REYNDORP, Bernard Daniël Guillaume Charles

Bernard Daniël Guillaume Charles Reyndorp

anarcho-socialistisch filosoof en vrijdenker, is geboren te Haarlem op 28 april 1870 en overleden te Delft op 30 januari 1950. Hij was de zoon van Jacobus Franciscus Reyndorp, haarkapper en artist, en Bernardina Petronella Wilhelmina Johanna Mertz. Op 21 mei 1895 ging hij samenwonen en op 20 november 1907 trad hij in het huwelijk met Gijsberta Geertruida de Munnik, linnennaaister, met wie hij zes dochters en twee zonen kreeg.

Reyndorp, afkomstig uit een kappersfamilie, had volgens zijn eerste biograaf W.H. Vliegen enigszins een bohémien-afkomst. Zijn vader was eerst kappersbediende en maakte daarna deel uit van allerlei variété-gezelschappen, die de kermissen in Nederland en België afreisden. Een oud-oom in Haarlem voedde Reyndorp in een streng rooms-katholiek en kleinburgerlijk milieu op. Op twaalfjarige leeftijd kreeg hij werk in een sigarenfabriek. Een paar jaar later werd hij letterzetter. Reyndorp, een verwoed lezer, raakte door het lezen van Multatuli en De Dageraad voorgoed van het christelijk geloof af. In 1920 zou hij Multatuli's honderdste geboortejaar herdenken in De Nieuwe Amsterdammer. Hij leerde zichzelf Duits, Frans en Engels, zodat hij L. Büchner, G. Landauer, Ch. Darwin en P.J. Proudhon in de oorspronkelijke taal kon lezen. Het lezen van het Radicaal Weekblad en Recht voor Allen bracht hem tot het socialisme. In 1889 sloot hij zich aan bij de afdeling Beverwijk van de Sociaal-Democratische Bond (SDB). Hij schreef voor Recht voor Allen en voor Het Volksblad, dat in dat jaar ten behoeve van de Zaanstreek werd opgezet. Hij was korte tijd Volksblad-redacteur maar verloor die functie omdat hij te radicaal was. Hij verzette zich heftig tegen de steun van de SDB aan de sociaal-liberaal K. de Boer Cz. bij de Tweede Kamerverkiezingen. Reyndorp onderging intussen de invloed van Landauer, die met M. Schippel en P. Kampffmeyer vond dat de Duitse socialistische partij steeds meer in 'reformistisch' vaarwater raakte, en vertaalde Landauer in het Nederlands: Een weg tot bevrijding der arbeidende klasse (Amsterdam 1894). Hij verdiepte zich in het opkomende anarchisme en kwam in contact met de Nederlandse anarchist J. Methöfer. Deze overgang naar het anarchisme betekende dat de afdeling Haarlem van de SDB, waarbij Reyndorp nog aangesloten was, hem wegens desorganiserend optreden royeerde. Hij schreef nu in Licht en Waarheid, het anarchistische blad van de gewezen dominee W. Meng, maar ook in het daarvan afgesplitste, gelijknamige blad van J. Sterringa. In 1894 was Reyndorp korte tijd redacteur van het blad Anarchist en eind 1895, begin 1896 verzorgde hij enkele nummers van de opvolger De Anarchist. Toen Sterringa hem eind 1896 in de gelegenheid stelde diens An-archie over te nemen, weigerde Reyndorp. Eind 1897 verscheen An-archie opnieuw, nu wel met Reyndorp in de redactie, maar het blad kon het niet bolwerken en verdween in 1899. Reyndorp was in de jaren negentig een veel gevraagd spreker. Met succes propageerde hij het anarchisme in Oost-Groningen. Zo sprak hij er met Meng over de martelaren van Chicago. In 1894 sprak hij samen met Tj. Luitjes en Methöfer in Amsterdam voor de anarchistengroep Zelfstandigheid. Reyndorp raakte tijdelijk gedesillusioneerd in het anarchisme, omdat hij niet hield van het persoonlijk aanvallen van tegenstanders, zoals F. Domela Nieuwenhuis en S.W. Coltof deden. Hij argumenteerde liever en ergerde zich aan de wijze waarop zij P.J. Troelstra tijdens de Hogerhuiszaak verdacht maakten. Zelf kreeg Reyndorp het met Domela aan de stok toen hij als expediteur van Recht voor Allen om een hogere vergoeding vroeg en deze hem dat kortaf weigerde. In 1897 sloot Reyndorp zich korte tijd aan bij de Amsterdamse Vrije Socialistenvereeniging en in 1898 trad hij toe tot de Socialistenbond. Begin juli sprak hij met Domela en Luitjes in Arnhem. Het weer was toen zo slecht dat zij onder het propagandabord 'eigendom is diefstal' moesten schuilen.

Eind 1898 stapte Reyndorp, die in januari van dat jaar in Recht voor Allen geschreven had dat revolutionairen en parlementairen op den duur naar elkaar toe zouden groeien, over naar de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Domela meende dat zijn keuze gebaseerd was op het feit dat hij bij de sociaal-democraten een baantje kon krijgen. Inderdaad werkte Reyndorp vanaf 1898 als redacteur bij De Sociaal-Democraat en in 1900 korte tijd bij de opvolger Het Volk. Ook werkte hij mee aan De Jonge Gids van H. Heijermans. Bij de Kamerverkiezingen in 1901 stond Reyndorp voor de SDAP te Elst kandidaat. Hij kreeg er 124 stemmen. Vliegen typeerde hem als 'een eenigszins onpraktische bespiegelaar, geen man van de realiteit, en dus geen organisator van den eersten rang'. Reyndorp voelde zich op den duur ook niet thuis ij de SDAP en omstreeks 1905 keerde hij terug naar het sociaal-anarchisme. Van Kampffmeyer bracht hij een nieuwe vertaling uit: Veranderingen in de theorie en tactiek der sociaal-democratie (Rotterdam 1905). Reyndorp vestigde zich als boekhandelaar te Den Haag en was daar betrokken bij de verkoop van de onafhankelijke, socialistische krant Het Volksdagblad. In 1907 jaar sprak hij op een grote landelijke demonstratie van de Internationale Anti-Militaristische Vereeniging (IAMV) te Den Haag. In hetzelfde jaar bezocht hij het internationale anarchistencongres in Amsterdam, waar hij de door hem bewonderde R. Rocker leerde kennen. Toen het sinds 1907 weer verschenen blad van de Landelijke Federatie van Vrijheidslievende Communisten De Vrije Communist in 1908 over de kop ging, kreeg Reyndorp het aanbod om redacteur te worden van het Zeeuwse blad De Toekomst. Maar Domela keerde zich hier tegen omdat hij Reyndorp een windvaan vond. Toen deze op zijn beurt Domela aanviel, ging de functie niet door. De opvattingen die Reyndorp ontwikkeld had in Het anarchistisch-socialisme en de economische actie (Amsterdam 1906) maakten dat hij nu voor linkse vakverenigingen optrad. Zo sprak hij in 1909 te Amsterdam over dat onderwerp voor de Nederlandsche Federatieve Bond van Kleermakers, terwijl dr. J. Rutgers er sprak over hygiëne in de huisindustrie. Reyndorp stond in deze tijd onder de sterke invloed van G. Kapteyn-Muysken, die thuis een bont gezelschap van sociaal bewogen intellectuelen, sociale hervormers en anarchisten ontving, onder wie Domela, B. de Ligt en C. Wichmann. Ook Reyndorp, die later een bewonderende biografische schets van Kapteyn-Muysken schreef in de postume uitgave van haar Revolutie en weder-geboorte, Nagelaten handschrift (Blaricum 1921, pp. 119-52), kwam er. Vanaf 1907 publiceerde Reyndorp in De Vrije Gedachte, het weekblad dat verbonden was aan de vrijdenkersvereniging De Dageraad. Hij keerde zich hierin tegen vrijdenkers die gebroken hadden 'met de vooroordelen van de theologie' maar zich overgaven 'aan de dogmatiek van het koude materialisme'. Hij kon nog wel waardering opbrengen voor L. Feuerbach en E. Haeckel, maar niet voor hun volgelingen. Reyndorp bestudeerde het 'Al-leven' en onder invloed van Kapteyn-Muysken sprak en schreef hij voor De Dageraad over 'Geestelijke evolutie en de vrije gedachte'.

De Eerste Wereldoorlog schokte Reyndorp diep en in 1916 keerde het jaarlijkse congres van De Dageraad zich op aandringen van Reyndorp tegen het militarisme in woord en geschrift. Op het derde internationale anti-militaristische congres in 1921 te Den Haag verhaalde hij nog vol trots over deze tijd. Hij meende dat het militarisme de vrije persoonlijkheid vernietigde en het laagste uit de mens naar boven haalde. Tijdens de oorlog publiceerde Reyndorp in De Vrije Gedachte een reeks artikelen, die gebundeld zijn meest bekende boek zouden vormen: In de greep van het barbarisme, Een sociaal-psychologische diagnose van den wereldoorlog (Amsterdam 1916). Reyndorp was door zijn wetenschappelijke belangstelling al vroeg in contact gekomen met nieuwe wetenschappen als sociologie en sociale psychologie. Via Landauer was hij beïnvloed door de organische sociologie van F. Tönnies en de neo-romantische sociologie van O. Spann. In navolging van zijn voorbeelden beschouwde hij de samenleving als een organische eenheid. Het ideaal bestond uit vele gemeenschappen van harmonieus samenwerkende mensen met als basis een cultuur van geestelijke vrijheid. Noch de op staatsingrijpen georiënteerde sociaal-democratie, noch het individueel anarchisme voldeden volgens Reyndorp aan dit ideaal. In zijn sociaal-wetenschappelijke beschouwingen gaf hij blijk van grote belezenheid. Hij bewonderde graag en veel, zoals blijkt uit wat hij over I. Kant, A. Schopenhauer en A. Comte schreef. Van marxisten moest hij niets hebben, omdat zij geen verklaring gaven voor het verschijnsel dat de arbeiders bereid waren elkaar uit te moorden. K. Marx daarentegen bewonderde hij zeer omdat die had bijgedragen aan 'de psycho-physische opvatting en verdieping der wetenschap van de menschelijke maatschappij'. Reyndorp verklaarde het uitbreken van de wereldoorlog sociaal-psychologisch. Het kapitalisme had tot uitsluitend zakelijke, materiële en daardoor onmenselijke verhoudingen geleid. Zijn belangstelling voor de sociale psychologie werd gedeeld door pacifisten en anarchisten als De Ligt en A.R. de Jong. Allen waren geschokt door de uitwerking die oorlog op het gedrag van beschaafde mensen had en meenden dat de primitieve driften die bij de oorlog te voorschijn kwamen gesublimeerd moesten worden in de klassenstrijd, teneinde een positieve aanwending te krijgen. Onder deze sublimatie viel ook dienstweigeren. Omdat de individuele persoonlijkheid een grote plaats in het politiek handelen kreeg, paste deze toepassing van Freudiaanse ideeën goed bij anarchisten als Reyndorp.

Reyndorp, die een maatschappelijk marginaal bestaan leidde, had moeite de kost te verdienen. Nadat hij in de boekhandel was mislukt, bezorgde Kapteyn-Muysken hem na de oorlog via Wichmann een baan als schrijver bij het Centraal Bureau voor de Statistiek. Daar sleet Reyndorp vele jaren met het zetten van streepjes op statistiekkaarten betreffende sexuele criminaliteit. Zijn middagpauze bracht hij door met het lezen van boeken in de nabijgelegen Koninklijke Bibliotheek. In 1919 stelde De Dageraad zich onder leiding van J. Hoving op een positief-atheïstisch standpunt. Reyndorp ondersteunde dat streven in De Vrijdenker. Op de jaarvergadering van de Dageraad sloot hij zich aan bij Hovings verklaring van de wereldoorlog uit het 'ontzaggelijk tekort aan geestelijke en moreele persoonlijkheid, aan karakter en overtuiging' van de mensheid. Atheïst-zijn was geen ontkenning maar een positieve erkenning 'dat menszijn onmogelijk is zolang de mens zichzelf vernedert en geestelijk laat onderdrukken door het geloof'. Reyndorp werd voor enkele jaren in het hoofdbestuur van de vrijdenkersvereniging gekozen. Dit was de enige bestuursfunctie in zijn lange leven. Na het overlijden van Domela Nieuwenhuis in november 1919 herdacht Reyndorp hem herhaalde malen in bladen als De Arbeider en De Wapens neder. In Een strijder voor vrijheid en gerechtigheid: Errico Malatesta (Amersfoort z.j.) ging hij in op de revolutie in Rusland en wees hij de dictatuur van de bolsjewistische partij af. Reyndorp sloot zich aan bij de in 1920 opgerichte Bond van Religieuze Anarcho-Communisten (BRAC) en werkte mee aan het blad De Vrije Communist (na 1931 heette de BRAC Bond van Anarcho-Socialisten met als orgaan Bevrijding; ook hieraan werkte Reyndorp mee). Voorts publiceerde hij in het anarchistische maandblad Alarm, dat van 1922 tot 1926 uitkwam, daarna van 1927 tot 1928 in de opvolger De Nieuwe Cultuur, die maar kortstondig bestond. Nadat zijn twee beschermvrouwen Kapteyn-Muysken en Wichmann kort achter elkaar in 1920 en 1921 overleden waren, werd Reyndorp een eenzame en wat op de achtergrond geraakte figuur. In 1927, toen stemmen opgingen om hem te betrekken bij het blad Klassenstrijd, wist H. Roland Holst niet goed wie hij was. Reyndorp was nog wel actief (hij schreef in het jaarlijkse Internationaal Anti-Militaristisch Jaarboek en trad op als spreker van de IAMV) maar hij verpieterde geleidelijk aan in de Haagse Geraniumstraat. In 1940 schreef Reyndorp nog een levensbeschrijving van Landauer voor de vertaling van diens Oproep tot socialisme, dat met een voorwoord van Roland Holst verscheen (Amsterdam 1940). Daarna verduisterde zijn geest. De dood van zijn vrouw en de nieuwe wereldoorlog brachten hem uiteindelijk geestelijk uit zijn evenwicht. Op straat begon hij luidkeels te verkondigen dat hij anti-militarist was. In 1943 werd hij in een gesticht te Delft opgenomen. Daar organiseerde hij politieke bijeenkomsten voor de andere patiënten, die hij langdurig toesprak. Na de oorlog leefde Reyndorp, blind geworden, nog tot begin 1950. Bij zijn overlijden schreef De Vlam: 'De naam Reyndorp met de daaraan verbonden persoon is voor de jonge generatie volkomen onbekend', maar eens heeft deze man 'met grote ernst en volkomen overgave gewerkt ... aan de vrijmaking van de geest'.

Archief: 

Archief B.D.G.C. Reyndorp in IISG (Amsterdam; vgl. Campfens2, 317).

Publicaties: 

M. Schippel, De ekonomische revolutie en de ontwikkeling der sociaal-demokratie (Groningen 1900; vertaling uit het Duits); L. Gumplowicz, Huwelijk en vrije liefde (Amsterdam 1901; vertaling uit het Duits); Ziekten onzer samenleving: misdaad en prostitutie (Amsterdam 1904; bewerking uit het Duits); 'Het genie van de daad' in: Gedenkboek ter gelegenheid van den 70sten verjaardag van F. Domela Nieuwenhuis 31 december 1916 (Amsterdam 1916) 116-8; Rudolf Rocker en zijn oorlogsherinneringen (z.pl. z.j.; ook in: R. Rocker, Achter prikkeldraad en tralies, Amsterdam 1936, I-XI); 'Herinneringen aan Dr. H.P. Berlage' in: Bevrijding, 1934, 131-2.

Literatuur: 

Vliegen, Dageraad II, 211-4; Vliegen, Kracht I, 46, 48, 424; J. Giesen, Nieuwe geschiedenis. Het antimilitarisme van de daad in Nederland. (Rotterdam 1923); B. de Ligt, 'B. Reyndorp zestig jaar' in: Bevrijding, 2e jrg., mei 1930, 8; J.F. Ankersmit, Een halve eeuw journalistiek (Amsterdam 1937); 'In memoriam B. Reyndorp' in: De Vrijdenker 11.2.1950; J.B. Meijer, 'Aan onze vriend B. Reyndorp' in: Socialisme van onder op!, 18.2.1950; T. Rot, 'B. Reyndorp' in: De Vlam, 18.2.1950; A. Constandse, 'Bij de dood van B. Reijndorp' in: De Vrijdenker, 4.3.1950; R. Rocker, Aus den Memoiren eines deutschen Anarchisten (Frankfurt am Main 1974) 230; P. Spigt, 'B. Reijndorp 1871-1950' in: O. Noordenbos, P. Spigt, Atheisme en vrijdenken in Nederland (Nijmegen 1976) 219-22; H. Ramaer, De piramide der tirannie (Amsterdam 1977); H.J. Scheffer, Het Volksdagblad (Den Haag 1981); A. Constandse, De bron waaruit ik gedronken heb (Amsterdam 1985); P. Hoekman, J. Houkes, O. Knottnerus, Een eeuw socialisme en arbeidersbeweging in Groningen 1885-1985 (Groningen 1986); S. Thissen, 'Monisme en vitalisme in de libertaire beweging: een biografische tekst van Bernard Damme (1864-1953)' in: Eerste Jaarboek Anarchisme (Moerkapelle 1994) 77-106; H. Noordegraaf, Niet met de wapenen der barbaren. Het christen-socialisme van Bart de Ligt (Baarn 1994); J. Houkes, 'Willem Meng en zijn verenigingen "Het Vrije Woord" en "Wie denkt Overwint"' in: BNA, nr. 37, maart 1995, 19-40; 'Waarom schrijf je nooit meer?'. Briefwisseling Henriette Roland Holst-Henk Sneevliet (Amsterdam 1996) 373-4.

Portret: 

Bernard Daniël Guillaume Charles Reyndorp, uit Vliegen, Dageraad II (Amsterdam 1905), t.o. 392

Auteur: 
Jannes Houkes, Ger Harmsen
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 220-224
Laatst gewijzigd: 

00-00-2001