SLAA, Johannes Hendrik Frederik te

Johan te Slaa

(roepnaam: Jan, Johan), sociaalanarchist en antimilitaristisch toneelspeler, is geboren te Hilversum op 15 juni 1906 en overleden te Amsterdam op 17 mei 1980. Hij was de zoon van Marinus Anne Gerard te Slaa, diamantbewerker en reclameschilder, en Anna Maria Wijnstroot. Op 18 september 1926 trad hij in het huwelijk met Bertha Regina Kraft. Het huwelijk werd ontbonden op 25 januari 1935. Op 16 juni 1965 trad hij in het huwelijk met Paulina Cornelissens.
Pseudoniemen: Jan Klaassen, Jean Salat.

Te Slaa stamde uit een Amsterdams vrij-socialistisch gezin, waar Ferdinand Domela Nieuwenhuis graag over de vloer kwam. Zijn vader was voorzitter van de Vrije Organisatie van Diamantbewerkers, die het aandurfde Henri Polak en zijn Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkersbond (ANDB) te trotseren. Toen hij zijn werk verloor, verhuisde het gezin naar Hilversum. Zijn vader was niet alleen secretaris van de Hilversummer Vrije Socialisten Vereeniging, voorzitter van de landelijke Sociaal Anarchistische Actie en bekend spreker, maar ook jarenlang betrokken bij de organisatie van de landelijke 1 mei-viering van de vrije socialisten. Na terugkeer naar Amsterdam groeide Te Slaa op in een vrij-socialistische en artistieke sfeer. Hij speelde piano, zijn vader was penningmeester van de socialistische mandolineclub De Proletaar en zijn broer Rien bezocht de kunstnijverheidsschool. In Den Haag steeg het gezin op de maatschappelijke ladder doordat zijn vader, na een onderlinge ruzie, een productieve associatie wist om te vormen tot een gewoon schildersbedrijf.

Te Slaa trok rond 1925 naar Antwerpen waar hij in 1926 trouwde en een opleiding tot restaurateur van antiek volgde. Ook had hij twee jaar zangles aan het conservatorium. In 1928 was hij met een salonorkest in een ‘opera comique’ te horen op de Nederlandse radio. Te Slaa, die intussen voor de Koninklijke Vlaamsche Opera zong, was weinig tevreden met zijn rollen. Vanwege zijn lengte (bijna twee meter) speelde hij altijd een soldaat, boer of politieagent. Deze typecasting achtervolgde hem zijn hele leven. Hij volgde ook toneellessen bij de Antwerpse Koninklijke Nederlandse Schouwburg en speelde onder regie van de Rotterdammer Johan de Meester jr. bij het Vlaamsche Volkstooneel. Het gezelschap bracht traditionele stukken, maar ook avantgardistisch toneel naar het voorbeeld van de Sovjet-Russen Vsevolod Meyerhold en Alexander Tairov. Van 1929 tot 1932 was Te Slaa verbonden aan de Gentse Koninklijke Nederlandse Schouwburg. Daarna vertrok hij naar Nederland, waar hij optrad als ‘de Vlaamse zanger Jean Salat’, verbonden aan de Vlaamsche Opera. Te Slaa sloot vriendschap met de anarchisten Anton Constandse en Henk Eikeboom en werd in 1933 voorzitter van de heropgerichte Vereeniging voor Sociaal Anarchistische Actie (SAA), met Eikeboom als secretaris. Die beschikte dankzij een legaat en een handel in pornografische boeken over een ruim inkomen. Eikeboom financierde de SAA en maakte Te Slaa beheerder van het Mühsamhuis in de Amsterdamse Turfsteeg, vernoemd naar de Duitse anarchist Erich Mühsam, dat diende als ‘centrum voor actie en agitatie’. Bij de opening werd een pathefoonplaat gedraaid waarop Te Slaa ‘Het lied der jonge anarchisten’ van Mühsam zong. Hij was ook betrokken bij een ander initiatief van Eikeboom, de Vereeniging Anarchistische Uitgeverij, die ‘goede anarchistische boekwerken in elk genre’ uitgaf.

Te Slaa had geen betaald werk en zingen voor de SAA bracht weinig tot niets op. Hij trok in bij het gezin van zijn broer Rien. Ze begonnen een schildersbedrijfje, maar Te Slaa toonde daarvoor weinig belangstelling. Op een SAA-cursusvergadering beweerde hij dat werken misdaad was. Als Jean Salat zong hij in het Amsterdamse Luxor Theater bij de door de Vereeniging van Vrienden van de Sovjet-Unie georganiseerde vertoning van Joris Ivens’ film ‘Ellende in de Borinage’. Het communistische blad De Tribune kondigde zijn optreden groots aan, maar zweeg hem dood toen hij anarchist bleek te zijn. Eerst was hij naar de Russische operazanger Feodor Chaliapin de ‘toekomstige Nederlandse Chaliapin’ genoemd, maar later was hij gereduceerd tot ‘iemand’. Begin 1935 zat Te Slaa (als Jean Salat) een SAA-vergadering voor waarin besloten werd actie te voeren tegen dienstneming in het Nederlandsch-Indisch leger. De Centrale Inlichtingendienst, die hiervan intern verslag deed, wist niet wie die Salat was. Er kwam een Comité tegen Militaristische Werving, dat tevergeefs andere anarchistische, revolutionair-socialistische en antimilitaristische organisaties opriep zich aan te sluiten. Te Slaa verspreidde een manifest waarin opgeroepen werd geen dienst te nemen, maar solidair te zijn met de verdrukte Indonesiërs. Hij zong op de door de SAA in december 1934 georganiseerde herdenking van Domela Nieuwenhuis, waar dominee N.C.J. Schermerhorn sprak. Hij zong ook op de bijeenkomst ter ondersteuning van de weduwe van de door de nazi’s vermoorde Mühsam, waar ook Schermerhorn en de schrijver Maurits Dekker spraken. Te Slaa zong verder voor de Ontspanningsschool ‘De Jonge Proletaar’. Hij vatte het plan op in het hele land antimilitaristische toneelvoorstellingen te geven en zocht toneelspelers die op een revolutionair-antimilitaristisch standpunt stonden. In de krantenadvertentie noemde hij zich beroepstoneelspeler, verbonden aan grote buitenlandse schouwburgen. Samen met Eikeboom leidde hij de hieruit voortgekomen onafhankelijke Anti-Oorlogstoneelgroep ‘De Toorts’. Deze voerde onder zijn regie toneelstukken op van Eikeboom, Herman Heijermans en Ernst Toller. Te Slaa had succes met het toen bekende antimilitaristische toneelstuk ‘Ik heb een mens gedood’ van Maurice Rostand. Zijdelings was hij betrokken bij het Anti-Oorlogscomité, dat een protestmars organiseerde naar de Rijkswerkinstelling te Veenhuizen, waar opgesloten dienstweigeraars slecht behandeld werden. Op de daarvoor uitgebrachte grammofoonplaat met een antimilitaristische rede van Schermerhorn zong Te Slaa op de keerzijde een lied. Om wat te verdienen zong hij als ‘de Vlaamse zanger Jean Salat’ Franse chansons in het Larense Cabaret Edwin.

Vanuit anarchistische kringen was de Bond van Internationale Auto Parasieten (BIAP) opgericht, die het biappen (liften) als doelstelling had. Te Slaa hield het in Nederland niet uit en vanaf 1937 ‘biapte’ hij met een vriend als straatzanger door Frankrijk, waar ze eens optraden op een feest van de Amerikaanse acteur Spencer Tracy. In 1937 richtten Constandse en Jan Kolthek de Federatie van Anarchisten in Nederland (FAN) op, die tijdens de Spaanse burgeroorlog de Federación Anarquista Ibérica steunde. Toen Te Slaa in 1938 terugkeerde naar Nederland, sloot hij zich aan bij de FAN. Na de ondergang van de Spaanse republiek in 1939 zorgde hij met zijn broer, die secretaris was van het anarchistische Fonds Internationale Solidariteit, voor onderdak voor Spaanse vluchtelingen. Hij trad opnieuw op als declamator bij anarchistische en antimilitaristische bijeenkomsten, zong in het Leidsepleintheater bij het Cabaret der Eenvoudigen en verbond zich als Jan Klaassen aan het gezelschap ‘De levende poppenkast’: ‘We speelden zelf voor poppen, met dezelfde starre bewegingen en houterige houdingen’. Ook tijdens de Duitse bezetting van Nederland trad Te Slaa op met De levende poppenkast. Toen in 1942 het lidmaatschap van de Kultuurkamer verplicht werd en controleurs hem betrapten op optreden zonder dat lidmaatschap, dook hij enige tijd onder. In het vervolg van de oorlog werkte hij bij tijd en wijle als zanger en acteur bij het gezelschap De Schouwspelers en het Nederlandsch Operette Gezelschap.

Na de bevrijding zette Te Slaa zijn combinatie van artistieke en politieke activiteiten voort. Hij vormde het vrij-socialistische koor De Jonge Zangers. Bij de oprichting van de Nederlandse Bond van Vrije Socialisten (NBvVS) in 1946 werd hij secretaris. Hij schreef in het bondsperiodiek Socialisme van onderop! en kreeg het druk met begrafenissen en crematies, omdat de oude aanhang kwam te overlijden. Zo herdacht hij samen met Hendrik Ebo Kaspers in 1949 Bernard Reyndorp en een jaar later sprak hij bij de crematie van medebestuurder Otto Vonk. Te Slaa trad in 1948 met De Jonge Zangers op tijdens de Pinksterlanddagen te Appelscha. Voor de pauze bracht het koor wat genoemd werd ‘hoge kunst’, die hij toelichtte, maar na de pauze was er ruimte voor een komische noot. Ook vormde hij een zangkwartet waarmee hij voor de radio zong, maar ook optrad voor de trotskistische Revolutionair Communistische Partij van Sal Santen. Het zingen moest hij opgeven, toen bleek dat hij tuberculose had. Wel trad hij nog op in antimilitaristische toneelstukken en verzorgde hij een antimilitaristische quiz gebaseerd op het boek van Jos. Giesen, Nieuwe geschiedenis. Het antimilitarisme van de daad in Nederland (1923). De opbrengst was voor het Dienstweigeraarsfonds. Na de dood van Gerhard Rijnders fuseerden de Vrije Socialisten Vereniging en de NBvVS in september 1952 tot de nieuwe Federatie van Anarchisten in Nederland (FAN). Te Slaa werd secretaris naast voorzitter Jan Nieuwenhuijze, voormalig bestuurder van het Nationaal Arbeids-Secretariaat en het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond. De FAN bestond uit autonome groepen en de Onafhankelijke Socialistische Jongeren Beweging en gaf het blad Recht voor Allen uit. Deze broze eenheid zuchtte onder allerlei meningsverschillen. Te Slaa zocht samenwerking met andere organisaties om te protesteren tegen het in 1953 in Soesterberg gehouden militaire vliegfeest, wat binnen de FAN werd beschouwd als verraad aan het anarchisme. Toch zetten Nieuwenhuijze en Te Slaa door dat de FAN meewerkte aan de antimilitaristische Onafhankelijke Contactcommissie voor Vredeswerk. Hierin bundelden De Derde Weg, het Onafhankelijk Vakverbond (OVB), vrijdenkersvereniging De Dageraad, de Socialistische Unie en andere links-socialistische organisaties hun krachten. De FAN en Te Slaa waren uiterst kritisch over de herbewapening van West-Duitsland. Te Slaa organiseerde culturele avonden waar Jo Meijer, weduwnaar van Clara Wichmann, en Albert de Jong spraken. Samen met de genoemde organisaties onderschreef Te Slaa namens de FAN in 1954 een oproep aan alle politieke en culturele organisaties om hun leden te doordringen van hun persoonlijke verantwoordelijkheid om zich in te zetten voor de wereldvrede. De FAN werd echter verscheurd door ruzies en geldgebrek. Te Slaa dacht aan opheffing, maar de FAN ging verder als Federatie van Vrije Socialisten in Nederland. Te Slaa, die in Van onderop! over zelforganisatie onder diamantbewerkers had geschreven, bemoeide zich in 1955 met de onrust binnen de ANDB. Een algemene staking van zevenhonderd diamantbewerkers tegen loonsverlaging en arbeidsduurverlening, met symbolische steun van Jan van Zutphen, duurde drie maanden. Door het teruglopen van werkgelegenheid en ledental verkeerde de bond in grote problemen en wilde fuseren met de Algemene Nederlandse Metaalbewerkersbond. De ANDB aanvaardde de bindende beschikking van het College van Rijksbemiddelaars om de staking te beëindigen, maar Te Slaa wilde deze voortzetten en de diamantbewerkers organiseren in het OVB. Het communistische dagblad De Waarheid zette hem daarom neer als scheurmaker.

Te Slaa trok zich teleurgesteld terug uit de anarchistische beweging, die de Centrale Inlichtingendienst intussen omschreef als een beweging van zonderlingen. Hij richtte zich nu uitsluitend op het toneel en regisseerde amateurgezelschappen die een sociale boodschap uitdroegen, maar kon er geen droog brood mee verdienen. Daarom speelde hij in bedrijfsfilms van de Nederlandse Spoorwegen, de Nationale Nederlanden en Shell. Vanwege zijn indrukwekkend postuur en sonore stem was hij zeekapitein in een film van de oliemaatschappij Caltex. Na een stemtest werkte hij bij de hoorspelkern en was hij als hoorspelacteur te horen op de radio, bijvoorbeeld in ‘De laars op de nek’ van Dekker. Te Slaa speelde in 1959 een hoofdrol als worstfabrikant in de vergeten film van Toon Hermans, Moutarde van Sonansee. Zijn optreden in Bertolt Brechts ‘De weerstaanbare opkomst van Arturo Ui’ en ‘De heilige Johanna van de slachthuizen’ van toneelgroep Theater pasten beter bij zijn politieke overtuiging. Dat gold ook voor zijn verbintenis aan het Amsterdams Volkstoneel. Dat bracht toneelstukken met een sociale inslag, zoals Heijermans’ ‘Op Hoop van Zegen’. Recensenten vonden het een achterhaald stuk, maar Te Slaa als reder Bos oogstte bewondering. Het stuk verscheen op televisie onder regie van Berend Boudewijn. Te Slaa speelde de rol van Bos ook bij het Amsterdams Volkstoneel en de Nederlandse Comedie. Hij brak bij het grote publiek door als de godvrezende tuinder in de NCRV-serie ‘De glazen stad’, onder regie van Willy van Hemert. Te Slaa speelde ook in Cor Bruijns’ ‘Sil de strandjutter’. Hij had talloze bijrollen, zo speelde hij een boer in de televisieserie ‘Floris’ met Rutger Hauer. In 1969 begon Aktie Tomaat met het verstoren van toneelopvoeringen. Te Slaa deed niet mee aan deze acties tegen het ‘bourgeois-toneel’. Hij zette de toneelgroep ‘Herman Heijermans’ op, maar de weduwe weigerde toestemming, omdat een acteur uit het ensemble in de oorlog fout was geweest. Te Slaa had een monument voor de toneelschrijver willen oprichten. Met Het Nederlands Toneel speelde hij later toch nog stukken van Heijermans. In 1974 vertelde Te Slaa dat hij nog steeds tegen het grootkapitaal was. Volgens hem maakte premier Joop den Uyl weinig kans het systeem te veranderen. Hij voelde weinig voor het moderne toneel met de vele schuttingwoorden en seks, maar speelde wel de rol van eigenaar van een seksshop in de eerste Nederlandse erotische film ‘Blue Movie’ (1971) en hij speelde een rol in ‘Turks fruit’ (1973). Tijdens de interviews die hij in deze tijd gaf, zat hij thuis onder het portret van Domela Nieuwenhuis en mocht dan graag opmerken dat hij nog bij hem op schoot had gezeten.

Te Slaa werkte jarenlang aan de bewerking van het boek van Stefan Zweig, Fouché. Bildnis eines politischen Menschen (1929) tot toneelstuk. Dat boek had hij gekregen van Eikeboom. Hij bewerkte het manuscript uiteindelijk tot een hoorspel dat in 1975 werd uitgezonden. Te Slaa was te zien in films zoals ‘A Bridge too Far’ van Richard Attenborough en ‘Nosferatu’ van Werner Herzog. In 1980 deed hij mee aan ‘Het dagboek van een herdershond’, onder regie van Van Hemert. Te Slaa’s verleden speelde op toen hij zich verontwaardigd keerde tegen Joseph Luns als secretaris generaal van de Noord-Atlantische Verdrags Organisatie, de neutronenbom en het uitzettingsbeleid van de staatssecretaris van Justitie, mevrouw Bert Haars. Hij vond dat niet de illegale arbeiders aangepakt moesten worden, maar hun bazen en hij wilde niet werken voor zendgemachtigden als de TROS en de EO. Na zijn dood onthulde De Telegraaf dat hij sinds 1947 voor de kinderen van de werknemers Sinterklaas had gespeeld. Na zijn crematie te Driehuis-Westerveld merkte zijn vriend Van Hemert verbitterd op dat hij bijna alleen afscheid had moeten nemen.

Publicaties: 

‘Ik beschuldig’ in: De Arbeider, 19.10.1935.

Literatuur: 

De Telegraaf, 22.6.1957; Trouw, 8.8.1964; S. Piët, ‘Fouché houdt me bezig’ in: Trouw, 15.2.1974; T. Hydra, ‘Johan te Slaa schreef hoorspel over Fouché’ in: Trouw, 21.10.1975; B. Dull, ‘De reizen van Johan te Slaa’ in: Het Parool, 13.11.1976; ‘Johan te Slaa (73) overleden’ in: Het Vrije Volk, 19.5.1980; H. van der Meyden, ‘Huilen kan ik niet meer. Daarvoor heb ik te veel meegemaakt’ in: De Telegraaf, 24.5.1980; P. Jacobs, Henk Eikeboom, anarchist (Haarlem 1986); B. Heijne, ‘Oorlogswaanzin in stijl jaren zeventig: de Vierdaagse. A Bridge too Far’ in: NRC Handelsblad, 13.7.1994; R. de Jong, ‘Over vluchtelingen en onderduikers. Hoe het gezin van Rinus te Slaa hulp bood’ in: de AS, nr. 158, 2007, 4-6; M. Feeney Callan, Robert Redford. The biography (London 2011); R. Giesen, The Nosferatu story. The Seminal Horror Film, its Predecessors and its Enduring Legacy (Jefferson 2019); Te Slaa in Moutarde van Sonansee, www.youtube.com/watch?v=SUKEX8QWNt0.

Portret: 

Te Slaa rechts, met Sean Connery links, in A Bridge too Far (1977).

Auteur: 
Jannes Houkes
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA online (2020)