POTHARST, Johannes Theodorus

Johannes Theodorus Potharst

propagandist van de vakvereniging ten tijde van de Eerste Internationale, is geboren te Amsterdam op 4 juni 1841. Plaats en datum overlijden zijn niet bekend. Hij was de zoon van Johannes Potharst, steenzetter, en Theodora Uit den Bogaard. Op 7 december 1859 trad hij in het huwelijk met Anna Elisabet Meyer, met wie hij drie dochters en drie zonen kreeg. Hij werd weduwnaar toen zij op 31 oktober 1879 in Marylebone in Engeland overleed. In 1901 woonde Potharst in Londen en was getrouwd met een Frances.

Potharst groeide op in Amsterdam, waar hij na de lagere school opgeleid werd tot meubelmaker. Hij moet een bekwaam vakman zijn geweest, die meubelen met fraai beeldhouwwerk wist te versieren. Begin 1863 verhuisde hij met zijn gezin naar Arnhem, waar hij al snel meesterknecht werd. In Arnhem was de letterzetter J.Th. Scheepers, secretaris van de plaatselijke afdeling van de Nederlandsche Typographenbond, de eerste die de werklieden opriep zich te organiseren. Potharst had blijkbaar contact met de meubelmakersvereniging Amstels Eendracht in Amsterdam, want op aandrang van die vereniging stichtte hij in augustus 1869 in Arnhem de vereniging Meubelmakers Eendracht. Potharst werd voorzitter. Ook in Nijmegen kwam een plaatselijke meubelmakersvereniging tot stand en eind 1870 riepen de plaatselijke verenigingen de Nederlandsche Meubelmakers-Bond in het leven, waarvan Potharst in het bestuur werd opgenomen. Samen met Scheepers had Potharst op 19 oktober 1869 het initiatief genomen tot het oprichten van de Algemeene Arbeidersvereeniging 'Hoop op Gerechtigheid', waar vakverenigingen zich bij konden aansluiten en waar Potharst voorzitter van werd. De bijeenkomst viel zelfs Karl Marx op, die in een vergadering van de Algemene Raad van de Eerste Internationale meldde dat in Arnhem over aansluiting bij de Internationale werd gesproken. Dat was echter niet de bedoeling van de nieuwe vereniging en ook niet van Potharst, die zijn reserves tegen de Internationale had. Op de eerste, goed bezochte, vergaderingen trad hij als spreker op. Hij schetste het leven van de oppassende werkman, die toch niet aan de armoede kon ontkomen. De levensmiddelen waren te duur en de lonen te laag. De vakvereniging was hierop het antwoord. Potharst toog er op uit om werkliedenverenigingen op te richten in Velp, Brummen, Zutphen en Wageningen. Het aanvankelijke succes van Potharst en Scheepers leidde er toe dat de Arnhemse burgerij een concurrerende Werkmansvereeniging 'Arnhem' in het leven riep en hen begon tegen te werken. Toen dat onvoldoende hielp, zette Potharsts patroon hem onder druk om terug te treden als voorzitter van Hoop op Gerechtigheid door hem te degraderen. Eind 1869 nam Potharst ontslag. Hij ging voor zichzelf werken en vond hierdoor meer tijd voor zijn activiteiten. Op 18 en 19 april 1870 woonde hij als vertegenwoordiger van Hoop op Gerechtigheid in Antwerpen het eerste Noord- en Zuid-Nederlandsche Werkliedencongres bij, dat door de plaatselijke afdeling der Internationale was georganiseerd. Aan het einde van het jaar verhuisde hij naar Leeuwarden, omdat hij het als zelfstandig meubelmaker in Arnhem niet kon rooien: 'Men jaagt een eerlijk man weg, waarop hij staat en spreekt voor de belangen van den werkman'. Aan Potharsts vertrek werd een propagandistisch tintje gegeven. Hij ging naar het hoge Noorden om er vakverenigingen te stichten. In Leeuwarden richtte Potharst inderdaad al spoedig een afdeling van de Meubelmakersbond op. Binnen de in 1870 opgerichte Provinciale Friesche Werklieden Vereeniging (PFWV) kreeg hij het eind april 1871 aan de stok met Thomas Postma, die het godsdienstig element binnen de PFWV vertegenwoordigde. Deze stoorde zich aan wat hij de godonterende taal van Potharst noemde, al blijkt uit weinig dat Potharst zelf tegen de godsdienst was. De PFWV sloot zich niet bij de Internationale aan, omdat op het tweede werkliedencongres in 1871 te Gent op heftige wijze tegen de godsdienst was uitgevaren. Op 28 en 29 mei 1871 werd in Amsterdam het derde werkliedencongres gehouden, georganiseerd door de plaatselijke afdeling der Internationale. Potharst vertegenwoordigde er de PFWV. Hij was één van de voorzitters en leidde de discussie over de oprichting van een landelijke krant, die er nooit zou komen. Hij wilde de propaganda voor de arbeidersbeweging opvoeren en overal in het land vakverenigingen oprichten en daarmee een nationaal werkliedenverbond vormen. Potharst waarschuwde tegen het gebruik van de term 'Internationale', omdat die de arbeiders zou afschrikken, zoals hij door zijn propagandawerk in de Noordelijke provincies had gemerkt. Hij meende: 'Men kan de denkbeelden verspreiden, ook al verzwijgt men de naam'. Toen hij op propagandatocht samen met O. Rommerts in de stad Groningen een werkliedenvereniging in het leven riep, wierpen de plaatselijke pers en tegenstanders hem voor de voeten de Internationale te willen. Het kostte een tweetal tumultueuze vergaderingen voordat de Algemeene Groningsche Werklieden-Vereeniging tot stand kwam. Potharst ontkende dat de PFWV relaties had met de Internationale. Ook in Assen beweerden tegenstanders bij de oprichting van de Asscher Werklieden-Vereeniging dat het om het oprichten van een afdeling der Internationale ging. Maar ook daar bewerkstelligde de zendingsdrift van Rommerts en Potharst de totstandkoming van werkliedenverenigingen, evenals in Hoogezand-Sappemeer en Zwolle. Na acht maanden kon Potharst het in Leeuwarden niet meer bolwerken. Hij maakte overal zijn voorgenomen emigratie naar Amerika bekend en hield een afscheidstournee langs allerlei Noordelijke plaatsen met de toespraak 'Ohi, oho of de geest des tijds'. De Werkman zette zich in om Potharst in Nederland te doen blijven en begon een fonds om hem een jaargeld te bezorgen. Hij zou dan propagandist kunnen worden. Potharst ging er echter niet op in en vertrok in november 1871 naar Amsterdam, in plaats van naar de Verenigde Staten.

Potharst had zich tot dan steeds laten kennen als een bezadigd man, die, ondanks zijn banden daarmee, weinig in de Internationale zag. Maar in de loop van de tijd waren zijn opvattingen gewijzigd. In de nadagen van de Internationale zou hij daarin een belangrijke rol spelen. Op 12 november 1871 sprak hij voor een grote menigte in Amsterdam, waarbij hij de tienurige werkdag bepleitte en de Belgische socialistische dichter en toneelsouffleur Rik van Offel het 'Kanaljelied' liet zingen. Op 17 december werd hij lid van de Internationale. Aan dit feit werd veel aandacht besteed. Leden van de Gemengde Vereeniging, waarin leden van de Internationale zaten die zich niet bij een vakvereniging konden aansluiten, hadden dat jaar de Commissie tot Opwekking van het Vereenigingsleven opgericht. Hierbinnen begon Potharst zich te weren. Samen met H.G Kalshoven, H. Timmer en I.S. van der Hout richtte hij tal van vakverenigingen op ten behoeve van onder meer bakkersgezellen, steenhouwers en kuipers. De scheepsoptuigersvereniging 'Nog tijdig ontwaakt' maakte hem erelid. Potharst sprak veel voor de nieuwe vakverenigingen. In mei 1872 riep hij de bakkersgezellen op hoger loon te eisen. Toch bleek er voor Potharst, die tot buitengewoon lid van het landelijke bestuur van de Internationale in Nederland was benoemd, geen toekomst. Op 9 juni nam hij op een speciale bijeenkomst afscheid van zijn medestrijders en vertrok naar Engeland. De Werkman drukte op 29 juni een afscheidsbrief van hem af. Hij zocht rust in het buitenland en riep de achterblijvers op de strijd niet te staken. Zelf deed hij dat ook niet. In 1873 deed hij vanuit Engeland mee aan het ondersteunen van de langdurige, landelijke staking van de Nederlandsche Sigarenmakersbond. Veel Nederlandse sigarenmakers pendelden in deze jaren tussen Engeland en Nederland op en neer. In Londen, waar veel Nederlandse arbeiders werkten, was de Vereeniging tot Nut der Nederlanders ontstaan, die vanaf december 1873 De Nederlander, Weekblad voor Hollanders en Vlamingers uitgaf. Van deze vereniging werd Potharst voorzitter. In deze tijd nam hij ook contact op met de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Deze instelling wilde de verhouding tussen arbeiders en hun werkgevers verbeteren en had een ieder uitgenodigd met plannen te komen. Potharst stelde voor een meubelfabriek op te richten, waarin verschillende ambachtslieden zonder tussenkomst van een patroon hun produkten zouden maken. Het Nut zou deze productiecoöperatie moeten financieren. Uit de brieven aan het Nut bleek dat hij weinig heil meer verwachtte van een revolutionaire arbeidersvereniging. Samen met de eveneens naar Engeland uitgeweken F.W.L. Sauer sprak Potharst op de eerste pinksterdag van 1874 op de laatste volksvergadering, die de Internationale in Amsterdam belegde. Zij kwamen hiervoor naar Amsterdam maar moesten constateren dat de Nederlandse arbeidersbeweging weinig meer voorstelde en vertrokken weer naar Engeland, na de werklieden geadviseerd te hebben eveneens in de emigratie hun heil te zoeken. Potharst speelde, naar het zich laat aanzien en anders dan Van der Hout, die in de Labour Emancipation League actief werd, geen rol binnen de Engelse arbeidersbeweging. Potharst woonde in Londen en kwam verschillende malen naar Nederland over, in 1884 voor het huwelijk van een van zijn dochters. Potharst heeft zich binnen de arbeidersbeweging weinig met politiek bemoeid. Hij zocht de kracht van de werklieden binnen de vakorganisatie. Zijn eisen waren steeds loonsverhoging en arbeidsduurverkorting. Slechts in 1871 liet hij zich even in met de Democratische Vereeiging, die algemeen stemrecht eiste. Opvallend is voorts zijn anti-militarisme, dat als een rode draad door zijn publieke leven liep. Potharst is afgeschilderd als een bombastisch spreker, die voor de vuist weg sprak en zijn toespraken improviseerde.

Literatuur: 

S. Katz, Officieel verslag van het derde Nederlandsche werkliedencongres op zondag 28 en maandag 29 mei 1871 (Amsterdam 1871); B. Heldt, Algemeen Nederlandsch Werklieden-Verbond 1871-1896 (Leeuwarden 1896); Bymholt, Geschiedenis; D. Hudig, De vakbeweging in Nederland 1866-1878 (Amsterdam 1904); Th. van Tijn, Twintig jaren Amsterdam (Amsterdam 1965); E. van Laar, Hoop op gerechtigheid (Arnhem 1966); J. Frieswijk, 'De Fryske sekjes fan de "Internationale"' in: It Beaken, 1970, 133-40; J.J. Giele, De Eerste Internationale in Nederland (Nijmegen 1973); M. Schouten, De socialen zijn in aantocht (Amsterdam 1976); J. Frieswijk, Socialisme in Friesland 1880-1900 (Amsterdam 1977); J.M. Welcker, Heren en arbeiders in de vroege Nederlandse arbeidersbeweging 1870-1914 (Amsterdam 1978); P.D. 't Hart, 'Brieven van J.Th. Potharst aan de "Maatschappij tot Nut van 't Algemeen" in 1874' in: TvSG, nr. 21, maart 1981, 73-86; D. Bos, Waarachtige volksvrienden. De vroege socialistische beweging in Amsterdam 1848-1894 (Amsterdam 2001).

Portret: 

Johannes Theodorus Potharst, particuliere collectie

Auteur: 
Jannes Houkes
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 208-211
Laatst gewijzigd: 

24-11-2003