjesintrum (Leeuwarden).

Publicaties: 

Naast vele artikelen in De Landpachter en de CDU-periodieken De Strijder, De Christen-Democraat en Richtlijnen. Studieorgaan van de Christelijk-Democratische Unie: Het pachtvraagstuk (Bolsward z.j.); Twee begrootingsredevoeringen (Amsterdam 1930); De steunverlaging in Twente en het millioenenplan (Amsterdam 1930); Begrotingsrede. Rede gehouden bij de algemeene beschouwingen over de staatsbegroting 1935 op 6 november 1934 in de Tweede Kamer (Amsterdam 1934); Het recht op arbeid en steun (Amsterdam ca. 1935); 'Steun aan de Volkenbond mits...' in: De klokken van Rome (Amsterdam 1935) 25-29; Ons standpunt. Rede gehouden in de Tweede Kamer der Staten Generaal bij de begroting van defensie (Amsterdam 1937); Kent gij de C.D.U? (Amsterdam ca. 1937).

Literatuur: 

Houten, Hendrik van' in: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden (Amsterdam 1938) 703; F. Schurer, Bisleine spegel. Autobiografy (Amsterdam 1969); Sj. van der Schaaf, Skiednis fan de fryske biweging (Leeuwarden 1977); H.J. Langeveld, 'De Christelijk-Democratische Unie in Friesland: een electorale benadering' in: J. Frieswijk, Y. Kuiper, J. Rijpkema (red.), Friesland en het Interbellum (Leeuwarden 1983) 23-56; S. van der Woude, 'De discussie over het pachtvraagstuk in de Friese landbouworganisaties. 1919-1940' in: Frieslands verleden verkend (Leeuwarden 1987) 170-191; H.J. Langeveld, Protestants en Progressief. De Christelijk-Democratische Unie 1926-1946 (Den Haag 1988); H. van Houten, Meester Ulbe van Houten. Levensverhaal van een onderwijzer 1904-1974 (doctoraalscriptie Rijksuniversiteit Utrecht 1988); H.J. Langeveld, 'HOUTEN, Hendrik van' in: BWN III, 271-272.

Portret: 

H. van Houten, uit: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld (Amsterdam 1938)

Handtekening: 

Huwelijksakte van Van Houten/Bruinsma dd 9 augustus 1917. Akte 41, akteplaats Barradeel. Als bruidegom.

Auteur: 
J. van der Molen
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 6 (1995), p. 99-103
Laatst gewijzigd: 

18-06-2015 (aantal kinderen uit eerste huwelijk gecorrigeerd)