JANSSEN, Peter Arnoldus

(roepnaam: Arnold; bijnaam: Pa), kortstondig propagandist voor algemeen kiesrecht in Zeeland, is geboren te Lent (gemeente Eist) op 7 februari 1835 en overleden te Driebergen op 24 november 1916. Hij was de zoon van Gerrit Janssen, ontvanger, en Cornelia van Raaij. Op 17 december 1868 trad hij in het huwelijk met Elisabeth Sophia Amelia Frederica Eichholtz, huisvrouw, later fabrikante van en handelaarster in Eau de Middelbourg. Uit dit huwelijk werden vijf dochters en twee zonen geboren.
Pseudoniem: Gerrit.

De martiaal ogende Janssen diende als officier in Nederlands-Indië. Daar viel hij op door zijn geprononceerde opvattingen en stond drie keer voor een krijgsraad, maar werd telkens vrijgesproken. Na zijn vertrek uit Indonesië werd hij kapitein der infanterie te Leeuwarden. In 1871 kreeg hij een conflict met de bataljonscommandant en de minister van oorlog, generaal A. Engelvaart. In twee artikelen verzette hij zich tegen het 'gedwongen kerkgaan' van officieren en soldaten. Toen een andere officier onthulde dat Janssen de schrijver was, kreeg deze acht dagen arrest. Zijn mede-officieren klaagden hem aan voor de Raad van Eer, omdat hij 'het militair relief' had verlaagd. Ondanks zijn uitstekende conduitestaat werd hij oneervol en zonder pensioen ontslagen. De agitatie rond deze zaak leidde ertoe dat de afschaffing van het gedwongen kerkgaan van militairen in 1872 bespoedigd werd. Om zijn gezin te kunnen onderhouden aanvaardde Janssen per 1 mei 1873 de door de regering aangeboden functie van directeur van het huis van bewaring in Middelburg. Hij mengde zich steeds meer in de politiek en deed in 1877 zonder succes mee met de Kamerverkiezingen. Voor de liberale kies-verenigingen was deze radicale liberaal te heftig. Hij pleitte rond 1880 reeds voor algemeen kiesrecht. In Middelburg bestreed hij de regentenmentaliteit van de liberale elite en verdedigde de kleine burgerstand. Bij raadsverkiezingen prees hij in advertenties zichzelf anoniem aan en bekritiseerde kandidaten van de liberale kiesvereniging weinig politiek. De irritaties die hij opwekte, droegen bij tot zijn ontslag per 22 november 1882 wegens malversaties. In Mijne Verdediging, Opgedragen aan het rechtsgevoel bezittend Nederlandsche volk (Middelburg 1882) wees Janssen op de politieke motieven van de Middelburgse liberalen, die een grote stem hadden in het gevangenistoezicht. Zijn verdediging vergrootte zijn steun bij pers en publiek. Niettemin werd hij tot zes maanden eenzame opsluiting en twee geldboeten veroordeeld. Na zijn invrijheidstelling in augustus 1883 verdiende hij zijn brood met vele en diverse beroepen in de tussenpersoons- en handelssfeer en stortte hij zich opnieuw in de politiek. Hij dacht aan een kiesvereniging van drankvergunninghouders, doch na een rede van C.J. van Raaij op 28 juli 1885 richtte hij een afdeling van de Nederlandsche Bond voor Algemeen Kies- en Stemrecht op. Als afdelingsvoorzitter woonde hij in september de grote kiesrechtdemonstratie in Den Haag bij. Ook schreef hij in deze tijd geregeld in Recht voor Allen. Zijn optreden in den lande was door zijn grollen nogal succesrijk. Volgens W.H. Vliegen lag dat succes uitsluitend in zijn moppentapperij. Maar in Zeeland wist hij met zijn persoonlijke eigenaardigheden geen leiding aan de beweging te geven. De Middelburgse afdeling kwijnde spoedig weg. In april 1886 trad hij af als voorzitter, naar eigen zeggen vanwege tegenwerking. Sommigen ergerden zich aan het feit dat hij, die feestliederen had gedicht voor koning Willem III, nu een gedicht schreef voor F. Domela Nieuwenhuis in de cel. Ook stoorde men zich aan zijn advertenties voor sterke drank. In juni 1887 leidde hij nog een groep Gentse socialisten door Middelburg en Vlissingen, maar in september verklaarde hij niet meer 'met de sociaal-democraten mee te werken tot oplossing der sociale kwestie'. Volgens Vliegen, die Janssen als 'één-dagsvlieg' betitelde, draaide hij mee, toen in de tijd van de oranjefuries de publieke opinie kenterde.

Janssen wierp zich nu op de drankaccijns. Afschaffing hiervan zou volgens hem het drankmisbruik verminderen doordat alcoholica te ordinair werden. In 1891 werd hij opnieuw lid van de liberale kiesvereniging, doch trad weinig naar voren of kreeg daartoe niet de gelegenheid. Een menswaardige samenleving stelde hij nu op de voorgrond. Hij veroordeelde de Lombok-oorlog en stuurde als blijk van solidariteit een lied met muziek naar de vrouw van A. Dreyfus. In januari 1899 vormde hij een afdeling van de in 1897 opgerichte Wereldbond voor Vrede en Vrij Internationaal Verkeer, waarvan hij bestuurslid was. Desondanks steunde hij in september de Boerenoorlog ('Geen tranen, klaaglied of gezeur'). Hij was in het algemeen tegen oorlog vanwege het zinloze leed. Daarom verdedigde hij in 1904 de dienstweigeraar Jan Terweij en werd lid van de Internationale Anti-Militaristische Vereeniging. Voor de Middelburgse afdeling hield hij in 1906 een rede, die de afdeling uitgaf hoewel zij het niet met hem eens was. Op vergaderingen van andere afdelingen voerde hij vervolgens het woord met G. van Erkel en L.J.A. du Quesne. Zijn laatste anti-militaristische uitingen lijken drie gedichten in Grond en Vrijheid, het orgaan van de Landelijke Federatie van Vrijheid-lievende Communisten van april 1907 te zijn. In 1912 verhuisde hij van Middelburg naar Driebergen.

Publicaties: 

Behalve de genoemde: artikelen in Recht voor Allen (1886-1887) en Groninger Weekblad; Het tweede adres aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal van den ontslagen kapitein P.A. Janssen (Leeuwarden 1871); Het derde adres aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal van den ontslagen kapitein P.A. Janssen (Leeuwarden 1872); Open brief aan mijne aanvallers over mijn optreden als spreker in 't Vondelpark (z. pl. 1886); F. Domela-Nieuwenhuis in de cel (Amsterdam 1887); Zeeuwsche reisgids, jrg. 1-3 (Middelburg 1891-1893); Het militarisme veroordeeld! Voordracht (Middelburg 1906); (Gerrit) Brieven uit Koudekerke (Overdrukken uit het Zeeuwsch Dagblad, 1e serie) (Middelburg 1907).

Literatuur: 

F. Feringa, 'Mijn politiek programma' in: De Vrije Gedachte. Eerste deel (Sneek 1871) 96-101; E. Bergsma, Het ontslag van den kapitein P.A. Janssen (Leeuwarden 1871); K. van de Zaan, Eenige granaten geplukt in den tuin Stolkert ter verkwikking van den ontslagen kapitein P.A. Janssen (Enkhuizen 1872); Bymholt, Geschiedenis; Vliegen, Dageraad I, 382-383; P.J. Meertens, 'De opkomst van het socialisme in Middelburg' in: Zeeuws Tijdschrift, 1926, 26; P.J. Meertens, 'Janssen (Peter Arnoldus)' in: Mededelingenblad, nr. 20, november 1961, 12-14; B. Altena, Een broeinest der anarchie (Amsterdam 1989) 114-116.

Portret: 

P.A. Janssen, uit familiebezit.

Handtekening: 

Huwelijksakte van Janssen/Eichholtz dd. 17 december 1868. Reg 1106, akte 181, akteplaats Nijmegen. Als bruidegom.

Auteur: 
P.J. Meertens, Bert Altena
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 4 (1990), p. 103-106
Laatst gewijzigd: 

07-12-2014 (portret toegevoegd)
01-03-2020 (achternaam moeder gecorrigeerd)