LAÇET, Carolina

Carolina Laçet

feministe en vrijdenkster, is geboren te Haarlem op 27 juli 1856 en overleden te Utrecht op 3 maart 1920. Zij was de dochter van Karel Laçet, kleermaker, en Elizabeth Kloos, tot haar huwelijk dienstbode.

Vanaf haar elfde jaar werkte Laçet als naaister in Haarlem. Door haar vader en broer, Karel Laçet Jr., kwam zij omstreeks 1881 in contact met de Sociaal-Democratische Bond (SDB). In november 1881 woonde zij een lezing bij van H.C.J. Krijthe voor de Haarlemse afdeling van de SDB, waarin hij pleitte voor invoering van algemeen (mannen)kiesrecht. Op 18 november 1881 kritiseerde zij Krijthe in Recht voor Allen omdat hij niet over vrouwenkiesrecht had gesproken. Zij was de eerste vrouw die over dit onderwerp in Recht voor Allen schreef. In zijn brochure Carolina of de roeping der vrouw (Haarlem 1882) zei Krijthe, dat stemmen aan de man moest worden overgelaten. Laçets conclusie in het nummer van 22 juli 1882 was dat vrouwen zelf voor hun rechten moesten opkomen. Een opmerkelijke opvatting, omdat in de begintijd nog weinig vrouwen zelf actief waren in de SDB. In De Dageraad van augustus 1882, het periodiek van de gelijknamige vrijdenkersvereniging, liet ook Aletta Jacobs zich laatdunkend over de brochure van Krijthe uit.

Ondanks hun verschil van mening raakten Laçet en Krijthe bevriend. Evenals hij en haar broer Karel werd zij lid van De Dageraad. Zij was een van de eerste vrouwelijke leden uit de arbeidersklasse. In oktober 1882 weigerde De Dageraad haar artikel over 'De heiligende, geluk en zegen verspreidende invloed der Vrije Gedachte' te plaatsen. Krijthe gaf het daarop voor haar uit onder de titel Een vrucht der 'vrije gedachte'. Door het Orgaan der 'vrije gedachte' De Dageraad een plaats ontzegd (z.pl. 1882) en zond het aan de leden van De Dageraad. Krijthe nam ook een gedicht van zichzelf in de brochure op, waarin hij suggereerde dat het artikel geweigerd was omdat Carolina 'arm is en onervaren'. Dit leidde tot een controverse tussen Recht voor Allen en De Dageraad in december 1882. In een brief van 1 april 1883 aan F. Domela Nieuwenhuis verdedigde Laçet een vriend van haar over wie kwaad werd gesproken. Onduidelijk is wie deze vriend was (Krijthe?). In juni 1883 richtte zij zich in De Dageraad tot haar 'medeleden' om Domela Nieuwenhuis bij te vallen in zijn pogen de Dageraadsleden te verplichten hun lidmaatschap van de Hervormde Kerk op te zeggen. Zijzelf had dit gedaan, hoewel zij besefte dat zij dan geen beroep meer op de bedeling kon doen. Elise Haighton, redactiesecretaris van De Dageraad, viel haar aan en noemde het verspelen van de bedeling geen 'heldenstuk'. Carolina's reactie werd weer door het blad geweigerd. Krijthe gaf het stuk daarop uit als Een Dageraadsheldin (Koevorden 1883) en de tekst verscheen ook in Recht voor Allen van 8 december 1883. Begin 1886 schreef Laçet in De Dageraad een prijzende recensie onder de titel 'Een genotvol avonduur' naar aanleiding van een lezing van Titia van der Tuuk in februari 1886 te Haarlem over de vrijdenkerij. Laçet vond het vooral belangrijk dat nu eens een vrouw een pleidooi hield voor de 'vrije gedachte'.

Laçet was in ieder geval tot 1890 lid van De Dageraad. Tussen januari en november 1891 verbleef zij in Utrecht en Amsterdam. Vanaf 1897 tot haar dood woonde zij in Utrecht, waar zij werkte als naaister en dienstbode.

Literatuur: 

I. de Wilde, 'Carolina Lacet (1856-1920). De petite histoire van vrouwenkiesrecht en vrijdenkerij' in: Haerlem Jaarboek, 1986, 143-158.

Portret: 

C. Laçet, onderste rij tweede van links, met rechts van haar haar ouders en links haar broer Karel, particulier bezit

Handtekening: 

Brief van Laçet aan Domela Nieuwenhuis dd. 1 april 1883. Archief Ferdinand Domela Nieuwenhuis, inv. 141, IISG, Amsterdam.

Auteur: 
Inge de Wilde
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 2 (1987), p. 84-85
Laatst gewijzigd: 

22-07-2017 (speling achternaam gecorrigeerd - Laçet i.p.v. Lacet)