MEIJBOOM, Margaretha Anna Sophia

Margreet Meijboom

(roepnaam: Margreet, tante Greet), feministe, religieus-socialiste en coöperatrice, is geboren te Amsterdam op 29 juli 1856 en overleden te Voorburg op 26 september 1927. Zij was de dochter van Louis Suson Pedro Meijboom, predikant, en Angenis Henriëtte Frederica Tijdeman. Meijboom leefde vanaf 1898 tot haar dood samen met Clara Regina Bokkes, gezelschapsdame.
De achternaam werd doorgaans gespeld als Meyboom. Pseudoniem: Urda. 

Meijbooms vader studeerde theologie in Groningen. Toen hij na een veertienjarige carrière in 1853 als modern predikant een beroep in Amsterdam aannam, ontstond een rel. Behoudende tegenstanders, onder wie Isaac da Costa, wilden hem weren vanwege zijn vrijzinnige opvattingen (hij ontkende de opstanding van Christus), maar een jaar later werd hij toch benoemd en bleef er predikant tot zijn dood in 1874. Multatuli mocht hem om zijn opvatting graag op de hak nemen. Meijboom groeide op in een gezin met vier jongens en drie meisjes en deelde haar vaders vrijzinnigheid en diens belangstelling voor literatuur en volksverheffing. Ze kreeg onderwijs op een particuliere meisjesschool en gaf op de zondagsschool van haar vader les in lezen en schrijven. Toen haar vader Deens leerde vanwege zijn boek De godsdienst der oude Noormannen (Haarlem 1868), maakte zij zich die taal eigen met hulp van de Deense boeken uit haar vaders bibliotheek. De uitspraak leerde ze bij de predikant van de Noorse zeemanskerk. Zij vatte belangstelling op voor de Scandinavische letterkunde en in 1875 behaalde zij haar lager onderwijs-acte Duits. Bevriend met Willemien, de zuster van Vincent van Gogh, beleefde ze een ongelukkige liefde met Paul Stricker, een neef van de Van Goghs. In 1877 verbrak Meijboom de verloving. Vincent meldde in een brief aan zijn broer Theo dat hij dat jammer vond. Stricker kon echter niet op tegen de vrijgevochten Meijboom en haar jongere zus Suze. Suze ging Margaretha voor in een zelfstandig bestaan als huishoudkundige. Samen volgden ze een opleiding ‘keukenscheikunde’ en meenden dat jongens moesten leren koken en meisjes timmeren. Beiden verzetten zich tegen het lege leven dat vrouwen uit hun stand leidden en stelden de taakverdeling tussen de seksen ter discussie. Later schreef Meijboom dat ze ondanks de goede kanten haar jeugd als demoraliserend had beleefd.

Meijboom kreeg vanaf 1880 haar vertalingen uit het Deens (onder het pseudoniem Urda) als feuilletons geplaatst in het vrijzinnige volksblad Het Nieuws van den Dag, waaraan ze jarenlang verbonden bleef. Haar vertaalde feuilletons verschenen ook in het Zondagsblad van die krant. Met de zuster van Franc van der Goes, Johanna Louise de Roever-van der Goes, die ook uit het Deens vertaalde, begon ze in 1882 het Scandinavisch Leesgezelschap, later omgezet in de Scandinavische Leesbibliotheek. Meijboom woonde toen al een jaar met haar moeder in Den Haag, van waaruit ze Het Nieuws van den Dag bleef voorzien van vertalingen, onder andere in 1886 van werk van Leo Tolstoj. In 1890 vertrok ze voor een half jaar naar Kopenhagen om er Deens te studeren. In 1891 werd Meijboom beëdigd vertaler. Voortaan verdiende zij haar geld met vertalen en het geven van cursussen Deens en Noors. Haar leven lang vertaalde ze het werk van de Zweedse schrijfster Selma Lagerlöf, die ze bewonderde om haar visie dat liefde het kwade overwint. Ze correspondeerde met Lagerlöf over haar vertalingen. Haar favoriete auteur was de Noor Bjørnstjerne Bjørnson, wiens ideeën over vrouwenemancipatie en pacifisme ze deelde. Daarnaast vertaalde ze Scandinavische sociaal-realistische boeken die pasten binnen haar levensovertuiging. Het vertalen van de sociale romans van Bjørnson, Henrik Ibsen en Alexander Kielland zag zij als een middel om de wereld te verbeteren.

Toen haar moeder haar andere kinderen achterna reisde naar Batavia, trok Meijboom in 1892 in bij haar halfbroer Hajo Uden Meijboom. Deze moderne predikant en weduwnaar was hoogleraar in Groningen. Meijboom voerde een tijdlang diens huishouding en bleef maatschappelijk actief. Ze publiceerde enkele gedichten in het blad Eigen Haard, sloot zich aan bij de in 1894 opgerichte Groningse Vereeniging ‘De Vrouwenbond’ en schreef in de bladen Belang en Recht, Vragen des Tijds en het Sociaal Weekblad over de Nederlandse vrouwenbeweging. Zij vond de arbeidskwestie het centrale punt van de vrouwenbeweging. Namens de Groningse Vrouwenbond raakte ze betrokken bij de Vrije Vrouwenvereeniging, de Vereeniging ter Behartiging van de Belangen der Vrouwen en de Vereeniging Onderlinge Vrouwenbescherming, die opkwam voor ongehuwde moeders. Meijbooms belangstelling ging verder dan alleen vrouwenemancipatie. In haar schetsen in Vrouwenwerk uit 1895 riep ze op tot ‘het nemen van communistische proeven’, zoals een recensent griezelde. In 1895 en 1897 gaf Meijboom Nederlandse les in Kopenhagen. In de wijk Vesterbro maakte zij kennis met de Deense coöperatieve beweging en speciaal de initiatieven inzake coöperatieve huishoudens. Haar publicaties daarover in Nederland brachten haar in contact met de Nederlandsche Coöperatieve Bond (NCB), waarvoor ze actief werd. Zij zag coöperatie als middel tot volksverheffing en vooral tot emancipatie van vrouwen. Net als haar zuster Suze, de Amerikaanse feministe Melusina Fay Peirce en de Duitse socialiste Lily Braun bepleitte zij het coöperatieve huishouden. In Denemarken maakte Meijboom ook kennis met het feministische leesgezelschap Kvindelig Læseforening. Zij zou zich haar hele leven inzetten voor leesgezelschappen voor vrouwen en openbare bibliotheken. In De Boekzaal, het blad van de Centrale Vereeniging voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken, beschreef ze later hoeveel ze in Scandinavië geleerd had over sociale toestanden, vrouwenbeweging, handenarbeid en onderwijs. In 1894 hielp zij mee het Haagsch Damesleesmuseum op te richten. Zij zorgde ervoor dat dit boeken over sociale onderwerpen aanschafte en dat minder bemiddelde vrouwen geen contributie betaalden. In 1900 werd ze als bestuurslid opgevolgd door Cecile Goekoop-de Jong van Beek en Donk. In 1908 bracht ze de Scandinavische Leesbibliotheek onder bij het leesmuseum in Den Haag.

Samen met Willemien van Gogh deed Meijboom mee aan de voorbereidingen van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, die in 1898 plaatsvond. Met Wilhelmina Drucker en Daan de Clercq werkte ze aan de inrichting van coöperatieve woningen en bracht ze haar Scandinavische contacten in. Niet alleen in het Nieuws van den Dag deed Meijboom uitvoerig verslag van de bijeenkomsten tijdens de Tentoonstelling, maar ook in het Frankfurter Journal. In hetzelfde jaar begon ze een eigen huishouding met haar vriendin Clara Bokkes, de vroegere gezelschapsdame van haar moeder. In De Gids verdedigde ze de feministische roman Hilda van Suylenburg van Goekoop-De Jong van Beek en Donk tegen recensenten die het geen literair meesterwerk vonden. Er was volgens haar een maatschappelijke behoefte aan het boek, dat goed weergaf ‘wat er onbewust leefde en woelde in zoo menig vrouwenhart’. Anna de Savornin Lohman, die het boek vanuit een conventionele opvatting over de taak van de vrouw aanviel, kreeg van Meijboom weerwoord. Meijboom pleitte op de Nationale Tentoonstelling samen met Dientje Auwerda van de Haagse dienstbodenvereniging ‘Allen voor Elkander’, voor een betere positie voor dienstboden. Dat deed ze naar Deens voorbeeld, waar dienstboden, anders dan in Nederland, wel over een verwarmde kamer en andere noodzakelijke toebehoren beschikten. Vanwege de slechte arbeidsomstandigheden van thuiswerksters in de confectie-industrie startte ze in 1899 de productiecoöperatie De Wekker, waar veertig naaisters werkten, die een fatsoenlijk loon kregen en als leden deelden in de winst. Er hoorde een winkel in kunstnijverheid bij de coöperatie, waar ook de koninginnen Emma en Wilhelmina kochten. Als secretaresse van de Vereeniging voor Verbetering van Vrouwenkleeding zorgde Meijboom ervoor dat De Wekker reformkleding voor vrouwen en kinderen maakte. Met lichtbeelden en in enkele geschriftjes, uitgegeven door de christen-anarchistische uitgeverij Vrede, maakte ze reclame voor reformkleding die bovendien betaalbaar moest zijn. Meijboom had een showkoffer met kleding die ze rondstuurde. Als voorzitster van de Raad van Beheer zocht ze steun voor De Wekker bij de NCB. Het vooraanstaande bestuurslid G.J.D.C. Goedhart nam daarop plaats in de Raad van Toezicht.

Meijbooms belangstelling voor de arbeidersbeweging bleek uit het stuk dat ze vanuit Kopenhagen in De Gids schreef over de maandenlang durende algemene staking en uitsluiting van 1899. Ze las het marxistische tijdschrift De Nieuwe Tijd, maar had weinig op met de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) en de klassenstrijd. Ze vond coöperatie een vreedzamer middel om tot hetzelfde doel te komen. Vanaf 1900 was ze jarenlang medewerkster aan het min of meer socialistische, maar vooral opvoedkundige tijdschrift van Ida Heijermans, De Vrouw. Ook leverde ze bijdragen aan het letterkundige tijdschrift Den Gulden Winckel en het chique damesblad De Vrouw en haar Huis. In juli 1901 werd Meijboom redacteur van het vrouwentijdschrift Lente, dat een kwijnend bestaan leidde. Vanwege enkele artikelen over sober leven, dat volgens Meijboom goed te verdragen was, raakte ze in 1902 opnieuw in een polemiek met De Savornin Lohman, die haar grote naïviteit verweet. Meijboom wist niet wat armoede was. Wat zij in Lente als armoede beschreef, was een bestaan waarvan de meeste mensen slechts konden dromen. In juli 1903 liet Meijboom de feministe en uitgeefster Geertruida Römelingh, die ze uit Groningen kende, Lente overnemen. Het blad kreeg nu een meer feministisch en sociaal karakter en werd op coöperatieve wijze geëxploiteerd. Meijboom verzorgde vanaf januari 1904 het bijblad Scania, Tijdschrift voor Scandinavische Taal en Letteren, waarin ze ook zelf schreef. Beide bladen hielden het niet vol en eind 1904 viel het doek. Van 1905 tot en met 1906 gaf Meijboom nog het tijdschrift Scandinavië-Nederland uit. Vanaf de oprichting in 1905 was Meijboom als vertaalster verbonden aan de Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur ‘de Wereldbibliotheek’ van Leo Simons. Hem kende ze vanwege het ‘Manifest der Twintig’, dat ze ondertekende ten tijde van de spoorwegstakingen van 1903 en waarin tevergeefs de christelijke regering onder leiding van Abraham Kuyper was opgeroepen de repressieve wetgeving in te trekken. Met Simons deelde ze haar liefde voor de Scandinavische literatuur en hij schreef het voorwoord bij haar vertalingen van Bjørnson, Ibsen en Kielland. Over deze auteurs schreef Meijboom in De Ploeg, het blad van de Wereldbibliotheek. Simons op zijn beurt schreef in Scandinavië-Nederland.

Meijboom las het boek van Tjerk Luitjes, Theorie en practijk van binnenlandsche kolonisatie (Bussum 1902), waarin hij het dagelijks bestaan in de Blaricumse kolonie van de christen-anarchistische Internationale Broederschap analyseerde. Zij bezocht de kolonie net als Walden van Frederik van Eeden. Met de drie zusters Bokkes kocht Meijboom in 1904 anderhalve hectare grond bij Rijswijk, waarop zij vier huisjes lieten bouwen. In deze coöperatieve woon- en werkgemeenschap Westerbro waren vrouwen de drijvende kracht en waren zij niet slechts echtgenotes die het huishouden deden. Westerbro kende een coöperatieve keuken, een bakkerij en een moestuin. Het meest succesvol was het verhuren van kamers aan gelijkgezinden zoals Delftse studenten, Bart de Ligt en het SDAP-lid en de latere minister Hein Vos. Maar ook ongehuwde moeders en de schilders Johan Briedé en Vilmos Huszár (die Meijboom portretteerde) hielden er domicilie. Westerbro kwam financieel niet uit en Meijboom leende daarom steeds geld van haar broers Louis en Hajo. Ondanks aandringen van Van Eeden sloot ze zich niet aan bij de vereniging Gemeenschappelijk Grondbezit (GGB), maar bij de NCB. Meijboom schreef wel eens in de GGB-bladen De Pionier en Vrije Arbeid, maar propaganda maakte ze voor de NCB en in 1905 kwam ze in de Bondsraad. Ze schreef in diverse NCB-organen, vooral voor jongeren en vrouwen, en vond van de coöperatieve beweging ‘dat we te doen hebben met Broederschap in praktijk in den meest modernen, eenvoudigsten en voor allen bereikbaren vorm’. Voor de NCB schreef ze kleine propagandaboekjes, Bij Tante Hanna, die de voordelen van coöperaties over het voetlicht brachten. Meijboom sprak in 1915 bij het elfjarig bestaan van de Groninger anarchistische productieve associatie De Pionier, bekend van de Multatuli-sigaren. Enkele artikelen van haar hand verschenen in het plaatselijke sociaal-anarchistische blad De Arbeider.

In 1916 ondertekende Meijboom de vredesoproep van de Nederlandsche Anti-Oorlog Raad. In mei 1918 nam ze in Eenheid, het weekblad voor maatschappelijke en geestelijke stromingen, en in Opwaarts, het blad van de Bond van Christen-Socialisten, het initiatief tot oprichting van de Broederschapsfederatie. Jarenlang was zij de belangrijkste spreekster van deze losse federatie, die geen bestuur kende maar wel het blad Broederschap uitbracht. Ongeveer vijftig links-idealistische, humanitaire en religieuze verenigingen, die internationale broederschap en vrede wensten, sloten zich aan. Dat bracht haar in contact met de opvoedkundige Kees Boeke en de jonge revolutionaire socialist Jacq. Engels, voor wie ze een zwak koesterde en die ze uitnodigde op Westerbro te komen wonen. Meijboom sprak even zo makkelijk voor de Arbeiders Gemeenschap der Woodbrookers als voor de idealistische jongeren van de Praktische Idealisten Associatie en schreef zowel in hun blad Regeneratie als in Theosophia van de Theosofische Vereeniging. In De Vrouw keerde ze zich tegen het egoïstisch individualisme, dat volgens haar al op school werd aangeleerd en dat tot een gebroken moraal leidde. Ze verleende haar medewerking aan het blad The Word in Three Languages, ‘het eerste drietalige Kultuurpolitieke Weekblad’, uitgeven door de Pacific World Union, waaraan een waaier van wereldverbeteraars verbonden was, onder wie Henri Barbusse, Van Eeden, Lodewijk van Mierop, Felix Ortt en Simons. Voor de Amsterdamse Volksuniversiteit verzorgde ze jarenlang de cursus Coöperatie. Na de fusie van de NCB en de Bond van Nederlandsche Arbeiderscoöperaties in 1921 tot de Centrale Bond van Nederlandsche Verbruikscoöperaties (CBvNC) kwam Meijboom in het nieuwe bondsbestuur. Naast spreekbeurten over ‘Coöperatie als hervormende kracht’ hield ze zich vooral bezig met de Nederlandsche Coöperatieve Vrouwenbond (NCV) en, vanaf de oprichting in 1924, het Internationale Coöperatieve Vrouwengilde. Als bestuurslid vertegenwoordigde ze de NCV in 1922 op het Haagse vredescongres van het Internationaal Vak Verbond.

Vanwege haar gezondheid verliet Meijboom Westerbro in 1924 en ging met Bokkes in Nieuw-Westerbro te Voorburg wonen. Daar verdiepte zij zich in de Internationale Soefi-beweging van Hazrat Inayat Khan, van wie ze ook werk vertaalde voor uitgeverij Servire. In 1926, toen zij zeventig werd, huldigde de CBvNC haar voor haar inzet. Haar gezondheid verslechterde en een jaar later overleed ze. Aan haar graf verschenen volgens Het Volk letterkundigen, socialisten, communisten en leden uit de coöperatieve beweging. Goedhart herdacht Meijboom namens de CBvNC: ‘Jaren en jaren was zij onze beste propagandiste, nooit was haar eenige moeite te zwaar’. Het Religieus Socialistisch Verbond loofde Meijboom, die zich nooit bij enige politieke partij aansloot. Het communistische dagblad De Tribune noemde haar ‘een voortreffelijke vrouw, wier leven enkel goedheid was… Ook op het gebied van sociale actie ten bate der vrouwen heeft zij ingespannen gearbeid’. Op het graf plaatsten de NCV en de Broederschapsfederatie een gedenkteken, ontworpen door Theo Rueter, waarop stond: ‘Laat ons alle menschen als broeders beschouwen’. Haar boeken vermaakte Meijboom aan de Haagse Scandinavische Leesbibliotheek.

Archief: 

Archief Meijboom in het IISG, Amsterdam; briefwisselingen aanwezig in Haags Gemeentearchief en Literatuur Museum Den Haag. 

Publicaties: 

Zie voor een overzicht van haar literaire werk: S. Marks, Margaretha Meyboom (1856-1927) En eldsjäl för den nordiska litteraturen in Nederländerna. En inventering av Meybooms litterärta aktiviter (Rijksuniversiteit Groningen 2000); Vrouwenwerk. Schetsen (Leiden 1895); ‘Iets over de vrouwenbeweging’ in: Vragen des Tijds, 1898, Eerste Deel, 28-36; ‘De vrouwenbeweging in Nederland en “Hilda van Suylenburg”’ in: De Gids, jrg. 62, 1898, 475-485; ‘De groote Deense lock-out’ in: De Gids, jrg. 63, 1899, 120-149; Open brief aan Freule Anna de Savornin Lohman naar aanleiding van haar brochure ‘De liefde in de vrouwenkwestie’ (Amsterdam 1899); De geschiedenis van De Wekker (Amsterdam 1901); Goedkoope reformkleeding (Amersfoort 1903-1905; vier nummers); ‘Vrouwenleesmusea in Holland’ in: De Hollandsche Revue, jrg. 8, nr.12, 1903, 818-822; ‘De Scandinavische Bibliotheek’ in: Eigen Haard, 34, 1908, 822-824; ‘Björnstjerne Björnson’ in: De Boekzaal, jrg. 4, 1910, 203-206; ‘Volksbibliotheken in Noorwegen’ in De Boekzaal, jrg. 4, 1910, 279-292; Waarom worden coöperatieve verbruiksvereenigingen opgericht? Een proeve van uiteenzetting van het Rochdaler stelsel, naar het Deensch van S. Jörgensen en P. Sveistrup (Den Haag 1910, vertaling); ‘Bjørnstjere Bjørnson’ in: Mannen en Vrouwen van Beteekenis in onze dagen, Deel XLI, afl. 7 (Haarlem 1911) 1-36; De verbruiksvereeniging als vriendin en hulp der huismoeder. Geautoriseerde Nederlandsche vertaling van Margaretha Meijboom (z.pl. 1915); Van en over liefde (Amsterdam 1923).

Literatuur: 

Vincent van Gogh brieven 1877, nrs. 115, 116, 119, 120, 127, 133, zie http://vangoghletters.org/vg/; ‘Oppervlakkigheid. Aan mej. Margaretha Meyboom’ in: A. de Savornin Lohman, Jonge roeping (Amsterdam z.jr.) 47-70; F. van Eeden, ‘Westerbro’ in: De Pionier. Weekblad ter bespreking van binnenlandsche Kolonisatie, 16.6.1906; ‘De Coöperatieve Huishouding. Een onderhoud met de directrice van Westerbro’ in: De Telegraaf, 28.8.1921; H.G. Cannegieter, ‘Karakterschets. Margaretha Meyboom’ in: Morks-Magazijn, 27, 1925, 1-9; W. van Itallie-van Embden, ‘Margaretha Meijboom’ in: J. Riemens-Reurslag (red.) Het vrouwenjaarboek (Amsterdam z.jr.) 183-187; C. Bienfait, ‘Margaretha Meyboom’ in: Leven en Werken, 1927, 831-838; H.G. Cannegieter, ‘Margaretha Meijboom’ in: De Groene Amsterdammer, 8.10.1927; Jaarverslag Centrale Bond van Nederlandsche Verbruikscoöperaties over 1927 (Amsterdam 1928) 19-20; Cl. Bienfait (red.), Margaretha Meyboom door haar vrienden (z.pl. 1930); G. Harmsen, Blauwe en rode jeugd (Assen 1961); F. Becker en J. Frieswijk, Bedrijven in eigen beheer (Nijmegen 1976); J.W. Welcker, Heren en arbeiders in de vroege Nederlandse arbeidersbeweging 1870-1914 (Amsterdam 1978); J. Engels, Zestig jaar socialistische beweging (Amsterdam 1979); S. Poldervaart, ‘Van “Vrouwen koöpteert” tot woongroepen. Nederlandse plannen en initiatieven met betrekking tot kollektivering van huishoudelijke arbeid (van 1898 tot nu)’ in: Kongresbundel winteruniversiteit vrouwenstudies 1983 (Nijmegen 1983) 33-42; E. van Boven, Een hoofdstuk apart. ‘Vrouwenromans’ in de literaire kritiek 1898-1930 (Amsterdam 1992); J. Bel, Nederlandse literatuur in het fin de siècle (Amsterdam 1993); C. Schnitger, ‘Women’s Dress Reform in the Netherlands’ in: Textile History, jrg. 24, nr. 1, 1993, 75-99; S. Poldervaart, Tegen conventioneel fatsoen en zekerheid. Het uitdagend feminisme van de utopisch socialisten (Amsterdam 1993); L. Duyvendak, Het Haags Damesleesmuseum 1894-1994 (Den Haag 1994); S. Poldervaart, ‘Margaretha Meijboom en Westerbro. Coöperatieve huishouding als feministisch ideaal’ in: Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis, 14 (Amsterdam 1994) 46-60; L. Duyvendak, ‘Honderd jaar “Hilda”. Een negentiende-eeuwse bestseller’ in: Literatuur, jrg. 15, nr. 1, 1998, 17-23; P. Broomans, ‘Scandia i Nederländerna. Om Margaretha Meijboom och hennis nordiska tidskrifter’ in: Tijdschrift voor Scandinavistiek, jrg. 22, 2001, 155-167; T. Oosterhuis, Niet om het gewin, maar voor het gezin. De geschiedenis van de verbruikscoöperatie in Nederland vanaf 1865 (Den Haag 2002); I. de Wilde, ‘Van Lente tot La Fronde. Over enkele vrouwentijdschriften rond 1900’ in: Tijdschrift voor tijdschriftstudies, 13, 2003, 4-14; S. van Dijk e.a. (red.), ‘“I have heard about you”. Foreign women’s writing crossing the Dutch border. From Sappho to Selma Lagerlöf (Hilversum 2004); M. Groot, Vrouwen in de vormgeving in Nederland (Rotterdam 2007); S. Poldervaart, ‘Utopian Practices and Gender in The Netherlands around 1900’ in: M.G. Kemperink en W.H.S. Roenhorst (red.), Visualizing Utopia (Leuven 2007) 145-157; E. Jiresch, ‘Margaretha Meijboom (1856-1927). Cultural transmitter, feminist or socialist?’ in: P. Broomans (red.), From Darwin to Weil. Women as transmitters of ideas (Groningen 2009), 101-119; L. Duyvendak, ‘Meijboom, Margaretha Anna Sophia’ in: Biografisch Woordenboek van Nederland. Vijfde Deel (Den Haag 2002) 332-335; E. Jiresch, Im Netzwerk der Kulturvermittlung. Sechs Autorinnen und ihre Bedeutung für die Verbreitung skandinaviser Literatur und Kultur in West- und Mitteleuropa (Groningen 2013); Chr. Smit, De volksverheffers. Sociaal hervormers in Nederland en de wereld 1870-1914 (Hilversum 2015); W-J. Verlinden, De zussen van Van Gogh (Amsterdam 2016); F. Holtkamp, ‘Margaretha Meyboom en haar “heerlijke idealisten”. Vijfentwintig jaar “Westerbro” te Rijswijk’, 5.1.2018, zie https://fransholtkamp.files.wordpress.com/2020/04/margaretha-meyboom-en-haar-heerlijke-idealisten.pdf; H. Luijten, Alles voor Vincent. Het leven van Jo van Gogh-Bonger (Amsterdam 2019).

Portret: 

Uit: Maandblad der Vereeniging voor Verbetering van Vrouwenkleeding 1-6-1909

Handtekening: 

Brief archief Nat. Tent. Vrouwenarbeid 1898.

Auteur: 
Jannes Houkes
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA online (2020)