(bekend als To, Tonia de Meijere en Tonia Stieltjes), voorzitster afdeling Amsterdam van de Algemeene Nederlandsche Dienstbodenbond en schildersmodel voor Jan Sluijters, is geboren te Amsterdam op 28 maart 1881 en overleden te Parijs op 30 oktober 1932. Zij was de dochter van Christiaan Anthonij Milgens, sjouwer, zeeman en bierbrouwer, en Maria Geertruida Heidman, dienstbode. Op 8 juli 1908 trouwde zij met Jan Johannes Cornelis Jacob de Meijere, (portret)fotograaf, met wie zij een dochter en een zoon kreeg. Het huwelijk werd ontbonden op 4 juni 1915. Op 8 februari 1922 trouwde zij met Willem Marie Emile Stieltjes, civiel ingenieur. Dit huwelijk bleef kinderloos.
Milgens’ vader, in 1837 in Suriname geboren, was 24 jaar eigendom van Frederica Carolina Diets, die hem als sjouwer verhuurde. Christina Martha Milgen, een vrouw van kleur, kocht hem in 1861 vrij met het geld dat hij extra wist te verdienen, waarna hij de achternaam Milgens kreeg toegewezen. In 1866 kreeg hij toestemming als zeeman te gaan varen. Dertien jaar later vestigde hij zich in Amsterdam, waar hij als bierbrouwer werkte bij De Gekroonde Valk, de bierbrouwerij van Willem Hovy. In 1881 trouwde hij met Maria Heidman. Na Tonia kregen zij nog twee zonen. De kinderen werden geregistreerd als Hernhutters, een andere naam voor de Evangelische Broederschap, die zendingswerk in Suriname deed. De jeugd van Milgens, geboren in de Amsterdamse Czaar Peterstraat, speelde zich grotendeels af op Kattenburg. Op jonge leeftijd verloor zij verschillende gezinsleden. Haar vader stierf een dag na haar vierde verjaardag. Binnen een jaar overleed haar jongste broertje en een jaar later de andere broer. Haar moeder nam pleegkinderen en kostgangers in huis, werkte als dienstbode en hertrouwde in 1895 met de vijftien jaar jongere Surinaamse zeeman Henry Durfort, die net als haar eerste man in slavernij was geboren. Dankzij haar moeder kwam Milgens op vijfjarige leeftijd op de Kostelooze School nummer 27 aan de Grote Wittenburgerstraat. Daar leerde ze lezen, schrijven, vertellen, rekenen en tekenen, en als meisje later ook handwerken. Omstreeks haar vijftiende werd Milgens blind. Eind 1896 werd ze toegelaten tot het Blindeninstituut in de Vossiusstraat, waar de vooruitstrevende directeur H.J. Lenderink een nieuw gebouw had betrokken en moderne onderwijsinzichten toepaste. Naast braille-, muziek-, wetenschaps- en godsdienstonderwijs kregen de pupillen les volgens de leermethoden van Friedrich Fröbel. Milgens bleef tot haar achttiende in het instituut. Zij had toen het gezichtsvermogen in één oog deels terug, het andere was vervangen door een glazen oog. Net als haar moeder, tante en grootmoeder werd zij dienstbode.
In de zomer van 1904 kwam Milgens in dienst bij Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom en haar echtgenoot Floor Wibaut. Zij werd betrokken bij de maatschappelijke activiteiten van het echtpaar, leerde beter schrijven en ontmoette via hen socialisten en kunstenaars als Herman Gorter, Henriette van der Meij, Henri Polak, Carry Pothuis-Smit en Henriette Roland Holst. In 1905 stond Milgens op de lijst van oprichtsters van de Amsterdamse Sociaal-Democratische Vrouwenpropagandaclub met Wibaut-Berdenis van Berlekom als voorzitter en Sani Prijes als secretaris. Niet alle socialisten steunden de propagandaclub, omdat velen een aparte vrouwenorganisatie afwezen of tegenstellingen tussen burgerlijke vrouwen (met personeel) en actieve arbeidersvrouwen zwaarder lieten wegen. Dientje Auwerda, de actieve voorzitster van de Algemeene Nederlandsche Dienstbodenbond onder de zinspreuk ‘Allen voor Elkander’, bevroedde dat de Vrouwenpropagandaclub niet meer dan ‘onderling gebabbel’ zou blijven.
Milgens werd in januari 1905 tweede secretaris van de afdeling Amsterdam van de Dienstbodenbond. Haar activiteiten begonnen met het organiseren van uitjes voor dienstboden vanuit het huis van de Wibauts. Op 17 september 1905 vertegenwoordigde zij de afdeling Amsterdam op de demonstratie voor algemeen kiesrecht in Utrecht. Zij deed verslag van de betoging in het oktobernummer van Ons Streven, het maandblad van de Dienstbodenbond. Behalve verslagen schreef Milgens beeldende scenes over het dienstbodenleven en de ervaringen van dienstboden. In een fictief verhaal beschreef zij hoe dames in een theekransje minachtend spraken over een sollicitatiebrief van een dienstbode met verlangens over werktijden en loon. Begin 1906 werd zij tot voorzitster van de Amsterdamse afdeling gekozen. Deze benoeming haalde de pers, waarbij nergens werd vermeld dat zij een vrouw van kleur was. Milgens bleek een geliefd spreekster op bijeenkomsten, ook bij de afdelingen van de Dienstbodenbond in Rotterdam, Leiden en Den Helder. Op het bondscongres in Den Haag op 21 januari 1906 betoogde zij dat de bond in plaats van verbeteringen te vragen, wat de stijl van Auwerda was, moest eisen waar dienstboden recht op hebben, zoals een hoger loon, meer vrije tijd en een betere behandeling. Milgens wist dienstboden te motiveren bondslid te worden.
In 1906 werd Milgens in Amsterdam tevens directrice van het Bemiddelingsbureau tot Plaatsing van Dienstboden. Dit Bureau was in 1902 door het bestuur van de afdeling Amsterdam overgenomen van de Algemeene Vrouwenvereeniging Tesselschade-Arbeid Adelt. Bondsleden werden gratis geplaatst. Vanaf het begin van haar voorzitterschap zette Milgens zich in om misbruiken en knoeierijen door besteedsters tegen te gaan. Het Bureau, dat werkte met voorwaarden waaraan beide partijen zich moesten houden, werd het middelpunt van de dienstbodenvereniging. Milgens zette zich ervoor in het gehate fooienstelsel te vervangen door tien procent loonsverhoging. Dit kwam boven op primaire arbeidsvoorwaarden, zoals twee vrije avonden in de week, voldoende voeding en humane behandeling. Voor het Bureau organiseerde Milgens gezellige avonden met sprekers als Theodora Haver, Salomon de Miranda, Roosje Vos en Wibaut-Berdenis van Berlekom. Behalve aan gesprekken over betere betaling en werkomstandigheden hechtte Milgens belang aan samen zingen, ontspanning en plezier. Ze deed enthousiast mee aan de tableaux vivants van Marie de Roode-Heijermans, waarmee feestavonden werden opgeluisterd. De Proletarische Vrouw, Blad voor arbeidsters en arbeidersvrouwen schreef in 1907 over een ‘buitengewoon goed geslaagde feestavond in Plancius. De wakkere voorzitster A. Milgens sprak, hield voordrachten, was in één woord de ziel van alles’. De veelal jonge meisjes die met valse voorwendselen als een dienstje in de stad naar de prostitutie werden gelokt, probeerde zij bescherming te bieden. In 1907 ondersteunde ze de in Rotterdam gedane oproep de snoepwinkels van Jamin te boycotten, omdat Jamin haar werkneemsters het lidmaatschap van een vakbond verbood.
Milgens’ populariteit viel op bij het hoofdbestuur van de Dienstbodenbond. In 1907 deed Auwerda, voorzitster van het hoofdbestuur en de afdeling Den Haag, een poging Milgens de mond te snoeren door haar aan te trekken voor zowel het hoofdbestuur als de redactie van Ons Streven en te bepalen dat Milgens niet meer namens de Amsterdamse afdeling mocht spreken. Milgens verzette zich hiertegen. Auwerda kreeg kort hierna in eigen gelederen te maken met beschuldigingen van machtsmisbruik. Dit mondde uit in een opeenstapeling van conflicten met als resultaat dat Auwerda en andere Haagse leden terugtraden uit het hoofdbestuur. Daarop traden twee vrouwen uit de afdeling Amsterdam, Aagje Winter en Helena Dienaar, tot het hoofdbestuur toe. Uit protest tegen de aanwezigheid van de Amsterdammers weigerde Auwerda contributie aan het hoofdbestuur af te dragen. Jan Oudegeest, algemeen secretaris van het pas opgerichte Nederlandsch Verbond van Vakvereeningen (NVV), werd om advies gevraagd. Hij stelde het nieuwe hoofdbestuur in het gelijk. De afdeling Den Haag werd geschorst en op 30 augustus 1908 geroyeerd. Omdat Milgens in juli met de fotograaf Jan de Meijere trouwde, moest zij zich uit de Dienstbodenbond terugtrekken, zoals de statuten voorschreven. Ze kreeg een groot afscheid. Het Volk meldde dat het ledental bij de afdeling Amsterdam hierna terugliep. Het Bemiddelingsbureau hield Milgens aan.
Tot de getuigen bij Milgens’ huwelijk met De Meijere behoorden de SDAP’ers Jan Fortuijn en Andries van Gool. Het echtpaar trok veel op met Koos Vorrink, student aan de kweekschool, en zijn vriendin Irene Bergmeijer. Deze vriendschap bracht een zakelijk aspect mee, omdat De Meijere foto- en kunstreproductie-opdrachten van Bergmeijer kreeg voor de Kweekelingen Geheelonthoudersbond. Ondanks de vele opdrachten waren er voortdurend financiële problemen en moesten zij de fotostudio in Amsterdam opgeven. Nadat de regels van de Dienstbodenbond waren aangepast kon Milgens in 1910 opnieuw voorzitster van de afdeling Amsterdam worden en tot het hoofdbestuur toetreden. In dat jaar sprak zij in Den Haag over de vraag ‘Waarom is de organisatie der dienstboden niet grooter?’ en gaf zij Albert Hahn opdracht een vaandel te ontwerpen voor het tienjarig jubileum van de afdeling Amsterdam en een gevelbord voor het Bemiddelingsbureau. Zij organiseerde weer uitstapjes, zoals naar het Rijksmuseum. In de zomer verhuisde het gezin, met inmiddels twee kinderen, naar Laren. Daar raakten zij bevriend met de schilder Jan Terwey. Milgens moest nu voor haar werk op het Bemiddelingsbureau en de bond met de tram naar Amsterdam heen en weer reizen. Laren bleek geen succes en na acht maanden verhuisde het gezin in 1911 terug naar Amsterdam. In 1912 reorganiseerde het NVV de Algemene Nederlandse Dienstbodenbond tot Algemene Nederlandse Bond van Huishoudelijk Personeel, die zich aansloot bij het NVV. Milgens nam in 1912 afscheid van de vakbeweging. Haar belangstelling ging intussen meer uit naar de wereld van kunstenaars. De Meijere, die een andere vrouw had leren kennen, verliet het gezin begin 1914, gevolgd door de scheiding in 1915.
Na het vertrek van De Meijere verhuurde Milgens kamers. In september 1915 trok zij in bij Wim Stieltjes. Ook daar verhuurde zij kamers. Stieltjes’ grootvader en vader hadden hun sporen verdiend bij de aanleg van havens, kanalen en spoorwegen in Nederland en Nederlands-Indië. Stieltjes was zijn loopbaan bij de spoorwegen begonnen, eerst in Utrecht, daarna in Amsterdam. Zijn maatschappelijke betrokkenheid bleek uit zijn pogingen een middel te vinden om de verspreiding van mond- en klauwzeer en varkenspest tegen te gaan.
Omdat zijn familie tegen hun relatie was konden zij niet trouwen. Omstreeks 1918-1919 vroeg de kunstenaar Jan Sluijters Milgens om, vrijwel zeker betaald, model te komen zitten. Hij was behalve in haar huidskleur, opvallend uiterlijk en modieuze kleding geïnteresseerd in haar uiteenlopende stemmingswisselingen en gezichtsuitdrukkingen. Minstens twaalf werken kwamen uit deze sessies voort. Sluijters’ schilderijen werden in 1919 op drie plekken in Den Haag en Amsterdam tentoongesteld, daaronder twee naakten. Mogelijk om die reden en omdat Milgens al langer vanwege haar kleur op straat werd nageroepen en uitgescholden, vertrok het gezin Stieltjes in oktober naar Parijs.
In Parijs verbleef het gezin in hotels en gingen de kinderen op kostschool. Tot de kunstenaars die Stieltjes en Milgens in Parijs leerden kennen behoorden Theo van Doesburg, op wiens blad De Stijl zij een abonnement namen, en Piet Mondriaan. Milgens kreeg een zwak voor de negen jaar oudere Mondriaan, die als kunstenaar een radicale richting was ingeslagen en er voor veel mensen onbegrijpelijke theorieën op nahield, maar voor anderen een visionair en pionier in de kunst was. Zij begreep zijn toekomstgerichtheid en de wil om met zijn kunst de wereld te veranderen. Milgens’ kennismaking met Mondriaan ontwikkelde zich tot een diepe vriendschap. Toen ze het zich financieel konden veroorloven, kochten ze een schilderij van hem. Later kregen zij een ander schilderij voor alle hulp die ze Mondriaan bewezen. Het lukte het gezin een appartement te huren in het veertiende arrondissement, niet ver van Mondriaans atelier, gevolgd door een atelier/appartement aan de Rue du Depart 26 in Montparnasse. Eind 1921 was de situatie in Parijs financieel onhoudbaar geworden omdat Stieltjes geen werk kon vinden. Het gezin keerde terug naar Nederland en bood het appartement voor tijdelijke bewoning aan. Omdat zij langer wegbleven dan ingeschat, nam Mondriaan hun appartement definitief over. De poging zich in Den Haag te vestigen, waar Stieltjes een erfenis afwachtte, bleek een vergissing, gezien het openlijke racisme op straat en bij het zoeken van woonruimte. Zij vertrokken naar Amsterdam, waar zij begin 1922 trouwden met als getuigen de journalist en uitgever Henri Wiessing en de onderdirecteur van het Rijksmuseum Wim Steenhoff, die Milgens bij de Wibauts had leren kennen. Na de opening van Mondriaans overzichtstentoonstelling in Amsterdam, een initiatief van onder anderen Milgens en Steenhoff, vroeg Sluijters Milgens opnieuw te poseren, wat tot twee nieuwe schilderijen leidde. Dankzij bemiddeling van Jan van Zutphen verbleef Milgens enige tijd in Sanatorium Middenbosch bij Doorn vanwege een longaandoening.
In mei 1925 keerde het gezin terug naar Parijs, waar Milgens opnieuw in kunstenaarskringen verkeerde. De groep bekenden breidde zich in Parijs verder uit, onder hen de communistische kunstcritica Mathilde Visser, de schrijver en anarchist Arthur Lehning en de kunstenares Charley Toorop. Milgens zag Mondriaan vaak en woonde zijn lezingen bij. De Belgische kunstenaar Michel Seuphor omschreef Milgens als Mondriaans ‘wilskrachtdokter’, een term die zij eerder voor zichzelf had bedacht. Vanwege nierproblemen kuurde Milgens in 1928 in de Auvergne. In dat jaar huurden Stieltjes en zij een appartement in Parijs in het Square de Port-Royal. Milgens onderging begin 1931 een medische behandeling vanwege hartproblemen. Zij kreeg een hartaanval en later ook nog griep, maar was aanwezig op Mondriaans verjaardag in maart 1932. Het ging slecht met haar gezondheid, maar het geld om verder te kuren ontbrak. Eind oktober overleed zij, ‘werkelijk een heel bijzondere vrouw’, aldus Mondriaan. Het leven van Milgens werd in 2023 in een biografie vastgelegd en getoond in de tentoonstelling ‘Tonia, Model en Activiste’ in Museum Singer in Laren (17.10.2023-17.3.2024).
Archief T. Stieltjes-Milgens berust bij kleindochter Tony de Meijere (in bruikleen bij Kröller-Müller Museum, Otterloo).
Secretares M., ‘Van de Amsterdamsche afdeling’ in: Ons Streven, september 1905; A.M., ‘Onze reis naar Utrecht’ in: Ons Streven, oktober 1905; A.M., ‘Aan de Amsterdamsche leden van den Dienstbodenbond’ in: Ons Streven, november 1905; ‘Onze dienstboden’ in: Ons Streven, maart 1907; A. Milgens, A. Winter en S. Smitz, ‘Bemiddelingsbureau van de Afd. Amsterdam van den Alg. Ned. Dienstbodenbond, ten diensten van werkgeefsters en vakgenooten beiden’ in: De Proletarische Vrouw, 1.3.1907; A.M., ‘Ons uitstapje naar Bussum’ in: De Proletarische Vrouw, 1.9.1907.
‘Bemiddelingsbureau voor dienstboden’ in: Ons Streven, mei 1902, 3; ‘Amsterdamsch Nieuws’ in: Het Volk, 10.5.1905, 3; ‘Dienstbodenbond’ in: Het Volk, 25.1.1906; A.W., ‘Dienstbodenvereniging’ in: De Proletarische Vrouw, 1.1.1907; De Proletarische Vrouw, 1.3 en 1.4.1907; M.W., ‘Een avond in het zaaltje van de afd. Amsterdam van den Dienstbodenbond’ in: De Proletarische Vrouw, 1.6.1907; H. Henkels (red.), Seuphor (Antwerpen 1976); H. Henkels (red.), ’t Is alles een groote eenheid, Bert. Piet Mondriaan, Albert van den Briel en hun vriendschap (Haarlem 1988); ‘Mathilde Visser aan Hans L.C. Jaffé, 15 augustus 1966’ in: De Sandwich-man. Het Aica-archief, 1/2, februari 1998, 33-37; D. Colen en J. de Raad (red.), Jan Sluijters, schilder met verve (Zwolle 1999) [twee afbeeldingen]; M. van der Wal, Jan Sluijters. Vrouwen, Muze, model en minnares (Assen 2002); J. de Raad, ‘Jan Sluijters (1881-1957), Portret van mevr. S.’ in: RKD bulletin, extra nummer, juli 2007, 99-103; T. van Helmond-Lehning, Zelfportret van een liefde. Charley Toorop en Arthur Lehning (Amsterdam 2008); E. Schreuder, ‘Liggend vrouwelijk naakt (Tonia Stieltjes)’ in: E. Kolfin en E. Schreuder (red.), Black is beautiful. Rubens tot Dumas, Tentoonstellingscatalogus De Nieuwe Kerk Amsterdam (Zwolle 2008) 310-311; L. Hanssen, De schepping van een aards paradijs, Piet Mondriaan 1919-1933 (Amsterdam 2015); H. Janssen, Mondriaan. Een nieuwe kunst voor een ongekend leven (Amsterdam 2016); H.J. Horn, Piet Mondrian’s Sufi Friends Louk and Ella Hoyack (Leiden 2017); E. Schreuder, Tonia Stieltjes. Activiste, model en wilskrachtdokter (Zwolle 2023); K. Keijer, ‘Muze met invloed. Tonia Stieltjes, Model, muze en vakbondsleidster’ in: Museumtijdschrift, oktober-november 2023, 68-71; A. Smid, ‘Tonia Stieltjes: rolmodel avant la lettre’ in: Trouw, 20.10.2023; E. Dijksterhuis, ‘Tentoonstelling over Tonia Stieltjes, Mondriaans vergeten hartsvriendin’ in: Het Parool, 26.10.2023.
Bron: Thalia Lesener (achterkleindochter).
Huwelijksakte Stieltjes/Milgens d.d. 8.2.1922, Akteplaats Amsterdam, Reg 2H fol 43v, akte 84.