LANSINK sr., Bernardus

Bernardus Lansink sr.

secretaris van de Landelijke Federatie van Textielarbeiders en het Nationaal Arbeids-Secretariaat, is geboren te Lonneker op 6 september 1862 en overleden te Amsterdam op 2 januari 1946. Hij was de zoon van Bernardus Lansink, blauwverver, en Hermina Assink. Op 30 oktober 1884 trad hij in het huwelijk met Hermina Bloemendaal, met wie hij een dochter en drie zonen kreeg. Na haar overlijden op 12 november 1918 hertrouwde hij op 17 juli 1924 met Johanna Maria Dorothea Kolenbrander.

Op negenjarige leeftijd ging Lansink met zijn vader mee naar de textielfabriek. Door zelfstudie raakte hij goed geïnformeerd en werd hij een vraagbaak voor zijn medearbeiders. Toen F. Domela Nieuwenhuis vanaf 1884 naar Twente op propagandatocht ging, vond hij Lansink onder zijn gehoor. Deze sloot zich aan bij de afdeling Enschede van de Sociaal-Democratische Bond (SDB), waar hij de eerste jaren niet opviel. Ten tijde van het 'Sozialistengesetz' in Duitsland (1878-1890) smokkelde hij in Engeland gedrukte Duitstalige geschriften over de grens. Hij deed mee aan de niet ongevaarlijke propagandatochten op het Twentse platteland, waarbij boeren de socialisten belaagden en socialisten in 1894 in Losser in een gevecht met veldwachters gericht schoten. Lansink behoorde tot de drie gearresteerden en werd tot zes maanden gevangenisstraf veroordeeld. Mr. P.J. Troelstra verdedigde hem. Als vrije socialist zette Lansink zich in voor antimilitarisme, drankbestrijding, rationeel onderwijs, vrijdenkerij en de algemene werkstaking. Vakstrijd zonder streven naar de revolutie kon hij zich niet voorstellen en hij verwachtte niet dat de staat via wetgeving iets voor de arbeiders zou kunnen betekenen.

Lansink bleek over een welversneden pen te beschikken. In 1902 volgde hij de overleden J. Tusveld op als redacteur van het in 1891 opgerichte Twentse weekblad Recht door Zee. Hij maakte er een uitgesproken vrij-socialistisch blad van. Na de spoorwegstakingen van 1903 vormden vrije socialisten in september te Enschede een zogenoemde 'vrije' vakorganisatie van textielarbeiders, waarvan hij voorzitter werd. Begin 1905 vormde deze met andere textielarbeidersverenigingen de Vrije Federatie van Textielarbeiders-Vereenigingen, na enige tijd omgedoopt tot Landelijke Federatie van Textielarbeiders (LFvT), wederom met Lansink als voorzitter. In 1906 kreeg de federatie een eigen blad, De Vrije Textielarbeider, met Lansink als redacteur. Hij was ook de Twentse correspondent van De Arbeid, het blad vanhet Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS),en van Het Volksdagblad en hij leverde artikelen voor de Socialistische Almanak. Door deze cumulatie van betaalde functies was hij in feite een vrijgesteld propagandist voor het 'vrije' socialisme en de 'onafhankelijke' vakbeweging. Hij verdedigde echter dat een dergelijke vrijgestelde geen macht mocht hebben en niets meer diende te zijn dan de knecht van de organisatie. Met de staking bij spinnerij Bamshoeve te Enschede in de zomer van 1906 wekte hij de toorn van Henri Polak, de voorzitter van het net in werking getreden Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen (NVV). Tegen de wil van alle andere bonden steunde de LFvT de spontane staking van enkele tientallen arbeiders, met als gevolg dat de werkgevers 8000 andere arbeiders uitsloten. Lansink werd ervan verdacht dit uitsluitend gedaan te hebben om de bij het NVV aangesloten Algemeene Nederlandsche Textielarbeidersbond 'De Eendracht' in zijn stakingskas te treffen. Polak wilde dat de 'modern' georganiseerden als stakingbrekers optraden. Lansink legde zijn opvatting neer in de brochure De staking op de katoenspinnerij 'Bamshoeve' te Enschede en de houding der 'modernen' (z.pl. 1906). Hij ondersteunde de door het NAS nagestreefde 'directe actie' en wilde ook de ongeorganiseerden in de stakingskassen laten delen. In alle arbeidsconflicten in de Twentse textielindustrie week hij niet van dit standpunt af, wat de samenwerking met de andere bonden bemoeilijkte. De LFvT streefde ook praktische doelen na, zoals de vrije zaterdagmiddag, maar Lansink zag de vakstrijd breder. Als LFvT-voorzitter was hij aanwezig op vergaderingen van de Internationale Anti-Militaristische Vereeniging (IAMV). Hij beschouwde de strijd tegen het militarisme als onderdeel van de vakstrijd en was medewerker van het IAMV-blad De Wapens Neder en de Soldaten-Almanak. Als godsdienstbestrijder kon hij zich moeilijk neerleggen bij de 'ongeacht'-clausule' van het NAS, volgens welke iedereen ongeacht godsdienst of politieke voorkeur lid van het NAS kon worden. Vanaf 1909, toen de clausule in de beginselverklaring werd opgenomen, stelde hij op ieder NAS-congres voor deze te schrappen.

Lansink was een principieel tegenstander van de syndicalistische opvattingen van NAS-voorzitter Harm Kolthek, die beperktere opvatting van de vakstrijd had en deze opvattingen in het NAS doorvoerde. Ondanks zijn kritiek bleef hij loyaal aan het NAS, wat polemieken opleverde met Domela Nieuwenhuis in De Toekomst, De Vrije Socialist en De Arbeid. Toen Domela Nieuwenhuis het NAS scherper begon te bekritiseren, nam Lansink afstand van hem. Zelf verzette hij zich tegen de centralistische reorganisatievoorstellen waardoor het NAS niet meer zou bestaan uit plaatselijke verenigingen, maar uit federaties en bonden. Tot in België verdedigde hij de federatievorm tegenover centralisatie. In 1913 debatteerde hij daarover in Mechelen met Hendrik de Man. In 1913 nam Lansink als afgevaardigde van de LFvT deel aan het internationaal syndicalistisch congres in Londen. Daarna reisde hij door naar Manchester om er de arbeidsvoorwaarden van de Engelse textielarbeiders te bestuderen. In april 1913 stelde hij zich kandidaat als opvolger van Kolthek, maar trok zich terug, omdat hij in Twente niet gemist kon worden. In maart 1914 verhuisde Lansink toch naar Amsterdam om er Chr. Teders op te volgen, die kort NAS-secretaris was. Hij functioneerde er net als in Twente. Hij sprak en schreef veel, maar toonde weinig belangstelling voor verbetering van de NAS-organisatie. In de hoofdstad werd hij direct betrokken bij de herleving van het Volksdagblad, waarin de NAS-federaties aandelen namen en waarvan Christiaan Cornelissen de beoogde hoofdredacteur was. Deze bedankte echter en de mislukking van de krant zorgde ervoor dat de federaties de schulden daarvan nog jarenlang moesten afbetalen.

Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog en de noodregelingen van de regering om werkloze arbeiders te steunen toonden dat de opvattingen van Lansink de leden weinig voordeel brachten. Alleen vakverenigingen met een werklozenkas kregen steun. Protesten van Lansink bij de regering haalden niets uit. Deze verwees de NAS-leden naar het Burgerlijk Armbestuur. Lansink zette zich in voor protesten tegen de oorlog, georganiseerd door de Samenwerkende Arbeiders-Vereenigingen (SAV) en het Comité van Actie tegen den Oorlog, waarin hij namens het NAS zat, later in het Landelijk Revolutionair-Socialistisch Comité. In 1917 werd zijn zoon NAS-voorzitter. Met zijn standpunten en praktische daadkracht overvleugelde B. Lansink Jr. zijn vader, die weer gedeeltelijk in dienst van de LFvT trad en korte tijd tot de redactie behoorde van De Toekomst, toen het orgaan van de Landelijke Federatie van Revolutionaire Socialisten.

In 1920 brak in de Amsterdamse en Rotterdamse havens een grote staking uit, die voor de arbeiders binnen enkele weken verloren ging. De Spaanse griep woedde en het voltallige kantoorpersoneel van het NAS lag ziek thuis. Bij gebrek aan personeel zette Lansink Sr. voor de administratie van de stakingsgelden de werkster in. De communistische stakingsleiding verweet hem dit achteraf en Henk Sneevliet eiste zijn aftreden. Een onderzoekscommissie pleitte hem echter vrij van alle beschuldigingen. De werkster was namelijk ook voorzitster van de vakvereniging van werkvrouwen en in die hoedanigheid had zij Lansink geholpen, was de verklaring. Dat Lansink kort daarna als eerste secretaris van de Federatie terugtrad en tweede secretaris werd, kwam omdat de langjarige penningmeester Henk Maters niet meer met hem in één ruimte wenste te verkeren. Intussen nam binnen het NAS de invloed van communisten toe, die in Lansink Sr. een felle bestrijder vonden vanwege de opbouw van het leger en de vervolging van tegenstanders in de Sovjet-Unie. Hij had in 1921 aan de wieg gestaan van het Internationaal Anti-Militaristisch Bureau tegen oorlog en reactie (IAMB) en deed namens het NAS mee aan acties voor vrijlating van de dienstweigeraar H. Groenendaal. De strijd in het NAS tussen communisten en de onderling sterk verdeelde vrije socialisten en syndicalisten leidde tot onbestuurbaarheid. Hij trachtte die te doorbreken met zijn voorstel de communisten uit het NAS te royeren. Aanleiding was de vraag of het NAS zich moest aansluiten bij de door Moskou overheerste Roode Vakbonds Internationale (RVI) of de in Berlijn gevestigde syndicalistische Internationale Arbeiders Associatie (IAA). Toen na veel geharrewar in mei 1923 de leden per referendum in meerderheid voor 'Moskou' kozen, verlieten een deel van het bestuur en enkele federaties het NAS en stichtten het Nederlandsch Syndicalistisch Verbond (NSV). Met L. Spanjer en A. Muller-Lehning behoorde Lansink tot de gemengde vereniging, die eind 1926 de verhoudingen binnen het NSV op scherp zette door een zuiver anarcho-syndicalistisch standpunt te eisen. Dit zorgde ervoor dat het NSV in 1928 spleet en dat het meer praktisch gerichte deel ervan naar het NAS terugkeerde. Lansink solliciteerde tevergeefs naar de positie van propagandist bij de Syndicalistische Federatie van Bouwvakarbeiders. Een tijd van werkloosheid begon. Op zijn zestigste probeerde hij zijn opgebouwde pensioenrechten van het NAS uitgekeerd te krijgen. Dit lukte niet. Tenslotte kwam hij als journalist aan de kost. De Tweede Wereldoorlog kwam hij ongeschonden door. Na de bevrijding schreef Lansink nog een enkele maal in het blad De Gemeenschap. Zijn crematie op Westerveld begin 1946 leidde tot een reünie van oude strijders. G. Rijnders sprak namens De Vrije Socialist en J. Rees namens de Nederlandse Bond van Vrije Socialisten. Oud-LFvT-bestuurder C.J. Postmus dankte namens de familie en zei dat de kinderen trots waren op hun vader, 'maar hem vooral ook eren, om de plaats die hij in zijn gezin innam, ondanks veelvuldige afwezigheid'.

Publicaties: 

Behalve de genoemde: Gezagsinstellingen voor het heden en de toekomst (z.pl. 1909); De worsteling tusschen kapitaal en arbeid of: den strijd tusschen de georganiseerde arbeiders en georganiseerde patroons (z.pl. 1909); De worsteling tussen arbeid en kapitaal (z.pl. 1910); De levensstandaard der Engelsche en Hollandsche en in het bijzonder die der Twentsche textielarbeiders (z.pl. 1913);'Op den 70sten verjaardag van F. Domela Nieuwenhuis' in: Gedenkboek ter gelegenheid van de 70sten verjaardag van F. Domela Nieuwenhuis 31 december 1916 (Amsterdam 1916) 100-105; Juistheid van doel en taktiek der onafhankelijke vakbeweging (z.pl. 1919).

Literatuur: 

Vliegen, Dageraad II, 394; Overzicht van de werkzaamheden der Landelijke Federatie van Textielarbeiders over het tijdvak 1 April 1911-31 December 1912 (z.pl. 1913); W. Giesen, Nieuwe geschiedenis. Het antimilitarisme van de daad in Nederland (Rotterdam 1923); J. Oudegeest, De geschiedenis der zelfstandige vakbeweging in Nederland (Amsterdam 1926, 1932); A. de Jong, 'B. Lansink Sr. overleden' in: Socialisme van Onderop! 16.1.1946;  H.D. Grobben, 'Sociale conflicten en sociale organisaties in de Twentse textielindustrie (1800-1912)' in: Textielhistorische Bijdragen nr. 12, 1971, 36-78 ennr. 13, 1971, 38-75; W. Westergaard-Thorpe, 'Towards a syndicalist international: the 1913 London congress' in: International Review of Social History, jrg. 23, 1978, 33-78; V. Bultsma, E. van der Tuin, Het Nederlandsch Vakverbond 1923-1940 (Amsterdam 1980); H.J. Scheffer, Het Volksdagblad (Den Haag 1981); G. Heijmans, A. Koster, De IAMV van 1904 tot 1921 (Zwolle 1984); W. Thorpe, 'The workers themselves'. Revolutionary syndicalism and international labour 1913-1923 (Dordrecht 1989); S. Bloemgarten, Henri Polak (Den Haag 1993); R. Blom, Th. Stelling, Niet voor god en niet voor het vaderland. Linkse soldaten, matrozen en hun organisaties tijdens de mobilisatie van '14-'18 (Soesterberg 2004).

Portret: 

Bernardus Lansink sr., IISG

Handtekening: 

Huwelijksakte van Lansink/Kolenbrander dd 17 juli 1924. Reg 2D fol 33, akte 446; akteplaats Amsterdam. Als bruidegom.

Auteur: 
Jannes Houkes
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA online (2011)
Laatst gewijzigd: 

04-04-2011