NAUTA, Jakob

Jakob Nauta

vakbondsbestuurder christelijke handels- en kantoorbedienden, is geboren te Groningen op 4 november 1886 en overleden te Amsterdam op 10 augustus 1949. Hij was de zoon van Kornelis Nauta, timmerman, en Jantje Wierenga. Op 10 april 1910 trad hij in het huwelijk met Anna Brink, met wie hij een dochter en een zoon kreeg.

In de jaren 1903 tot 1907 werkte Nauta, die eerst smidsknecht was, als aankomend bediende in een gerenommeerde winkelzaak in de stad Groningen, waar hij met negentien jaar f7,50 per week verdiende. Hoewel hij naar eigen zeggen door omstandigheden beter af was dan zijn meeste collega's, werkte hij van 's morgens half negen tot 's avonds acht á tien uur. Vóór werktijd en later ook daarna nam hij les in vreemde talen. Eén avond in de week bezocht hij de vergadering van een jongelingsvereniging. Via het arbeidsbemiddelingsbureau van de Nederlandsche Vereeniging van Christelijke Kantoor- en Handelsbedienden kreeg hij in 1908 een 'bescheiden maar behoorlijke' betrekking als handelsreiziger bij een firma in Enschede. Deze werkkring heeft hij bijna twaalf jaar 'met groot genoegen' vervuld.

Met de christelijke vakbeweging kwam Nauta in 1906 in Groningen in aanraking door toedoen van F.J.G. Furda, de 'pionier in het Noorden' van de christelijke bediendenbond en medeoprichter van de Nationale Vakgroep Handelsreizigers van deze bond. Later noemde Nauta Furda de man die hem in de christelijke vakbeweging inleidde, hem ervoor leerde werken, inspireerde en onderwees en hem door woord en voorbeeld een open oog en hart voor de bond en de christelijk sociale arbeid gaf. In januari 1911 werd Nauta secretaris van de Nationale Vakgroep Handelsreizigers. Hij slaagde er in het bestuur tot praktisch werk voor de reizigers te brengen. Tot de belangenbehartiging die hij voorstond, hoorde het opstellen van een ontwerp-model arbeidsovereenkomst voor reizigers, het houden van een enquête (met Furda) naar de lonen en arbeidsvoorwaarden van reizigers (uitgebracht in 1913) en bemoeienis met de sociale wetgeving (waaronder een adres aan de minister om handelsreizigers op te nemen in de Ongevallenwet). Nauta, die vanaf 1913 lid van de redactie van het bondsorgaan Ons Beginsel was, werd begin 1914 voor de reizigers adviserend lid van het bondsbestuur. Half juli echter vernamen zijn medebestuurders dat hij zich genoodzaakt zag zijn functies neer te leggen, omdat hij door verandering van maatschappelijke functie - hij was nu kantoorbediende - niet meer tot het reizigersgilde behoorde. In die tijd gold in de bond dat reizigerszaken door reizigers behartigd moesten worden. Eind december 1914 trad hij af als secretaris van de vakgroep en in 1915 beëindigde hij ook zijn functies in de redactie en het bondsbestuur. In 1917 werd Nauta, kennelijk weer als reiziger werkzaam, opnieuw in de bond actief, eerst als lid van de redactie van Ons Beginsel en vanaf juni 1918 als penningmeester van de Nationale Vakgroep Handels-reizigers. Bovendien werd hij voorzitter van de in december 1918 heropgerichte afdeling Enschede. Toen de bond in 1919 er niet in slaagde een opvolger aan te stellen voor zijn vrijgestelde G. Baas Kzn., die door zijn werk bij de Amsterdamsche Christelijke Besturenbond te weinig tijd voor het bondssecretariaat had, werd Nauta aangezocht. Ondertussen was zijn liefde voor het vakbondswerk met de jaren gegroeid en was hij bereid zich ook voor andere bedienden dan reizigers in te zetten, zodat hij de benoeming tot vrij gestelde belast met propaganda en het secretariaat aanvaardde en in juli naar Amsterdam verhuisde. Hoewel Baas formeel nog secretaris was, deed Nauta vanaf augustus al het werk. In 1920 trok de algemene vergadering deze verhouding recht door Baas tot voorzitter en Nauta tot bondssecretaris te kiezen. Nauta volgde Baas eveneens op in het Comité van Actie, waarin de vier bonden van handels- en kantoorbedienden vanaf 1918 terwille van salarisverbetering samenwerkten. Begin 1920 kwam het echter tot een breuk tussen de niet-confessionele bonden die vóór het organiseren van stakingen waren en de confessionele die zich daartegen uitspraken. Tijdens de staking van bedienden bij de Amsterdamse handelsvereniging Zélander begin 1922 kwam de christelijke bond opnieuw tegenover de niet-confessionele bonden te staan, omdat hij zijn leden adviseerde aan het werk te blijven en ervoor zorgde dat deze op weg van en naar huis door bestuurders begeleid werden. Mocht hen iets worden aangedaan, zo dreigde Nauta de stakers en hun sympathisanten, dan zou hij al zijn werkloze leden bij Zélander laten solliciteren.

De Nationale Vakgroep Handelsreizigers wilde Nauta in december 1919 graag als zijn secretaris aanstellen, maar deze wees de functie terug gezien zijn te verwachten benoeming tot bondssecretaris. Toen in februari 1920 bleek dat voor de vakgroep geen andere secretaris te vinden was, aanvaardde Nauta de benoeming alsnog. Maar in augustus 1921 droeg hij het penningmeesterschap over en in januari 1922 het secretariaat aan H.J. Vermeulen. Zijn band met de reizigers bleef doordat hij tussen 1923 en 1927 een van de redacteuren van het blad De Christelijke Handelsreiziger was. In 1925 werd Nauta voorzitter van de zogenoemde reorganisatiecommissie. Deze slaagde er niet in de betrekkelijke autonomie van de vierhonderd leden tellende Nationale Vakgroep te beperken door deze tot een bondscommissie om te vormen. Wel wist de reorganisatiecommissie een eind te maken aan de jarenlange strubbelingen die voortvloeiden uit het streven van veel reizigersleden een vakvereniging voor enkel reizigers en geen andere bedienden te stichten. In oktober 1927 volgde Nauta Baas op als bondsvoorzitter en werd hij eindredacteur van Ons Beginsel. Als voorzitter stelde hij zich ten doel het ledental tot zesduizend te verdubbelen. Dit werd in 1932 bereikt, waarna het ledental nog tot zevenduizend steeg. Ook op internationaal en nationaal vlak droeg Nauta zijn steentje bij. Bij de oprichting van het Internationaal Verbond van Christelijke Organisaties van Bedienden en Technici in 1921 werd hij gekozen als penningmeester naast A.A. van Hamersveld van de katholieke bond als vicevoorzitter. In 1923 was Nauta eveneens als opvolger van Baas - lid geworden van het CNV-bestuur. Hij werkte mee aan het CNV-blad De Gids en was voorzitter van een commissie voor het jeugdwerk. Deze bracht in 1931 een rapport uit dat het CNV aanvaardde als leidraad voor zijn jeugdwerk en beleid inzake vak- en nijverheidsonderwijs. Nauta was ertegen dat gehuwde vrouwen loonarbeid verrichtten. Zijn bond liet hen pas vanaf 1921 toe, maar in de praktijk veranderde er niet veel. Slechts twee of drie maal schreef deze een gehuwde vrouw als lid in, en dan alleen omdat hun gezin noodgedwongen geheel op hun inkomen aangewezen was. 'Andere gehuwde vrouwen hadden we, hebben we en willen we niet', aldus Nauta in 1934. Toen de regering in 1935 met een voorontwerp van wet kwam dat bepaalde vormen van vrouwenarbeid wilde verbieden, maar de Hooge Raad van Arbeid zich in 1936 in meerderheid tegen de strekking van dit ontwerp keerde, was dit voor Nauta als bondsvoorzitter aanleiding de minister te adviseren het advies van de Hooge Raad naast zich neer te leggen. De NVV-bediendenbond sprak van een slechte beurt omdat Nauta zelf lid van de Hooge Raad was.

In 1934 publiceerde Nauta een gedegen en informatief gedenkboek over de eerste veertig jaar van zijn bond, waarin hij ook enkele persoonlijke beroepsherinneringen verwerkte. Gezien het feit dat tot dan nog geen wettelijke regeling voor de arbeidsduur van handels- en kantoorbedienden totstandgekomen was, concludeerde hij dat de christelijke bedienden in 1919 bij de Arbeidswet van P.J.M. Aalberse te vroeg hadden gejuicht. In 1938 stortte Nauta, die al enige jaren met zijn gezondheid tobde en in de bond enigszins werd ontzien, in. 'Physiek ging het nog wel, maar psychisch was het mis; m'n hoofd en m'n zenuwen lieten mij in de steek.' Hij moest een operatie ondergaan en zag zich na een ziekteverlof genoodzaakt op 1 september 1938 met vervroegd pensioen te gaan en al zijn functies in de bond, het CNV en de beroepsinternationale neer te leggen. W. Brouwer Jr. van de NVV-bond van handels- en kantoorbedienden noemde hem een man, 'met wie ook wij, tegenstanders in politicis, goed konden werken' vanwege de zekerheid 'met een volkomen eerlijk man te doen te hebben'.

Publicaties: 

Rapport over de taak der Christelijke vakbeweging ten aanzien van jeugdige leden en hare bemoeiingen met het vak- en nijverheidsonderwijs (Utrecht 1931); Het vijfde congres van het Internationaal Christelijk Vakverbond (Antwerpen 1932); Boek van dankbaar gedenken 1894-1934. Uitgegeven door de Nederlandsche Vereeniging van Christelijke Kantoor- en Handelsbedienden vermeldende haar arbeid en haar strijd, haar wenschen en haar idealen en de zegeningen Gods van haar oprichting af tot op den dag van haar veertigjarig bestaan (Hoorn 1934).

Literatuur: 

H.J. Vermeulen, Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het zilveren jubileum der Nationale Vakgroep Handelsreizigers en Agenten in de Nederlandsche Vereeniging van Christelijke Kantoor- en Handelsbedienden (Amsterdam 1932); H.J. Vermeulen, 'In memoriam J. Nauta' in: Ons Beginsel, 27.8.1949, 135; B. Reinalda, Bedienden georganiseerd (Nijmegen 1981).

Portret: 

J. Nauta, ca. 1925, uit: Boek van dankbaar gedenken 1894-1934 (Hoorn 1934) 172

Handtekening: 

Huwelijksakte van Nauta/Brink dd. 10 november 1910. Akte 78, akteplaats Groningen. Als bruidegom.

Auteur: 
Bob Reinalda
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 4 (1990), p. 150-153
Laatst gewijzigd: 

00-00-1990