JONG VAN BEEK EN DONK, Cecile Wilhelmina Elisabeth Jeanne Petronella de

Cecile Wilhelmina Elisabeth Jeanne Petronella de Jong van Beek en Donk

is geboren te Alkmaar op 19 mei 1866 en overleden te Méréville, Frankrijk, op 15 juni 1944. Zij was de dochter van jonkheer Johan Jan François de Jong van Beek en Donk, jurist, en Anna Cécile Wilhelmine Jeanne Jacqueline Nahuys. Op 25 augustus 1890 trouwde zij met Adriaan Eliza Goekoop, jurist. Het huwelijk bleef kinderloos en werd ontbonden op 20 november 1899. Op 28 mei 1904 hertrouwde zij in Parijs met Michel Frenkel, arts en chemicus, met wie zij een zoon kreeg.
Anders dan in haar geboorteakte schreef De Jong van Beek en Donk haar voornaam altijd met een accent: Cécile. Ze publiceerde onder de namen Cécile Goekoop-de Jong van Beek en Donk, Cécile de Jong van Beek en Donk en C. Frenkel-de Jong.

Kunst, nut en sociaal engagement waren de kernwaarden in de opvoeding van De Jong van Beek en Donk. Van moederskant stamde zij uit een geslacht van schilderessen. Haar moeder verdedigde als bestuurslid van de vrouwenvereniging Arbeid Adelt het recht op betaald werk voor vrouwen uit de hogere stand. Haar vader nam tot zijn aanstelling in 1878 als procureur-generaal in Den Bosch talrijke initiatieven tot structurele armoedebestrijding. Als 'kathedersocialist' richtte hij in 1870 samen met B.H. Pekelharing het Comité ter Bespreking der Sociale Quaestie op. De ouders brachten hun dochter besef bij van de gelijkheid van man en vrouw en van de sociale verantwoordelijkheid van de adel onder het motto 'noblesse oblige'. De ware aristocratie was voor hen een meritocratie met een opvoedende taak in de morele en materiële opgang van alle maatschappelijke klassen. Zoals haar ouders was Cécile vrijzinnig protestant. Al jong las zij Spinoza, Emile Zola en de filosofische geschriften van Richard Wagner. Samen met haar jongere zuster Elisabeth reisde ze zelfstandig naar Bayreuth om er de 'Festspiele' bij te wonen. Cosima Wagner ontving de meisjes.

Van haar twaalfde tot haar vierentwintigste woonde De Jong van Beek en Donk in huize Annastate bij Den Bosch. Ze kreeg privéonderwijs in vier talen van buitenlandse gouvernantes, leerde schilderen en viool spelen. Sociale contacten onderhield ze bijna uitsluitend met de adel en het patriciaat in Brabant en Utrecht. In 1888 behaalde zij in Utrecht haar Middelbare Onderwijsakte Frans. Kort na de dood van haar vader in 1890 trouwde zij met de schatrijke Haagse grondspeculant Adriaan Goekoop, die aan chronische depressies leed. Ze ging uit medelijden in op zijn herhaalde aanzoek en bleek alleen 'moederlijke gevoelens' voor hem te kunnen koesteren. Teleurgesteld en eenzaam zocht ze in hun pand aan de Laan van Meerdervoort, die grotendeels Goekoops persoonlijk bezit was, compensatie in wereldverbeterende projecten. In 1892 richtte ze een Bond ter Bestrijding eener Gruwelmode op, die zich richtte tegen het doden van vogels voor de opsmuk van hoeden en kleren. De stap van dierenbescherming naar vrouwenemancipatie was voor haar niet groot. De ijdelheid van dames uit de hogere stand schreef ze toe aan de leegheid van hun bestaan door gebrek aan (betaalde) arbeid. Tijdens een reis door Amerika zag ze een grotere wettelijke bescherming van vrouwen en een minder conventionele omgang tussen seksen en klassen. Op de Wereldtentoonstelling van 1893 in Chicago bezocht ze het 'Woman's Building', dat een overzicht gaf van de arbeid van vrouwen over de wereld. Terug in Nederland wijdde ze zich aan het opzetten van een soortgelijke tentoonstelling in Den Haag en aan het schrijven van een tendensroman over de emancipatie van vrouwen. Beide projecten bereikten bijna gelijktijdig hun voltooiing en werden in de publieke opinie als samenhangend gezien. Toen de Nationale Tentoonstelling voor Vrouwenarbeid in de zomer van 1898 bijna honderdduizend bezoekers trok, hadden velen de emancipatieroman Hilda van Suylenburg (Amsterdam 1897) al gelezen. Het boek beschrijft Hilda's evolutie van halfzenuwzieke freule naar gediplomeerd juriste, gelukkig getrouwd met een 'rode' utopist. Zowel de tentoonstelling als het boek legde de wrijvingen bloot tussen feminisme en socialisme aan het eind van de negentiende eeuw.

De Jong van Beek en Donks visie op sociale hervorming werd geïnspireerd door de ideeën van haar vader. De enige positieve mannelijke held in haar roman, de socialist Maarten van Hervoren, gaf een geïdealiseerd portret van haar vader 'met zijn klare magnetische oogen en blonde haren, midden tusschen de zwarte, dreigende figuren der fabriekwerkers'. In haar boek riep ze de aristocratie op 'een geweldige macht ten goede' te vormen tegen maatschappelijke ongelijkheid. Met dezelfde ethische bevoogding bepleitte ze de invoering van het vrouwenkiesrecht vóór algemeen kiesrecht (waardoor vrouwen uit de hogere standen wel stemgerechtigd zouden zijn, maar ongeschoolde arbeiders niet) en weerde ze arbeidsters uit het bestuur van de Nationale Tentoonstelling. Volgens haar lag de sociale kwestie in de vrouwenkwestie besloten en vormde het feminisme de eerste stap tot een geleidelijk sociaal hervormingsproces. De Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) was het met deze volgorde oneens en laakte de paternalistische houding van de hogere klassen in hun sociaal engagement. De pas tot de SDAP toegetreden Henriette Roland Holst-van der Schalk viel haar fel aan, omdat haar 'burgerlijk feminisme' het klassenbewustzijn van de arbeidsters in de kiem smoorde met 'stroperige betuigingen van algemeene menschenliefde'. Deze dames 'beraadslagen over u, bij u en zonder u', schreef ze in haar brochure Een woord aan de vrouwen der arbeidende klasse naar aanleiding der Nationale Tentoonstelling van Vrouwen-arbeid (Amsterdam 1898). P.J. Troelstra zette de officiële lijn van de SDAP uiteen in zijn boek Woorden van vrouwen, Bijdragen tot den strijd over feminisme en socialisme (Amsterdam 1898): 'zoodra de vrouwenbeweging, de solidariteit van geslacht stellend boven die der klasse, op de vrouw uit het proletariaat wil beslag leggen - is de botsing tusschen feminisme en sociaaldemokratie onvermijdelijk'. In polemieken van socialistische en feministische vrouwen als Cornélie Huygens en Henriëtte van der Meij hield De Jong van Beek en Donk zich stil. De afloop van de Tentoonstelling viel samen met haar echtscheiding, die haar ideologische tegenstanders als bewijs aanvoerden dat feminisme tot zedenverloedering leidde. Haar maatschappelijke invloed werd op zijn hoogtepunt bruusk afgebroken. Pas geridderd in de Orde van Oranje-Nassau om haar grote verdiensten voor het land verliet ze Nederland voorgoed.

Vanaf 1900 woonde De Jong van Beek en Donk in Parijs en in het landhuis La Marjolaine te Méréville. Het fortuin dat zij aan haar scheiding overhield, gebruikte ze nooit voor zichzelf. Ze onderhield er familie en noodlijdenden mee. In 1904 hertrouwde ze met de Pools-Russische jood Michel Frenkel onder de Russische huwelijkswet die de vrouw op gelijke voet met de man stelde. De Frenkels namen voor de geboorte van hun zoon Pierre-Michel in 1905 de Franse nationaliteit aan en lieten hem ten teken van assimilatie katholiek dopen. Zelf waren ze niet rooms. Ze onderhielden contacten met Nederlandse en Oost-Europese immigranten in Parijse kunstenaarskringen. In dit milieu situeerde De Jong van Beek en Donk haar tweede emancipatieroman Lilia (Amsterdam 1907), waarin ze de sociale discriminatie van de ongehuwde moeder aan de kaak stelde. Onder invloed van de Eerste Wereldoorlog werd zij 'plus française que les français'. Ze bezocht wapenfabrieken, werkte als correspondente voor de De Nieuwe Courant en de New York Herald Tribune en riep steunfondsen in het leven voor gewonde soldaten en weduwen. Na het Duitse bombardement op de kathedraal van Reims bekeerde ze zich, geïnspireerd door de patriottische gebedsdiensten in de Notre-Dame, in 1916 tot het katholicisme. Deze tegen de achtergrond van haar fervente antikatholicisme tijdens haar eerste huwelijk verrassende stap paste bij haar emigratie. 'Raar genoeg voel ik me geenszins “Roomsch”. Ik ben française en ik wil bidden en dienen op de Franse wijze', schreef ze aan haar met Alphons Diepenbrock getrouwde zuster Elisabeth, die zich onder haar invloed in 1920 eveneens bekeerde.

Tijdens het interbellum werd De Jong van Beek en Donk onverbloemd reactionair en antidemocratisch. Ze behield haar felle anti-Duitse gevoelens, hing de nationalistische Action française aan en nam van de leider van deze beweging, Charles Maurras, ook diens ('wetenschappelijk') antisemitisme over. Het socialisme beschouwde ze nu als een verderfelijke ideologie. Van haar geestelijke evolutie getuigde haar roman Bij de waskaarsen (Hilversum 1930), waarin een levenswijze non een protestants meisje wegwijs maakt in de dogma's van het katholicisme. Haar orthodoxie (ze was intussen oblate geworden in Saint-Benoît-sur-Loire) bleek het duidelijkst uit een lange voetnoot in haar laatste boek. Daarin sprak ze haar mea culpa uit over haar pleidooi voor betere echtscheidingswetten in Hilda van Suylenburg. Dit zag zij nu als een overwonnen, hedonistisch standpunt. Anders dan bij geëngageerde auteurs als Frederik van Eeden of Roland Holst, die zich op latere leeftijd ook aangetrokken voelden door de katholieke mystiek, bracht de bekering van De Jong van Beek en Donk geen verzachting van haar verzuilingsdenken teweeg. Haar laatste woorden schreef ze op 6 juni 1944, bij de invasie van Normandië, vlak voor haar fatale hartaanval: 'Les misérables ont débarqué!' Als sympathisant van maarschalk Philippe Pétain zag ze in de 'overspoeling' van Frankrijk door 'Angelsaksische plebejers' een even grote bedreiging voor de beschaving als in de bezetting door 'les boches', de Duitsers. Tot het laatst bleef zij strijdvaardig en behulpzaam. Ze leefde eenvoudig, gaf onderdak aan vluchtelingen, rookte en schaakte, kweekte zelf haar groenten en aardappelen, maar betrad nooit de keuken van haar eigen huis. Daar regeerde veertig jaar lang haar dienstbode, de Arnhemse 'Miss Cappelle', die in juni 1944 naar haar geboortestad terugreisde en er omkwam bij het offensief van de geallieerden. Aan het eind van haar leven had De Jong van Beek en Donk ook haar adellijke pretenties afgelegd. Op haar simpele grafsteen staat gewoon 'Cécile de Jong 1866-1944'.

Volgde het schrijverschap van De Jong van Beek en Donk in haar ogen een opgaande lijn, van maatschappelijk tot religieus idealisme, de publieke belangstelling voor haar werk toont een tegengestelde tendens. Haar eerste boek was een hype met vijf drukken in vijftien maanden tijd. Een kleine twintig brochures werden gedrukt ter bestrijding van haar gevaarlijk geachte ideeën. Recente onderzoekers noemden Hilda van Suylenburg de meest gelezen en besproken Nederlandse roman van het eind van de negentiende eeuw. Ook in andere talen had de roman succes. De Duitse vertaling uit 1906, door Else Otten, haalde tien drukken. Van haar derde roman verschenen in Nederland buiten het katholieke circuit geen recensies. Bij haar dood werd ze in slechts enkele kranten herdacht als een vergeten, maar eens zeer bekend auteur.

Publicaties: 

Behalve de genoemde: 'De Tentoonstelling van Vrouwenarbeid 1898' in: De vrouw, de vrouwenbeweging en het vrouwenvraagstuk. Encyclopaedisch handboek II (Amsterdam 1918) 306-24; Hilda van Suylenburg is gedigitaliseerd op www.dbnl.org.

Literatuur: 

D.S. van Emden, De vrouw en de wet. Opmerkingen naar aanleiding van mevrouw Goekoop's roman Hilda van Suylenburg (Utrecht 1898); J.B. Meerkerk, Hilda van Suylenburg 'na haar succes'. Open brief aan de schrijfster (Kampen 1898); M. Meijboom, 'De vrouwenbeweging in Nederland en Hilda van Suylenburg' in: De Gids, 62/4, 1898, 475-84; (F. Netscher), 'Het boek van de maand. Hilda van Suijlenburg door mevrouw Goekoop-de Jong van Beek en Donk' in: De Hollandsche Revue, 3, 1898, 504-13; Pater Familias (J.H. Hora Siccama), Een man over 'Hilda van Suylenburg' (Haarlem 1898); H. Smissaert, Hilda van Suylenburg. Open brief aan mevr. Goekoop de Jong van Beek en Donk (Amsterdam 1898); F.J. van Uildriks, 'Van vrouwenlevens' in: Nederland, 1, 1898, 57-86; H.C. Voorhoeve, Een beschouwing over Hilda van Suylenburg van mevrouw Goekoop-de Jong van Beek en Donk (Nijmegen 1898); A. de Savornin Lohman, De liefde in de vrouwenkwestie. Laura Marholm: Das Buch der Frauen en mevrouw Goekoop: Hilda van Suylenburg (Amsterdam 1898); Holda (A.J.F. Clant van der Mijll-Piepers), Een woord naar aanleiding van Anna de Savornin Lohman's: 'De liefde in de vrouwenkwestie' (Amsterdam 1899); C. Huygens, De liefde in het vrouwenleven voorheen en thans, naar aanleiding van 'De liefde in de vrouwenkwestie' van Anna de Savornin Lohman (Amsterdam 1899); (J.N. van Hall), 'Letterkundige kroniek [recensie van Savornin Lohman 1898 en Huygens 1899]' in: De Gids 63/1, 1899, 535-42; Mea Culpa, Een man over vrouwen aan mannen (Utrecht 1899); M. Meyboom, Open brief aan freule Anna de Savornin Lohman naar aanleiding van haar brochure 'De liefde in de vrouwenkwestie' (Amsterdam 1899); M.N., Liefde? Naar aanleiding van Anna de Savornin Lohman: 'De liefde in de vrouwenquaestie' (Amsterdam 1899); M.E. Pijnappel, Open brief aan mejonkvrouw Anna de Savornin Lohman (Amsterdam 1899); A. de Savornin Lohman, Naschrift op De liefde in de vrouwenkwestie (Amsterdam 1899); P. de Rooy, 'Een hevig gewarrel. Humanitair idealisme en socialisme in Nederland rond de eeuwwisseling' in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 106/4, 1991, 625-40; M. Braun, De prijs van de liefde. De eerste feministische golf, het huwelijksrecht en de vaderlandse geschiedenis (Amsterdam 1992) 126-36; M. Bosch, Het geslacht van de wetenschap. Vrouwen en hoger onderwijs in Nederland 1878-1948 (Amsterdam 1994) 111-32; C. van Eijl, Het werkzame verschil. Vrouwen in de slag om arbeid, 1898-1940 (Hilversum 1994) 84-106; M. Bosch, 'Honderd jaar Hilda van Suylenburg. Een tendentieuze geschiedenis' in: Armada, 3/9, 1997, 99-111; M. Braun, '“Het recht even goed te leven als een man”. Hilda van Suylenburg: tekst en context van een emancipatieroman' in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis,24/3, 1998, 209-34; M. Grever, B. Waaldijk, Feministische openbaarheid. De nationale tentoonstelling van vrouwenarbeid in 1898 (Amsterdam 1998); M. Braun, 'Vrouwenleven' in: J. Bank, M. van Buuren (red.), 1900. Hoogtij van burgerlijke cultuur (Den Haag 2000), 503-21; 591-93; M. Grever, F. Dieteren, Een vaderland voor vrouwen. A fatherland for Women (Amsterdam 2000); F. Dieteren, 'Cecile Wilhelmina Elisabeth Jeanne Petronella de Jong van Beek en Donk (1866-1944)' in: Biografisch Woordenboek van Nederland, Deel 5 (Den Haag 2002) 237-39 en www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/Index/bwn5/jongvanbeek; uitgebreidere bibliografieën van publicaties vóór 1990 door Elisabeth Leijnse in: Lexicon van literaire werken 68, december 2005 en Kritisch literatuur lexicon 104, februari 2007.

Portret: 

Cecile de Jong van Beek en Donk, particuliere collectie

Handtekening: 

Huwelijksakte van Goekoop/de Jong van Beek en Donk dd 25 augustus 1890. Archief 50, reg 6766, akte 8 ; akteplaats Rosmalen. Als bruid.

Auteur: 
Elisabeth Leijnse
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA online (2012)
Laatst gewijzigd: 

07-10-2015 (Haagsche Courant gewijzigd in De Nieuwe Courant)

11-2-2017 (datum echtscheiding gecorrigeerd)