PETTER, Frederik Hermanus

Frederik Hermanus Petter

(roepnaam: Fred), vakbondsleider tijdens de spoorwegstakingen van 1903, is geboren te Leeuwarden op 27 september 1866 en overleden te Haarlem op 5 augustus 1952. Hij was de zoon van Christiaan Frederik Petter, metselaar, en Geertje Corbié, koopvrouw. Op 2 oktober 1889 trad hij te Leeuwarden in het huwelijk met Janke van der Ven, met wie hij drie dochters en vier zonen kreeg. 

De vader van Petter overleed al toen deze nog geen jaar oud was. Ruim twee jaar later, in 1869, hertrouwde zijn moeder, die als koopvrouw werkte, met Johannes Paulus Huijbrechts. In 1872 vertrok het gezin van Leeuwarden naar Amsterdam, waar zij in 1873 overleed, toen Petter nog geen zes jaar oud was. Huijbrechts hertrouwde in hetzelfde jaar en vertrok met zijn nieuwe vrouw naar Rotterdam. Petter kwam in een weeshuis terecht. In augustus 1877 verbleef hij kort in een Evangelisch-Luthers weeshuis  in Amsterdam. Hij was uit Arnhem gekomen en vertrok naar Voorschoten, maar woonde in elk geval vanaf 1883 weer in Amsterdam, waar hij leerling-machinist werd en in maart 1888 bij zijn toekomstige schoonfamilie introk. Hij kwam als treinmachinist in dienst bij de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij (HIJSM) en duikt in de geschiedenisboeken voor het eerst op in juni 1896 bij de oprichting van de Vakvereeniging van Machinisten en Leerlingen-machinist der Nederlandsche Hoofd- en Locaalspoorwegen ‘Eendracht maakt Macht’ (EMM). Petter werd redacteur van het in 1897 opgerichte verenigingsblad Het Orgaan. EMM behoorde tot de sterkere categorale bonden met een oriëntatie op het Nationaal Arbeids-Secretariaat. Petter was voorstander van samenvoeging van spoorwegvakbonden, maar een door de Internationale Transportarbeiders Federatie gestimuleerde poging een nationale federatie op te richten liep vast op stroeve relaties met de sociaaldemocraat Jan Oudegeest van de Nederlandsche Vereeniging van Spoor- en Tramwegpersoneel (NV), wiens opvattingen ook in Het Orgaan werden bestreden. Petter woonde eerst in Arnhem, maar werd in 1901 overgeplaatst naar Amsterdam. In dat jaar speelde hij een belangrijke rol bij de totstandkoming van de Federatie van Spoorwegorganisaties, waarvan EMM deel uitmaakte. Hij werd voorzitter van de Federatie en redacteur van het nieuwe vak- en verenigingsblad De Spoorweg. Steunend op de marxistische opvatting van klassenstrijd behoorde hij binnen de Federatie tot de strijdbare leden. Tussen 15 januari en 15 maart 1902 nam EMM-medebestuurder B.H. Holtrop zijn taak als redacteur van De Spoorweg waar, maar vanaf 15 maart prijkte Petter’s naam weer op de voorpagina van het blad. H.J. van Braambeek vermoedt dat Petter baantjesjagerij was verweten en meldt dat deze afzag van een vergoeding van honderd gulden per jaar voor zijn redactiewerk. Petter bleef voorstander van het samengaan van bonden en verdedigde samen met Oudegeest tijdens een openbare vergadering op 5 juli 1902 het belang van samenwerking tussen de spoorwegvakorganisaties. Ondanks aanhoudende meningsverschillen besloten de Federatie en de NV in 1903 om te fuseren, maar door de gevolgen van de spoorwegstakingen zou deze fusie niet doorgaan.

Toen een aantal ongeorganiseerde havenarbeiders van de firma Blauwhoedenveem op 8 januari 1903 in Amsterdam goederen wilde ophalen bij een firma waar wel georganiseerde arbeiders aan het werk waren, weigerden deze de goederen mee te geven. Hun ontslag leidde tot een algehele staking onder alle haven- en transportbedrijven en tot het inhuren van onderkruipers door de werkgevers. De Federatie en de NV vergaderden over de vraag of de spoorwegarbeiders aan de staking moesten meedoen. Zo niet, dan zouden zij spoedig besmet werk moeten verrichten. Volgens Petter en Oudegeest was de vakbeweging daar niet klaar voor, maar een meerderheid van de leden stemde voor staking. Tenslotte gingen ook Petter en Oudegeest akkoord. Zij schreven op 28 januari samen een manifest en riepen twee dagen later de staking op het Centraal Station uit. Zij eisten terugname van het stakende personeel, uitbetaling van de gestaakte dagen en erkenning van de vakorganisaties. Toen de werkgevers hieraan geen gehoor gaven, breidden de bonden de staking uit tot acht belangrijke spoorwegknooppunten. Overrompeld door het succes van de staking en niet gesteund door de regering gaven de werkgevers toe aan alle eisen. Maar toen de regering van Abraham Kuijper van de schrik bekomen was, voerde zij wetgeving in die in het vervolg stakingen bij de overheid moest voorkomen. Onder leiding van de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij verzette links Nederland zich tegen de invoering hiervan. Petter en Oudegeest stelden de oprichting van een Comité van Verweer voor waarin alle sympathiserende organisaties van het land zouden samenwerken. Dit kwam tot stand met Petter en Oudegeest als vertegenwoordigers van het spoorwegpersoneel. Toen Petter half maart overspannen raakte, verving op zijn aanbeveling Aris van den Berg, voorzitter van de Vereeniging van Personeel der Afdeeling Tractie van Nederlandsche Spoorwegen ‘Ons Aller Belang’ hem. Deze bond maakte eveneens deel uit van de Federatie. Petter achtte Van den Berg een goede vervanger, omdat hij tegenwicht kon bieden aan sociaal-democraten als Oudegeest die hij te gematigd vond. Met de op 6 april uitgeroepen staking probeerden de bonden de invoering van de spoorwegwetten tegen te houden, maar deze tweede staking was tot mislukken gedoemd. De spoorwegmaatschappijen hadden zich terdege voorbereid en werden met politie- en legerinzet gesteund door de regering. Toen op 9 april de Tweede Kamer de wetgeving goedkeurde, bliezen de bonden de staking af. De toezegging van het kabinet een onderzoek in te stellen naar de arbeidsomstandigheden bij de spoorwegen was een schrale troost. De gevolgen voor het stakende personeel waren rampzalig. Ongeveer 2000 spoorarbeiders werden ontslagen en velen in rang verlaagd. Net als Oudegeest en vrijwel alle andere vakbondsbestuurders verloor ook Petter zijn baan.

In verband met zijn gezondheidstoestand (‘zenuwlijden’) was Petter half maart naar een sanatorium in Laag-Soeren gebracht, waar hij op kosten van de HIJSM werd verpleegd. Toen hij op 8 april naar Amsterdam kwam, herkende een hoofdambtenaar van de HIJSM hem en haalde hem uit de trein. Toen deze hem vroeg of hij zou meestaken als hij niet ziek geweest was, vatte hij Petters antwoord op als een bevestiging. Dit leidde tot het stopzetten van de betaling van zijn verpleging en zijn ontslag, al leek het er in de pers even op dat hij alleen een berisping had gekregen. Petter verdedigde zich bij de directie dat hij niet voor de staking naar Amsterdam was gekomen, maar op verzoek van zijn vrouw. Er was echter wel betrokkenheid bij het opheffen van de tweede staking, omdat de stakers Petter en Oudegeest aanwezen om met de directies van de spoorwegen te overleggen, maar deze weigerden hen te woord te staan. Petters verblijf in Laag-Soeren werd nu betaald door Dirk Beerends. Pas begin september keerde Petter naar huis terug. Hij raakte daarna verwikkeld in polemieken met Van den Berg en Oudegeest over de vraag of hij geld van zijn bond ten eigen bate had aangewend. In maart 1904 besliste een door EMM ingestelde commissie echter dat Van den Berg en Oudegeest Petter ten onrechte hadden beschuldigd. Eind 1906 was Petter betrokken bij de oprichting van de vereniging Ons Belang, die de belangen van de ontslagen stakers behartigde. Zelf had hij werk gevonden bij de door Frederik van Eeden opgerichte Maatschappij De Eendracht. Op 25 mei 1907 ondertekende Petter een ingezonden stuk in Het Nieuws van den Dag over misvattingen bij Van Eeden over de vroegere stakers. In 1914 verhuisde Petter naar Haarlem, waar hij als chef-monteur en werktuigkundige een behoorlijke maatschappelijke positie opbouwde. Hoewel geen spoorwegman meer, bleef hij tot op het laatst een graag geziene gast op de congressen van de NV. Toen hij in 1952 op 82-jarige leeftijd overleed, sprak G. Joustra bij de teraardebestelling.

Literatuur: 

‘De leiders van de staking’ in: Zondagsblad Het Volk, februari 1903; A.J. Stilting, Geschiedenis van de ‘spoorwegstakingen’ en de totstandkoming der ‘spoorwegwetten’ in Nederland, 1903 (Utrecht 1903); Vliegen, Kracht I, 506-533; A.J.C. Rüter, De spoorwegstakingen van 1903. Een spiegel der arbeidersbeweging in Nederland (Leiden 1935); H.J. van Braambeek, Van lichten en schiften. Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van de herdenking van het vijftigjarig bestaan van de Nederlandsche Vereeniging van spoor- en tramwegpersoneel 1886-1936 (z.pl. 1936) 102-177; F. Landskroon, 1936-1956 Crisis / bezetting / wederopbouw. Twintig jaren geschiedenis van de Nederlandse Vereniging (Utrecht 1957) 337-338; G. Harmsen, F. van Gelder, Onderweg. Uit een eeuw actie- en organisatiegeschiedenis van de Vervoersbonden (Baarn 1986) 34-58; G. Veenendaal, Spoorwegen in Nederland. Van 1834 tot nu (Amsterdam 2004) 248-267.

Portret: 

F.H. Petter, collectie IISG, Amsterdam

Handtekening: 

Huwelijksakte van Petter/van der Ven dd 2 oktober 1889. Reg 24 fol 25v, akte 268 ; akteplaats Amsterdam. Als bruidegom.

Auteur: 
Wouter van Dijk
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA online (2012)
Laatst gewijzigd: 

11-2-2017 (achternaam en beroep moeder en kindertal gecorrigeerd, begin t/m 'bij zijn toekomstige schoonfamilie introk' en verhuisdatum uit Utrecht toegevoegd)