NAWIJN, Tjepke

Tjepke Nawijn

voorman van de Friesche Volkspartij, is geboren te Bolsward op 1 juni 1862 en overleden te Den Haag op 22 juli 1939. Hij was de zoon van Auke Arjens Nawijn, tabakskerversknecht, en Lijsbert Tjepkes Talsma. Op 6 oktober 1888 trad hij in het huwelijk met Janke Vergonet, met wie hij twee dochters kreeg.

Nawijn stamde uit een groot orthodox-hervormd gezin, dat veel met ziekte en armoede te kampen had. Zijn ouders verhuisden in 1863 naar Leeuwarden. De familie ging later met de Doleantie mee. Evenals zijn oudere broer Arjen en later zijn jongere broer Hillebrand kreeg Tjepke een onderwijzersopleiding. Hij wilde daarmee ophouden, toen de armoede in het gezin te groot werd, maar zijn zieke vader, voor wie hij de grootste bewondering had, drong er op aan door te zetten. Hij werd onderwijzer te St. Anna Parochie (1880) en te Leeuwarden (1881).

In 1889 kwam Nawijn als hoofd van de school te Nijbeets in het turfland. Hier werd hij dadelijk geconfronteerd met de armoede. Nawijn had zich tot Multatuliaan ontwikkeld en trad uit de kerk. Hij ijverde voor de Nederlandsche Bond voor Algemeen Kies- en Stemrecht en richtte een afdeling te Nijbeets op, waarvan hij voorzitter werd. Het grote schoolverzuim, het gebrek aan kleren en de drankellende vroegen om een antwoord. Waar hij kon, trachtte hij de nood te ledigen, al had hij maar een klein jaartraktement van f 700 à 800. Hij werd geheelonthouder en zette zich volledig in voor de veenarbeid(st)ers en hun kinderen. Dit leidde al gauw tot botsingen met de grote bazen in de gemeente Opsterland, die hem socialist achtten. Hij ijverde voor het in cultuur brengen van het uitgeveende land, voor goede woningen en stond naast de stakers, die elk jaar weer probeerden betere arbeidsvoorwaarden te verwerven. De in feite gedwongen winkelnering zag ook hij als een groot kwaad. Hij voelde echter dat staken zonder weerstandskas uitermate gevaarlijk was. Ook de onderbazen, die het volk haatte, hadden een moeilijke positie. In wezen was Nawijn een aanhanger van 'de geleidelijke weg'. Zowel tegen de revolutionaire actie van F. Domela Nieuwenhuis en Tj. Stienstra als, later, tegen de parlementaire weg van P.J. Troelstra had deze gevoelssocialist bezwaren. Hij moet met V. Bruinsma gerekend worden tot de groep, die niet de tegenstelling revolutionair-parlementair socialisme aanvaardde, maar onderscheid maakte tussen enerzijds geestelijk en verstandelijk ontwikkelden en anderzijds 'bekrompenen', die hij overal ontmoette. De opvoeding tot socialisme en een nieuwe gezindheid stonden voor hem centraal. Nawijn gaf zich aan het volksontwikkelingswerk en verzette zich tegen alles wat hij onrechtvaardig achtte. Daarbij spaarde hij niemand. Een poging van Nawijn begin 1892 om tot een vereniging van veenwerkers in alle lage venen in de provincie te komen, mislukte. Toen de gemeentesecretaris van Opsterland met drie predikanten en drie veenbazen ter leniging van de nood in de venen in maart 1892 een beroep op de publieke liefdadigheid deden, ondersteunden Nawijn en zijn vriend Bruinsma de hulpactie. Uit de commissie die het ingezamelde geld (meer dan f 20.000,-) verdeelde, werden zij geweerd. Na leniging van de eerste nood werd een stuk grond gezocht om veertig mensen werk te bezorgen. Toen Nawijn in het Friesch Volksblad de hierbij ontstane machtsconcentratie hekelde, doordat de vervener en caféhouder H. Toering optrad als aannemer en opzichter en de mensen in zijn café uitbetaalde, leidde dit tot een beledigingsproces. Nawijn werd wel veroordeeld, maar kwam mede door zijn verdediger Troelstra als de overwinnaar naar voren. Van 1893 tot 1896 was hij bestuurslid van de Friesche Volkspartij.

Nawijn, die zich socialist noemde, gaf zich arm en kon het ten slotte te Nijbeets niet volhouden. Het lukte hem overgeplaatst te worden naar Langezwaag (1894). Vandaar ging hij via Nijelamer naar Hindelopen (1900) en ten slotte naar Paramaribo in Suriname (1902-1913). Met politiek bemoeide hij zich niet meer. Overal zette hij zich echter in voor onderwijsverbetering. Tijdens een verlof in 1910 in Nederland bezocht hij onderwijsinstellingen om tot een reorganisatie van het Surinaamse onderwijs te komen. In 1911 voerde hij in Suriname een reorganisatieplan door. Daarbij stemde hij de leesboekjes meer op Surinaamse kinderen af door typisch Nederlandse situaties, zoals met sneeuw en ijs, weg te laten. Na zijn repatriëring werd hij secretaris van de Vereeniging van Zuivelfabrikanten te Den Haag (1913-1920). Na zijn pensionering in 1920 woonde hij te Apeldoorn (tot 1930) en Den Haag, waar hij zich in de kring van de Friezen-buiten-Friesland bewoog. Hij schreef Friese en Hollandse memoires, die gedeeltelijk zijn uitgegeven. Ook gaf hij Fries toneelwerk uit. Dit werk uit zijn nadagen leert ons dat hij trouw is gebleven aan de idee van de landnationalisatie en dat hij wel niet tegen het socialisme was, maar wel tegen vele socialisten, die zich ten onrechte zo noemden. Hij had kritiek op het partijwezen en op de partijstrijd. Contact met zijn oude vrienden uit de glorietijd van de Volkspartij (Bruinsma, Joh. Dijkstra, A. Rauwerda) bleef bestaan. Evenals zij stond hij in de politiek terzijde. In zijn Fries werk uit zich de vlucht in de romantiek. Hierin heeft hij meer gewild dan hij vermocht. De memoires hebben als menselijk document hun waarde. In Nijbeets is naar hem een straat vernoemd, terwijl in het Damshûs, het veenderijmuseum aldaar, herinneringen aan hem te vinden zijn.

Archief: 

In de Provinciale Bibliotheek van Friesland (Leeuwarden) bevindt zich het manuscript 'Ut myn Beetster tiid' uit omstreeks 1928, Hs. 36. De bibliotheek bezit ook brieven van V. Bruinsma aan Tj. Nawijn, Hs. 36d. Het Friese werk is in handschrift aanwezig in het Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaesjesintrum (Leeuwarden).

Publicaties: 

Ut myn Beetster tiid', vijftien afleveringen afkomstig uit het gelijknamige manuscript verschenen in: It Heitelân, 1923, 1924 en 1926; Het stille dorp (Tilburg 1974) bevat drie hoofdstukken van een in het Nederlands geschreven beschouwing over zijn Beetster tijd. Een vrij volledige bibliografie van en over Tj. Nawijn is aanwezig in de Provinciale Bibliotheek van Friesland (Leeuwarden), A 4037.

Literatuur: 

T. van der Wal, Op zoek naar een nieuwe vrijheid (Leiden 1972); J.J. Kalma, 'Schoolmeester zet zich in voor zijn dorp' in: Leeuwarder Courant, 25.1.1975; R. van der Velde, 'Handschrift van Tjepke Nawijn' in: Leeuwarder Courant, 7.7.1975; J. Frieswijk, Socialisme in Friesland 1880-1900 (Amsterdam 1977); J. Frieswijk, Ut myn beetster tiid. Portretten en neitinzen (Bolsward 1998).

Portret: 

Tj. Nawijn, uit: J.J. Kalma, Er valt voor recht te strijden (Den Haag 1978), 113

Handtekening: 

Huwelijksakte van Nawijn/Vergonet dd 6 oktober 1888. Arch 9, reg 3613, akte 144; akteplaats Leeuwarden. Als bruidegom.

Auteur: 
J.J. Kalma
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 2 (1987), p. 98-100
Laatst gewijzigd: 

22-07-2017 (naam moeder gecorrigeerd)
27-11-2021 (onderwijzersopleiding broer Hillebrand toegevoegd)