LIMPERG jr., Theodore

Theodore Limperg jr.

(roepnaam: Theo), bevorderaar van het vakgebied van accountant en van sociaaldemocratische opvattingen over economische planning, is geboren te Amsterdam op 21 december 1879 en aldaar overleden op 6 december 1961. Hij was de zoon van Theodorus Limperg, gemeentelijk hoofdambtenaar en ingenieur, en Mathilda Speijer. Op 22 maart 1906 trad hij in het huwelijk met Emma Altink, kantoorbediende, met wie hij een dochter en twee zoons kreeg. Na haar overlijden op 12 april 1947 trad hij op 24 april 1953 in het huwelijk met Marguerite Isabelle Marie Goossens, de weduwe van zijn broer Louis.
Pseudoniemen: Pelgrim, oom Theo.

Limpergs vader werkte zich met slechts lager onderwijs op tot hoofdopzichter van Publieke Werken van de gemeente Amsterdam. Limperg daarentegen bezocht de Openbare Handelsschool. Omdat zij dezelfde initialen hadden, noemde hij zich Limperg jr. In 1897 behaalde hij zijn schooldiploma en ging werken bij de Nederlandsche Handels Maatschappij. Hij was lid van Hou en Trouw, de vereniging van (oud-)leerlingen van de school die lezingen organiseerde waar ook Frank van der Goes, niet tot ieders genoegen, sprak over ‘Wat wil het socialisme’. Via de Vereeniging van Handelsbedienden ‘Mercurius’ behaalde Limperg in 1898 het praktijkdiploma boekhouden. In 1900 volgden de Middelbare Onderwijs-akte boekhouden en het diploma leraar stenografie en stichtte hij de Vereeniging van leeraren in de stenographie. Daarnaast vond hij tijd voor de vrijmetselarij en zwom hij graag. Limperg begon in deze tijd met kunst verzamelen en richtte door de jaren heen zijn woning in met meubilair van ’t Binnenhuis, dat goed ontworpen producten op de markt bracht. In de vereniging Socialistisch Leesgezelschap, ‘bestaande uit jonge mannen uit de bourgeoisie klasse, die kennis wensen te maken met het socialisme’, raakte hij bevriend met Rudolf Kuyper. Naast Theo van der Waerden leerde hij de accountants Gerrit Mannoury en Sam de Wolff kennen. Het Socialistisch Leesgezelschap liet sociaaldemocraten zoals Floor Wibaut spreken over socialisme en bedrijfsleven. De door Limperg bewonderde Karl Kautsky sprak er zelfs twee keer. Kautsky werd zijn voorbeeld, omdat hij het marxisme als een gesloten theoretisch systeem zag dat alle verschijnselen systematisch verklaarde. Kautsky wees er op dat efficiëntie en technologische verbeteringen, naast vakstrijd, zorgden voor loonsverhogingen. Limperg ontwikkelde een groot vertrouwen in wetenschap en techniek die zorgden voor een betere efficiëntie en hogere welvaart. Hij was geïnteresseerd in het marxisme, maar was waarschijnlijk geen lid van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). In een brief aan hoofdredacteur Pieter L. Tak noemde hij zich slechts abonnee op Het Volk. Limperg vond het lidmaatschap mogelijk niet in overeenstemming met zijn positie. Hij had wel de levenslange gewoonte zachtjes de ‘Internationale’ te neuriën. 

Limperg volgde de accountantsopleiding van het Nederlands Instituut van Accountants (NIvA). Omdat hij een zelfstandige geest bleek, liet men hem in 1901 voor zijn examen zakken, hoewel hij voor Hou en Trouw cursussen accountancy verzorgde. Pas eind 1904 slaagde hij en werd hij NIvA-lid. In de tussentijd haalde hij het diploma handelscorrespondentie Frans. Sinds juli 1901 was hij vennoot van het accountantskantoor J.G.Ch. Volmer, waarna hij zich in 1903 associeerde in de maatschap Bianchi & Limperg. Dat jaar werd hij redacteur van het maandblad Accountancy en publiceerde hij in het Maandblad voor het Boekhouden en het Weekblad van het Recht. Met zijn artikelen in De Nieuwe Tijd oefende Kuyper grote invloed op Limperg uit. Kuyper probeerde de kritiek van Eugen von Böhm-Bawerk op de marxistische waardeleer te weerleggen door de theorie van de subjectieve waarde (grensnut) in het marxisme op te nemen. Waarde hield ook Limperg bezig, waarvoor hij bij Kautsky te rade ging. Zijn accountantswerk bevestigde diens opvatting dat de naamloze vennootschap het ontstaan van grote bedrijven stimuleerde en zo de marxistische accumulatietheorie bevestigde. Limperg beargumenteerde dat inefficiëntie van het kapitalisme tot verspilling, irrationele besluiten, grote winsten, faillissementen en conjuncturele fluctuaties leidde en dat die maatschappelijke chaos op wetenschappelijke wijze bestreden diende te worden. Hij bekritiseerde de accountancy als conservatief en lichtvaardig. In 1903 steunde hij het Amsterdamse kandidaatsgemeenteraadslid Leo Simons, een sociaalliberaal die aan de hand van het moderne Britse gemeentebeheer pleitte voor een relevante gemeenteboekhouding. Limperg ontwikkelde in deze tijd zijn theorie aangaande kostprijsberekening op basis van vervangingswaarde. Hij steunde Pieter Jelles Troelstra, die eind 1903 in de Tweede Kamer over enkele geruchtmakende fraudezaken sprak, en benadrukte in het Algemeen Handelsblad het nut van externe accountantscontrole. Het stak hem dat een NIvA-accountant een positieve verklaring had afgegeven. Omdat Limperg in Accountancy bleef wijzen op de tekortkomingen van de accountantscontrole werd hij in 1906 geroyeerd. Samen met Johannes Volmer stichtte hij daarop de Nederlandsche Accountants-Vereeniging (NAV). Hij kon nu zijn ideeën kwijt en bepaalde de inhoud van de nieuwe accountantsopleiding, waar hij Kuyper en Mannoury bij betrok. Samen met Dirk Bos, Tweede Kamerlid van de Vrijzinnig-Democratische Bond, zette hij zich in voor een wettelijke regeling van het accountantsberoep. 

In 1913 werd Limperg accountant van de Nationale Woningraad. Bestuurslid Dirk Hudig vroeg hem de bedrijfsvoering van de woningbouwverenigingen te verbeteren. Samen bewerkten ze voor het Centraal Bureau voor Sociale Adviezen de handleiding voor woningbouwverenigingen (later zou Limperg zich nog bezighouden met het ontwikkelen van tuinsteden). Limperg verzorgde boekhoudcursussen voor de Volksuniversiteit, de Nationale Vereeniging voor Handelsonderwijs en de Vereeniging voor Voortgezet Handelsonderwijs, samen met de vakbonden Mercurius en de moderne Algemeene Nederlandsche Bond van Handels- en Kantoorbedienden. Minister van Financiën Wim Treub schakelde Limperg als bestuurslid van Hou en Trouw (1910-1919) in bij het wetsontwerp betreffende de monopolisering van verzekeringsbedrijven en bij het opzetten van een exportcentrale, die in 1917 als de Nederlandsche Uitvoer Maatschappij het licht zag. In 1916 vormde Limperg met zijn broer Louis de maatschap Th. & L. Limperg, maar zijn hartstocht ging uit naar de wetenschappelijke ontwikkeling van het beroep, dat hij plaatste binnen de economische wetenschap. In 1918 bepaalde Limperg in een polemiek met Willem van Ravesteyn de positie van de accountant nader. Gerrit Mannoury had voor de NAV een filosofie van de verantwoordelijkheid van de accountant geformuleerd: diens taak was een wetenschappelijke, dus was hij objectief. Van Ravesteyn schreef in De Tribune dat de accountant het kapitalisme diende om de arbeiders nog verder uit te buiten. Limperg beaamde het eerste, maar bestreed dat de arbeiders door het accountantswerk de nadelen van het kapitalisme nog sterker voelden. Het zoeken naar een rationele wijze van bedrijfsvoering leidde immers ook tot welvaartsstijging onder arbeiders. Ook in een socialistische samenleving bleef dit volgens Limperg noodzakelijk. Vanaf 1919 waren Limpergs opvattingen richtinggevend in de accountancy en bij de fusie van NIvA en NAV in 1919, bleef het NIvA bestaan maar was dit wel naar zijn inzichten ingericht. Limperg leerde via Van der Waerden het zogeheten scientific management kennen, waarin rationalisatie, standaardisatie en efficiency centraal stonden. Beiden waren ervan overtuigd dat de vakbeweging hierbij een grote rol speelde. Limperg had behalve voor commerciële ondernemingen aandacht voor coöperaties en overheidsbedrijven. Samen zorgden deze instellingen voor maatschappelijke voortbrenging, gericht op algemene welvaartsverhoging. In 1920 pleitte Limperg in de Staatscommissie voor het handelsonderwijs en het accountantswezen voor een economische faculteit aan de Gemeente Universiteit in Amsterdam. De communist David Wijnkoop bestreed dit in de gemeenteraad, omdat een dergelijke faculteit slechts ‘apologeten van het beste uitbuitingssysteem’ zou kweken. De SDAP-fractie en wethouders kozen echter voor Limperg. Toen in 1922 de Faculteit der Handelswetenschappen (na 1935 Faculteit der Economische Wetenschappen) werkelijkheid werd, benoemde de gemeenteraad hem tot hoogleraar bedrijfseconomie en staakte Limperg zijn accountantspraktijk. In zijn oratie stelde hij dat de bedrijfseconomie zich richtte op ‘de verschijnselen in de bedrijfshuishoudingen in betrekking tot het streven naar maatschappelijke welvaart voor hen, die van die bedrijfshuishoudingen deel uitmaken’. Hij benadrukte dat in bedrijfshuishoudingen verspilling plaats vond en de winstprikkel onvoldoende was om de individuele bedrijfshuishouding tot systematische efficiency te brengen. Het Volk beoordeelde de oratie als kritiek op het kapitalisme en een ondersteuning van het Socialisatierapport van de SDAP uit 1920. De Communistische Gids verweet Limperg Marx’ meerwaardetheorie te negeren. In de Tweede Kamer gebruikte Van der Waerden de oratie als argument tegen de eis van arbeidsduurverlenging. Limperg toonde immers aan dat arbeidsduurverlenging geen oplossing was voor de stijgende productiekosten. 

Limperg sloot met zijn colleges aan op die van Kuyper, die als privaatdocent marxistische maatschappijleer aan de Gemeente Universiteit doceerde en daarnaast een eigen opleidingsinstituut leidde. De SDAP-ers en latere hoogleraren Salomon Kleerekoper en Willem J. van de Woestijne maakten als student de overstap van Kuypers instituut naar de nieuwe faculteit. Limperg liet Kuyper spreken over Marx en Von Böhm-Bawerk en ontwikkelde op basis van het scientific management op systematische wijze een eigen waardeleer, kostprijsleer, financieringsleer, een leer van interne en externe organisatie en een arbeidsvoorwaardenleer. Limpergs werk leverde voor SDAP-bestuurders op gemeentelijk en provinciaal niveau argumenten om overheidsbedrijven te beschermen tegen degenen die beweerden dat de overheid geen goede bedrijfsvoering kende. Wibaut, die als Eerste Kamerlid Limpergs oratie gebruikte om de financiële openbaarheid van de naamloze vennootschap te vergroten, en Van der Waerden schakelden hem in om de bedrijfsvoering van het Provinciaal Elektriciteitsbedrijf van Noord-Holland te moderniseren. In 1924 begon Limperg, die medewerker was van het blad De Naamlooze Vennootschap, met de publicatie van het Maandblad voor Accountancy en Bedrijfshuishoudkunde. Limperg was lid van vele economische commissies en verenigingen waarin hij vaak tegen de stroom van conservatieve opvattingen oproeide. Zo verzette hij zich in de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel tegen voorstellen om overheidsbedrijven te laten besturen door deskundigen zonder democratisch toezicht. Op het internationaal accountantscongres in Amsterdam in 1926 ontvouwde hij zijn beroemde leer van het gewekt maatschappelijk vertrouwen: een onafhankelijke accountant mag geen onterechte verwachtingen wekken, noch bij de opdrachtgever, noch bij het publiek. De accountant was immers ‘de vertrouwensman van het maatschappelijk verkeer’. Limperg leidde de commissie die een wettelijke regeling van het accountantsberoep moest opzetten. Toen dit mislukte, initieerde hij de universitaire accountancyopleiding aan de Gemeente Universiteit en ontwikkelde op verzoek van ambtenarenverenigingen een opleiding bestuurskunde. Hij zag dat de taak van de overheid zich in de economische en juridische domeinen uitbreidde, wat goed opgeleide ambtenaren vereiste (die opleiding ging in 1933 van start). In 1927 stelde Limperg dat een pensioenverzekering op basis van een kapitaalverzekering onrechtvaardig was. Zo’n stelsel hield de inkomensverschillen in stand. Hij pleitte voor een omslagstelsel waarbij de werkenden de ‘ouden van dagen’ ondersteunden, maar een door SDAP-er Goswijn Sannes in de Tweede Kamer ingediende motie om tot een dergelijk staatspensioen te komen haalde het niet. 

In 1930 trok Limperg Jan Tinbergen aan als docent, die de vervangingswaardetheorie in zijn denken opnam. Beiden keerden zich tegen wat zij noemden de ‘praateconomie’ van de conservatieve Nederlandse economen, die meestal slechts een rechtenstudie als opleiding hadden. Limperg en Tinbergen waren daarentegen geïnteresseerd in wiskundige economie. Op het in 1931 te Amsterdam gehouden World Social Economic Congress vond de oproep van directeur Albert Thomas van de International Labour Organization (ILO) om door planeconomie tot economisch herstel te komen, bij Limperg en Tinbergen gehoor. Limperg adviseerde de ILO jarenlang bij het ontwikkelen van instrumenten voor economische stabiliteit en welvaart. Hij stelde dat de bezuinigingspolitiek van de Nederlandse regering de crisis verdiepte en pleitte als lid van Nationale Werkloosheidsraad voor uitvoering van grote openbare werken. Kleerekoper doceerde Limpergs vervangingswaardetheorie aan de Kaderschool van de SDAP en het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV) en betoogde in De Socialistische Gids en De Vakbeweging dat dat leerstuk een gunstige uitwerking had op de conjunctuur en zo de crisis bestreed. In oktober 1931 sprak Limperg op de crisisconferentie van het NVV over ‘De oorzaken van crisis en depressie en welvaartspolitiek in de depressie’. Limperg, die in 1929 een studiereis naar de Verenigde Staten maakte, werkte zijn efficiency-opvattingen uit via de ideeën van de Amerikaanse econoom en socioloog Thorstein Veblen en diens ‘technocratische beweging’. Volgens Veblen dienden ingenieurs de logica van de organisatie vorm te geven en het productieproces te stroomlijnen. Dit sloot niet alleen aan bij Limperg, maar ook bij ontwikkelingen binnen de SDAP, waar het ‘ingenieurssocialisme’ in opkomst was. Sinds 1927 was Limperg bestuurslid van de Nederlandsch Instituut voor Efficiency (NIVE). Hij betrok zijn zoon Koen, die als architect het ‘nieuwe bouwen’ aanhing, bij het efficiënt bouwen van arbeiderswoningen. Met Tinbergen zat Limperg in de studiegroep van het NIVE dat marktanalyse en conjunctuuronderzoek deed. In 1934 begonnen Hein Vos en de net bij Limperg afgestudeerde Gerard Nederhorst (samen het wetenschappelijk bureau van de SDAP) aan het Plan van de Arbeid, dat moest dienen om op korte termijn een oplossing te bieden voor de werkloosheid en op langere termijn de overgang van kapitalisme naar een democratisch plansocialisme mogelijk te maken. De economisch specialisten Jacob van Gelderen, Kleerekoper, Tinbergen, Van der Waerden en Van de Woestijne werkten daaraan mee. Kleerekoper en Van de Woestijne brachten Limpergs opvattingen in. Diens voorstel tot accountantscontrole op prijsvorming en calculatie op basis van vervangingswaarde om de conjunctuur te beheersen is in het Plan terug te vinden. In oktober 1935 was Limperg aanwezig op het Plancongres van SDAP en NVV, waar naast crisismaatregelen ook gepleit werd voor conjunctuurpolitiek en economische ordening. Hij plaatste zich daar publiekelijk achter. In Amsterdam werkte Limperg als voorzitter van de Gemeentelijke Industriecommissie, waarin Hein Vos als SDAP-raadslid zat, mee aan het door de SDAP-fractie gewenste oprichting van een Amsterdams Economisch Technologisch Instituut. Dat kwam er in 1936, zij het in afgezwakte vorm. Het Bureau voor Werkverruiming was een Amsterdamse versie van het Plan van de Arbeid. SDAP-wethouder Monne de Miranda belastte Limperg met een onderzoek naar de erfpachtproblematiek, die de vestiging van ondernemingen in Amsterdam zou belemmeren. Limperg leidde in 1938 de groep van veertien hoogleraren en prominenten uit het bedrijfsleven, die in een open brief protesteerde tegen de groep conservatieve hoogleraren die de regering om verregaande bezuinigingen vroeg. Volgens Limperg zorgde dat voor een krimpende economie. Joop den Uyl was toen zijn assistent.

Limperg, die een joodse moeder had, was fel antifascist en toonde zich tijdens de bezetting van Nederland compromisloos jegens de Duitsers. Hij voelde zich gesterkt door Koos Vorrink, die hij sprak op de crematie van Van der Waerden in juni 1940. Limperg was zich bewust van de gevaren die hij liep. Hij vulde de zogenoemde Ariërverklaring in met de vermelding dat hij niet wist of zijn twee joodse voorouders tot de joodse geloofsgemeenschap behoorden. Maar op 10 december 1940 verklaarde hij noodgedwongen twee joodse grootouders te hebben. Volgens de Duitse regels (verordening No.139/40) was hij echter geen jood, omdat hij maar twee joodse grootouders had, bij zijn geboorte als Evangelisch Luthers was geregistreerd, niet gelovig was en hij met een niet-joodse vrouw was getrouwd. Toen de joodse docenten eind 1940 van de universiteit werden geweerd, maakte Limperg dit op zijn faculteit bekend. Hij keerde zich tegen de meegaande houding van de universiteitsbestuurders en voerde vanaf augustus 1941 de oppositie in de Senaat aan die zich keerde tegen de nazificering van de universiteit en de maatregelen tegen joods personeel en joodse studenten. In juni 1942 meldde het ministerie dat Limperg ‘ook jood’ zou zijn. Begin juli 1942 werd hij kort gegijzeld in Haaren, maar hij kwam door zijn leeftijd al snel weer vrij. De universiteit wist toen ontslag van Limperg vanwege het belang van de economische faculteit tegen te houden. Limperg schreef daarop een brief waarin hij stelde volgens de Duitse richtlijnen geen jood te zijn. Na een ernstige aanrijding was hij van september tot december uitgeschakeld. De grond werd Limperg, die de Duitse verordeningen nauwkeurig bijhield, langzamerhand te heet onder de voeten. Toch bleef hij binnen de Senaat fel ageren en aarzelde ook niet om dat openlijk te doen, bijvoorbeeld toen hij op 12 maart 1943 samen met de voorzitter van de Senaat een condoleancebrief zond naar de weduwe van Henri Polak, aan wie de universiteit in 1932 een eredoctoraat had verleend, waarin zij de grote verdiensten van Polak benadrukten. Vanaf december 1942 oefende de bezetter steeds grotere druk uit om meer mannen voor tewerkstelling in Duitsland te leveren. Ondanks protesten van de universiteiten bleek het onontkoombaar studenten daarvan te vrijwaren. Na de moord op generaal H.A. Seyffardt werden 350 studenten opgepakt en naar Vught gebracht in afwachting van transport naar Duitsland. Rector en Assessoren, onder wie Limperg, besloten toen practica en colleges op te schorten. Hierop volgde de Duitse maatregel dat alleen studenten die een loyaliteitsverklaring hadden ondertekend vrijgesteld waren van uitzending. Na de oproep vanuit Londen door minister Gerrit Bolkestein om deze verklaring niet te ondertekenen zagen de meeste studenten daar inderdaad vanaf. Uit protest tegen de dreigende tewerkstellingen namen Amsterdamse hoogleraren en medewerkers collectief ontslag. Onder bedreiging van standrechtelijke executie trokken allen dit ontslag in. Limperg, toen al ondergedoken als ‘oom Theo’, werd terecht gezien als de aanstichter van het collectief ontslag. Zijn broer Louis trok voor hem het ontslag in. Toen bleek echter dat de Duitsers Limperg al per 21 april hadden ontslagen. Op 1 juli 1943 executeerden de nazi’s zijn zoon Koen vanwege diens aandeel in de overval op het Amsterdamse bevolkingsregister. In 1944 namen de nazi’s de bibliotheek van Limperg en de door zijn zoon ontworpen inboedel in beslag.

Na de bevrijding in 1945 hervatte Limperg zijn professoraat. In de zuiveringscommissie van de universiteit hoorde hij tot de zogeheten ‘precysen’, die hard wilden optreden tegen degenen die accommodeerden. Hij zat in tal van commissies voor het economische herstel van Amsterdam en adviseerde de Nationale Herstelbank inzake de wederopbouw. Voor de organisatie Rechtsherstel beheerde hij verschillende bedrijven. Limperg was in 1946 aanwezig op het oprichtingscongres van de Partij van de Arbeid en werd lid van het Verbond van Wetenschappelijke Onderzoekers, dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid bij wetenschappers wilde versterken om de kloof tussen politiek en wetenschap te verkleinen. Hij was vanaf 1947 lid van het curatorium van het wetenschappelijk bureau van het NVV, waar hij zijn oud-leerling Nederhorst tegenkwam. Dirk Roemers, ook een leerling, vormde met de zoon van Mannoury, Jan, de directie. Limperg hielp mee aan het Welvaartsplan van het NVV uit 1952, dat net als het Plan van de Arbeid de relatie legde tussen economische politiek en werkgelegenheid. Ook voor Wenkend Perspectief, een NVV-studie over vermogens- en inkomensverdeling uit 1957, gaf hij adviezen. In 1947 kreeg Limperg een eredoctoraat van de Economische Hogeschool Rotterdam en in 1949 de Henry Wallace Clark penning van de American Management Council voor zijn werk voor de ILO. Bij zijn afscheid als hoogleraar in 1950 bekritiseerde Limperg de marginale kostprijsberekening, vanwege de gevaren van overproductie en overinvesteringen. In 1952 werd hij adviseur van de Sociaal Economische Raad inzake de Algemene Ouderdomswet. Roemers gebruikte in 1956 in de Tweede Kamer Limpergs opvattingen als argument voor het omslagstelsel in de sociale verzekeringen. Limperg behoorde tot de vele gasten op het NVV-congres dat in juni 1956 het vijftigjarig bestaan vierde.

Limperg overleed plotseling in 1961 en werd in stilte gecremeerd. Hij was Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Het portret dat Wim Schuhmacher in opdracht van het NIvA maakte, werd in familiekring gehoond vanwege de lange vingers van de voormalige accountant op het doek. NVV-voorzitter Roemers herdacht Limperg als zijn leermeester, die niet ver af stond van de standpunten van het NVV en van wie hij als vakbondsbestuurder veel had geleerd. Limperg was een formele en punctuele man, met een scherpe pen, die buiten zijn vakgebied niet graag in de schijnwerpers stond. Daardoor is zijn werk voor de arbeidersbeweging vrijwel onbekend gebleven. Toen zijn leerlingen hem op zijn tachtigste verjaardag wilden eren, verklaarde hij niet thuis te zijn. In 1974 kwam het Limperg Instituut tot stand dat onderzoek doet op het terrein van accounting en auditing. Sinds de bankencrisis van 2008 staat Limperg vanwege zijn vertrouwenstheorie opnieuw in de internationale belangstelling. In 2019 kwam er in Amsterdam de Théodore Limpergbrug.
 

Archief: 

Collectie Th. Limperg op IISG (Amsterdam); collectie Th. Limperg (nr. 212d) in het NIOD, Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies (Amsterdam).

Publicaties: 

Zie M. Herzberger-van Zelst, Bibliografie van prof. dr. Th. Limperg jr. (Amsterdam 1995); ‘Sociaal-democratie en accountancy’ in: Accountancy, jrg. 16, nr. 169, januari 1918, 1-2; Eenige beschouwingen over kostprijs en prijsvorming als bedrijfseconomisch probleem. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het hoogleeraarsambt aan de Universiteit van Amsterdam (Haarlem 1922); De beteekenis van de accountantsverklaring in verband met de verantwoordelijkheid van den accountant. Referaat voor het Internationaal Accountantscongres (Amsterdam 1926); Opleiding en examens van financieele en comptabele ambtenaren (Purmerend 1928); ‘Voordracht van prof. Th. Limperg’ in: De Vakbeweging en de crisis. Verslag van de eerste studieconferentie gehouden voor de hoofdbesturen van moderne vakbonden op 9 en 10 october 1931 op het ‘Troelstra-oord’ (Amsterdam 1932); Marktanalytisch handboek voor Nederland (Den Haag 1937); De gevolgen van de depreciatie van de gulden voor de berekening van waarde en winst in het bedrijf (Purmerend 1937); Open Brief aan den Minister-President (z.pl. 1938); De Faculteit der Economische Wetenschappen der Universiteit van Amsterdam (Amsterdam 1947, rede bij het 25-jarig bestaan); G.L. Groeneveld e.a. (red.), Bedrijfseconomie. Verzameld werk van Prof. Dr. Th. Limperg. 7 delen (Deventer 1964-1967).

Literatuur: 

S.J. Pothuis, ‘Over de bedrijfshuishouding. Scherpe kritiek op kapitalistisch beheer’ in: Het Volk, 27.7.1922; Opmerker, ‘“Moderne” economen’ in: De Communistische Gids, jrg. 1, 1922, 497-507; Gedenkboek van ‘Hou en Trouw’, vereeniging van oud-leerlingen der openbare handelsscholen te Amsterdam 1885-1925 (Amsterdam 1925); ‘Onze Inleiders ter Studieconferentie’ in: De strijd (NVV), 9.10.1931; Gedenkboek ‘Hou en Trouw’, vereeniging van oud-leerlingen der openbare handelsscholen te Amsterdam 1885-18 juni-1935 (Amsterdam 1935); M. Behrens, S. Kleerekoper en C.L. Spits (red.), Bedrijfseconomische opstellen. Aangeboden aan prof. Th. Limperg jr. door den Amsterdamschen kring van economen ter gelegenheid van zijn 60e verjaardag, 21 december 1939 (Groningen 1940); Mededelingenblad van den Algemeenen Nederlandschen Diamantbewerkersbond, 20.11.1945; A.D. de Groot, De universiteit van Amsterdam in oorlogstijd (Amsterdam 1946); W.J. van de Woestijne, ‘Limperg tachtig jaar’ in: De Economist, november 1959, 380-392; H.J. van der Schroeff, ‘Ter nagedachtenis van Limperg’ in: Maandblad voor Accountancy en Bedrijfshuishoudkunde, jrg. 35, nr. 11, december 1961, 443-452; W. Polak, ‘Prof. Th. Limperg was bezielend voorbeeld als mens en geleerde’ in: Het Vrije Volk, 12.12.1961; D. Roemers, ‘In memoriam. Prof. dr. Th. Limperg jr.’ in: De Vakbeweging, 19.12.1961; A. Mey, ‘Theodore Limperg and his Theory of Values and Costs’ in: Abacus, jrg. 2, nr.1, September 1966, 3-23; F.A.G. Keesing, De conjuncturele ontwikkeling van Nederland en evolutie van de economische overheidspolitiek 1918-1939 (Nijmegen 1978); G. Nederhorst, ‘Het Plan van de Arbeid’ in: J. Bank e.a. (red.), Het eerste jaarboek voor het democratisch socialisme (Amsterdam 1979) 109-136; J. Schoonderbeek en G.G.M. Bax (red.), Herinneringen aan Limperg (Amsterdam 1979); J. de Vries en L. Webers, Limperg’s dagboek van zijn studiereis naar de Verenigde Staten in 1929 (Leiden 1979); G.M. Nederhorst, ‘Het moet, het kan, op voor het plan (1935)’ in: J. Bank en S. Temming (red.), Van brede visie tot smalle marge (Alphen aan den Rijn 1981) 31-55; E. Hueting, F. de Jong Edz. en R. Ney, Naar groter eenheid. De geschiedenis van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (Amsterdam 1983); B.G.A Kempen e.a., Werken aan wonen. 75 jaar Nationale Woningraad (Almere 1987); P.J. van Slooten, ‘Theodore Limperg. Systeembouwer en pragmaticus’ in: A.J. Vermaat, J.J. Klant en J.R. Zuidema (red.), Van liberalisten tot instrumentalisten. Anderhalve eeuw economisch denken in Nederland (Leiden 1987) 157-182; E.S.A. Bloemen, Scientific management in Nederland 1900-1930 (Amsterdam 1988); K. Trompert, Een Amsterdamse lente. Honderd jaar Limperg, 1879-1961 (Delft 1988); P.J. Knegtmans, Socialisme en democratie. De SDAP tussen klasse en natie (1929-1939) (Amsterdam 1989); S. Bloemgarten, Henri Polak sociaal democraat 1868-1943 (Den Haag 1993); W. Buitelaar, Bedrijfsorganisatie en arbeidsverhoudingen. Bericht aan Th. Limperg en E. Hijmans uit 1993 (Amsterdam 1993); Joh. de Vries, ‘Limperg jr., Theodore’, in: Biografisch Woordenboek van Nederland. Vierde Deel (Den Haag 1994) 309-311, ook: http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn4/limperg; C. Hartveld, Moderne zakelijkheid. Efficiency in wonen en werken in Nederland 1918-1940 (Amsterdam 1994); P.J. Knegtmans, Een kwetsbaar centrum van de geest. De Universiteit van Amsterdam tussen 1935 en 1950 (Amsterdam 1998); P. van Baalen en L. Karsten, ‘Interdisciplinariteit, professies en Amerikanisering. Een geschiedenis van het ontstaan van de Nederlandse bedrijfskunde’ in: NEHA Jaarboek (Amsterdam 2002) 256-304; W.L. Buitelaar, ‘Limperg als bedrijfskundig pionier’ in: Maandblad voor accountancy en bedrijfseconomie, april 2005, 148-154; A. Bleich, Joop den Uyl 1919-1987. Dromer en doordouwer (Amsterdam 2008); S. Couperus, De machinerie van de stad. Stadsbestuur als idee en praktijk, Nederland en Amsterdam 1900-1940 (Amsterdam 2008); Y. Brentjens, Rechte stoelen, rechtschapen burgers. Wonen volgens ’t Binnenhuis (1900-1929) (Den Haag 2011); K. Camfferman en S.A. Zeff, ‘The contributions of Theodore Limperg Jr. (1879-1961) to Dutch accounting and auditing’ in: J.R. Edwards (ed.), Twentieth-century accounting thinkers (Abingdon 2014) 132-161; S.A. Zeff, F. van der Wal en C. Camfferman, Company Financial Reporting. A Historical and Comparative Study of the Dutch Regulatory Process (Abington 2016).

Portret: 

Th. Limperg jr., foto Atelier J. Merkelbach. Collectie Stadsarchief Amsterdam.

Handtekening: 

Huwelijksakte van L. Limperg/Alink dd. 03 september 1908. Reg4E fol 50, akte 577, akteplaats Amsterdam. Als getuige.

Auteur: 
Jannes Houkes
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA online (2020)