SCHUTTE, Johannes Antonius

Johannes Antonius Schutte

secretaris-penningmeester van het R.K. Werkliedenverbond in Nederland, is geboren te Breda op 6 augustus 1882 en overleden te Bilthoven op 24 maart 1945. Hij was de zoon van Gerardus Schutte, machinist, en Johanna Geertruida Steenkamp. Op 5 mei 1914 trad hij in het huwelijk met Jacoba van Soest, met wie hij vier dochters en drie zoons kreeg. Na haar overlijden op 2 mei 1924 hertrouwde hij op 21 september 1927 met Wilhelmina Jozefina Maria Antonia Rotteveel, met wie hij negen dochters en vier zoons kreeg.

Toen Schutte twee jaar was verhuisde het gezin van Breda naar het aangrenzende Teteringen. Na zijn middelbare-schooltijd was hij onder meer werkzaam als bakkersknecht. In oktober 1907 trad hij als ambtenaar in dienst van de Staatsspoorwegen in Breda. Twee jaar later werd hij overgeplaatst naar het bouwbureau van de Nederlandsche Spoorwegen te Roermond. Hij was lid van het rooms-katholieke vaksecretariaat voor spoor- en tramwegpersoneel St. Raphaël. Als eerste vrijgestelde trad hij op 16 september 1911 in functie van de inmiddels tot een landelijke vakbond omgevormde en tot Nederlandsche R.K. Bond van Spoor- en Tramwegpersoneel 'St. Raphaël' omgedoopte vakorganisatie, waarvan het bondsbureau was gevestigd in Boxtel. Drie jaar later volgde hij F.L.D. Nivard op als bondssecretaris. De kracht en interesse van Schutte lagen minder in de directe vakbondsstrijd dan op het administratieve en organisatorische vlak. In 1918 werd Schutte benoemd tot gesalarieerd secretaris van de Federatie van Diocesane R.K. Volks- en Werkliedenbonden. In 1919 verhuisde hij naar Den Haag, waar in juli van dat jaar het federatiekantoor werd geopend. De overkoepelende standsorganisatie die tot dan toe niet bepaald aan de weg had getimmerd. Schutte bracht hierin in de jaren 1918 tot 1924 samen met voorzitter H. Hermans verandering door onder andere de oprichting te entameren van een aantal instellingen, zoals de Levensverzekeringsmaatschappij Concordia (1918), de Centrale Volksbank, de Centrale Ziekenkas, de Federatie van Diocesane Coöperatieve Bonden(l920) en de Centrale Reiskas (1921), die reizen organiseerde naar Rome, Lourdes en Parijs. Hij was betrokken bij de uitgave van het maandblad Het Roer, het kader- en voorlichtingsorgaan van de Federatie, waarvan het eerste nummer in 1919 verscheen. Hij had een aandeel in de oprichting van de Volkskrant, die in oktober 1919 voor het eerst verscheen als weekblad van de Federatie, om twee jaar later een dagblad te worden. Ten tijde van de revolutie-oproep van P.J. Troelstra gaf Schutte mede leiding aan het katholiek verweer hiertegen als lid van het Hoofdcomité van Actie van de Katholieke Sociale Actie. In 1919 werd hij geïnstalleerd als lid van de Hooge Raad van Arbeid.

De Federatie was in deze jaren in een felle competentiestrjd gewikkeld met het Bureau voor de R.K. Vakorganisatie over de hegemonie binnen de katholieke arbeidersbeweging. Volgens het 'In Memoriam' in het eerste nummer na de Tweede Wereldoorlog van het blad Herstel van de Katholieke Arbeiders Beweging speelde Schutte een belangrijke rol in de voorlopige verlichting van 'het kruis van de katholieke arbeidersbeweging' via de samensmelting van de stands- en de vakorganisatie in het ongedeelde, maar nog steeds verdeelde R.K. Werkliedenverbond: 'Voor Schutte, die de problemen altijd goed zag, die de kunst verstond om deze klaar en scherp te formuleren en die ook de weg tot de oplossing daarvan duidelijk wist uit te stippelen, voor hem is de totstandkoming van het Werkliedenverbond als de centrale voor stands- en vakorganisatie ongetwijfeld de bekroning geweest van veel studie, veel overleg, veel tact, veel tijd, veel werkkracht.' In 1920 bereikten de Federatie en het Vakbureau een compromis over de oprichting van een centrale, dat het belang van zowel de stands- als de vakorganisatie erkende maar waarin de standsorganisatie een getalsmatig overwicht kreeg in de verbondsvergadering. Het gezamenlijk voorstel werd echter verworpen door het episcopaat, dat niet verder wilde gaan dan federatieve samenwerking. Mede als gevolg van politieke tegenstellingen tussen Hermans van de Federatie en de vakbondsmannen en van een conflict over de (publiekrechtelijke) bedrijfsorganisatie in 1922 verdween de kwestie van één centrale van tafel. Totdat de Federatie en het Vakbureau begin 1923 werden geconfronteerd met een ultimatum van de bisschoppen: uiterlijk 31 maart van dat jaar wensten zij de statuten van die ene katholieke arbeiderscentrale tegemoet te zien. Dit herderlijk initiatief moet worden gezien in het licht van de betrokkenheid van de 'radicale' leiders van het Vakbureau bij de uit de hand gelopen richtingenstrijd binnen de katholieke politieke partij. Het episcopaat ging er vanuit dat het samengaan met de Federatie een matigende invloed zou hebben op de katholieke vakbeweging. Het getouwtrek tussen de Federatie en het Vakbureau - met de adviseurs van de Limburgse en de Bossche diocesane werkliedenbonden, H.A. Poels en A.J.M. Mutsaers, als voortrekkers aan de kant van de standsorganisatie - kon opnieuw beginnen. Op de valreep toonden de beide leidende sociale priesters zich bereid 'ter wille ener grondige en met aller medewerking te bereiken oplossing der hangende kwesties een gelijke positie van diocesane en vakbonden' te aanvaarden, aldus de lezing van C.J. Kuiper. Zij het dat de diocesane bonden bij kwesties 'welke volgens het Bisschoppelijk Communiqué van 1916 niet speciaal tot de taak der Vakorganisatie behoren' twee stemmen meer mochten uitbrengen dan de gezamenlijke vakbonden.

Toen de bisschoppelijke goedkeuring op 22 oktober 1924 afkwam was het R.K. Werkliedenverbond (RKWV) zijn werkzaamheden al officieus begonnen. De Federatie had haar kantoor in Den Haag maar moest verhuizen. Van 'introuwen' in het gebouw van het R.K. Vakbureau aan de Drift in Utrecht kon geen sprake zijn. Daarom betrok het RKWV een nieuw 'Huis van den Arbeid' aan de Oudenoord, ook in de Domstad. In 1927 verhuisde ook Schutte van Den Haag naar Utrecht. Volgens Kuiper werd de samenstelling van het verbondsbestuur op de eerste verbondsvergadering niet overgelaten aan 'de willekeur van stemming', maar was er van tevoren zorgvuldig gewikt en gewogen. Het R.K. Vakbureau leverde de voorzitter in de persoon van zijn secretaris A.C. de Bruijn, ondanks bedenkingen van de kant van de Federatiemannen en hun geestelijke leiders, die hem 'te jong, onstuimig en puntig in zijn optreden' vonden. Kuiper werd gepolst als voorzitter maar wilde zijn parlementszetel niet opgeven, terwijl het 'om meer dan een reden bedenkelijk [werd] geacht, dat de nieuwe voorzitter tevens Tweede Kamerlid was'. Op grond hiervan kwamen Hermans en J. van Rijzewijk, ten tijde van het samengaan voorzitters van respectievelijk de Federatie en het Vakbureau, niet in aanmerking. Schutte werd gekozen tot secretaris, in 1930 nam hij ook het penningmeesterschap op zich. De gemoedelijke Schutte had volgens Kuiper minder prestige dan De Bruijn en miste diens voorzitterskwaliteiten, maar was dankzij zijn administratieve talenten van grote waarde voor de katholieke arbeidersbeweging.

Schutte bekleedde een groot aantal nevenfuncties bij dochter- en zusterinstellingen van het RKWV. Hij was voorzitter van de Vereeniging ter bestrijding van tuberculose Herwonnen Levenskracht, penningmeester van het Kannunik J.G. van Schaikfonds (een priesterstudiefonds voor zoons van RKWV-leden), secretaris van de raad van commissarissen van drukkerij Lumax, commissaris bij de Centrale Volksbank en bij de Volkscredietbank, secretaris van de Centrale Reiskas, voorzitter van de Centrale Propagandadienst en bestuurslid van de Bond van R.K. Ziekenfondsen. Dat sommige zaken bij Schutte wel eens lang op afdoening moesten wachten, 'zodat een enkele maal klachten werden vernomen', moest volgens Kuiper een kwestie van overbelasting zijn. Bovendien had hij een kinderrijk gezin. Schutte was ook lid van verscheidene staatscommissies. In 1924 was hij als secretaris betrokken bij de voorbereidingen voor een Katholieke Arbeiders Internationale. Ook vertegenwoordigde hij het RKWV in de partijraad van de R.K. Staatspartij. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog was Schutte vice-voorzitter van het werkcomité Naar een Nieuwe Gemeenschap, een door het RKWV geïnspireerde actie tot profilering van de katholieke sociale leer bij de aanstaande vorming van de eerste rooms-rode coalitie. Schutte overleed in Berg en Bosch, het sanatorium van Herwonnen Levenskracht in Bilthoven.

Literatuur: 

C.J. Kuiper, Uit het rijk van den arbeid (Utrecht 1924-1953); Beumer, 'In memoriam J.A. Schutte' in: Herstel, 1945, juli; de Volkskrant, 8.5.1945.

Portret: 

J.A. Schutte, uit: C.J. Kuiper, Uit het rijk van de arbeid III (Utrecht 1953); J. Hemels, De emancipatie van een dagblad. Geschiedenis van de Volkskrant (Baarn 1981); J. van Meeuwen, Lijden aan eenheid. Katholieke arbeiders op zoek naar hun politiek recht (1897-1929) (Hilversum 1998).

Handtekening: 

Huwelijksakte van Schutte/Van Soest dd 5 mei 1914. Akte 12, akteplaats Boxtel. Als bruidegom.

Auteur: 
Jos van Meeuwen
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 6 (1995), p. 206-208
Laatst gewijzigd: 

03-03-2023 (opmerking kinderrijk gezin toegevoegd)