SLIER, Benjamin

Benjamin Slier

bestuurder moderne bond van handels- en kantoorbedienden, is geboren te Amsterdam op 8 december 1890 en omgebracht te Sobibor op 16 juli 1943. Hij was de zoon van Levie Slier, koopman, en Jeanette van Sisteren. Op 15 juni 1916 trad hij in het huwelijk met Rachel Bos, met wie hij een zoon kreeg.

Aan het einde van de negentiende eeuw ging het de Amsterdamse familie Slier verhoudingsgewijs goed. Sliers vader was koopman en verkocht ook loten, zijn moeder kwam uit een diamantbewerkersgezin. In 1886 trouwden zijn ouders, zoals veel Amsterdamse joden, in Weesp. Daar liet de arme joodse gemeente een leraar huwelijken inzegenen in de synagoge aan de Nieuwstraat, waarna het feest plaats vond in de feestzaal van bakkerij Gans. Om in Weesp te kunnen trouwen, moest men bij de gemeente staan ingeschreven. De praktijk was dat men zich inschreef op het adres van de bakkerij en zich de volgende dag weer liet uitschrijven. Slier deed het goed op school en werd kantoorbediende. Hij werd lid van de in oktober 1905 opgerichte Algemeene Nederlandsche Bond van Handels- en Kantoorbedienden, die was aangesloten bij het in 1906 gevormde Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen (NVV). In 1906 werd hij als 16-jarige aspirant-lid van de ‘moderne’ Algemeene en als 18-jarige werd hij volwaardig lid, met bondsnummer 999. In 1906 trouwde hij met Rachel Bos, die hij waarschijnlijk uit de buurt kende (beide families woonden destijds op het Waterlooplein). Haar vader was diamantbewerker, haar moeder naaister. Het jaar daarop werd hun zoon geboren. Slier klom op tot handelsreiziger. In november 1916 werd zijn eerste, wat wijsneuzige stukje in het bondsblad Onze Strijd geplaatst. In oktober 1917 plaatste de redactie zijn beschouwing over de jaarvergadering (die Slier liever jaarlijks wilde zien dan tweejaarlijks) met de toevoeging: ‘Wij vinden het uitstekend, dat onze leden deze zaken in Onze Strijd bespreken. Dit is beter, dan ons in den waan te laten, dat er geen kritiek is’.

Binnen de Algemeene ontwikkelde Slier zich tot onbetaald bestuurder. Tussen 1917 en 1924 hielp hij mee de Vakgroep Handelsreizigers op te bouwen. In 1917 werd hij gekozen als afgevaardigde naar de landelijke conferentie van handelsreizigers. Voor de Vakgroep Handelsreizigers moest een reglement worden gemaakt dat spoorde met de reglementen van de andere vakgroepen, zoals van winkel- en van kantoorbedienden. Het bestuur van de Vakgroep Handelsreizigers, waarin Slier zat, deed het kennelijk goed, want in 1918 werd het bij acclamatie herkozen. Slier werd in 1919 secretaris en was in 1920 betrokken bij het overleg met de andere vakbonden over het Rijksbureau voor plaatsing van handelsreizigers en -agenten. Wegens te drukke werkzaamheden zag hij zich eind 1920 gedwongen zijn functie neer te leggen. Hij werd weer actief, want in de loop van 1922 werd hij voorzitter van de Vakgroep Handelsreizigers. Door verandering van werkkring bedankte hij eind 1924 als lid van de vakgroep. Binnen de Algemeene was hij ook actief op afdelingsniveau. In augustus 1917 was hij in het bestuur van de Afdeling Amsterdam gekozen, maar bij de reorganisatie van de afdeling in 1918 was hij niet herkiesbaar. Wel bezocht hij de afdelingsvergaderingen regelmatig, had duidelijke meningen over wat er organisatorisch moest gebeuren en zat in de commissie die zorgde dat de afdeling een eigen bondsvaandel kreeg. In 1923 kwam hij opnieuw in het afdelingsbestuur. Toen de voorzitter om gezondheidsredenen moest bedanken werd hij waarnemend voorzitter en in 1924 voorzitter van het afdelingsbestuur.

Naast zijn werk voor de Vakgroep Handelsreizigers en de Afdeling Amsterdam volgde Slier de algemene ontwikkeling van de bond. Hij was vanaf 1918 afgevaardigde naar de landelijke congressen en werd in september 1921 gekozen als lid van de toen gevormde Bondsraad, die met het bestuur het beleid doornam. Hij leidde de jubileum-commissie voor het twintigjarig bestaan van de Algemeene in 1926. Er werden flink wat leden geworven en met de meer dan drieduizend gulden die daarbij werd opgehaald, richtte de bond het steunfonds De Bron op, dat leden hielp in de kosten voor bestrijding van tuberculose en zenuwziekten. In 1926 kwam er een vacature in het landelijke bondsbestuur. De Bondsraad koos Slier bij enkele kandidaatstelling tot bondsbestuurder. Begin jaren dertig was de Algemeene zodanig gegroeid dat buiten de paar bezoldigde bondsbestuurders nog vier vaste bestuurders konden worden aangesteld, waaronder districtsbestuurders in Utrecht, Zwolle en Amsterdam. In oktober 1932 kwam Slier in dienst bij de Algemeene met Amsterdam als standplaats en Noord-Holland als werkterrein, waaronder de afdelingen Alkmaar, Beverwijk, Enkhuizen, Den Helder, Hoorn, Purmerend, Velsen, Winkel en Zaanstreek. Naast belangenbehartiging voor de leden gaf hij lezingen over onderwerpen als democratie, de wintercampagne en het Plan van de Arbeid, de vraag wat de naaste toekomst zou brengen en de geschiedenis van de bond. Binnen het Amsterdamse afdelingsbestuur was hij nu tweede voorzitter. Ook kwam hij in het bestuur van het aan de Amstel gelegen Sportpark ‘De Algemeene’. De bond had dit park met negen tennisbanen, korfbal- en voetbalvelden, een kano-inrichting en een clubzaal voor zijn leden in 1931 geopend. Zijn zoon speelde er korfbal en tennis. Na een proeftijd van een jaar kwam Slier in 1933 als districtsbestuurder in vaste dienst.

Gedurende Sliers loopbaan verbeterde de woonsituatie van zijn gezin geleidelijk, parallel aan de sociale stijging die de sociaaldemocratie en vakorganisaties nastreefden. Toen hij begon te werken, bleef Slier bij zijn ouders wonen in de volkswijk in joods Amsterdam die bekend stond als Vlooienburg (omgeving Waterlooplein, nu Stoperagebied). Van 1912 tot 1928 woonde het uitgebreide gezin in de al betere Plantage Doklaan (de Plantage gold eveneens als een joodse wijk). Na het overlijden van zijn vader in januari 1919 werd Slier hoofdbewoner. Zijn moeder woonde tot haar overlijden in april 1931 in, een oom tot diens overlijden in november 1931. Een zuster van zijn moeder trok af en toe bij hen in en een achterneef werd na het overlijden van zijn moeder tot het hertrouwen van zijn vader in het gezin opgenomen. In 1928 verhuisden allen naar de Tugelaweg. Deze straat kreeg door verhuizing vanuit de ‘oude jodenbuurt’ naar Amsterdam Oost een sterk joods stempel, maar bood betere woonomstandigheden door de sociale woningbouw die Handwerkers Vriendenkring er vanaf 1916 realiseerde. Zijn vaste aanstelling maakte het Slier mogelijk in 1934 naar de Deurloostraat in de Rivierenbuurt (in Amsterdam Zuid) te verhuizen, opnieuw een buurt met veel joodse bewoners. Hier beschikte het gezin over een moderne woning van meer dan tachtig vierkante meter. Hun zoon zat op de Openbare Handelsschool, deed het goed in moderne talen, sportte, speelde viool en vond een kantoorbaan bij een exportbedrijf.

Na de Duitse bezetting van Nederland in mei 1940 werkte Slier aanvankelijk gewoon door, maar tegen het einde van het jaar ontstonden problemen door de Duitse beschikking dat joden geen leidende functies meer mochten bekleden. Dit leidde ertoe dat de nationaalsocialist H.J. Woudenberg, door de Duitse bezetter benoemd tot commissaris van het NVV, Slier eind november 1940 als bestuurder ontsloeg. Vicevoorzitter Cor Jacobsen schreef op 6 december 1940 nog een waarderend afscheid over hem in Onze Strijd. Kennelijk kon dat toen nog net. Intern leidde het ontslag tot beroering, omdat de Duitsers hadden toegezegd dat de bonden konden blijven functioneren volgens hun eigen beginselen. Binnen de bond werden bovendien bepaalde grenzen vastgesteld die niet zouden mogen worden overschreden, waaronder maatregelen die ‘principieel onaanvaardbaar’ waren. Dat het bondsbestuur op grond van de maatregel tegen Slier en de gestelde eigen grens toch niet zijn ontslag indiende, was volgens het naoorlogse verslag een gevolg van ‘het dringend beroep van de joodse leden zelf om toch vooral te blijven en hen niet over te leveren aan een nationaal-socialistische leiding’. Slier steunde deze visie: het was ‘collega B. Slier… welke zelf in een dramatisch betoog, dat op alle aanwezigen een ontroerende indruk maakte, een hartstochtelijk beroep deed op de niet-joodse bestuurders om op hun post te blijven’. Vooral de jongere leden reageerden fel op de situatie. ‘Hele groepsbesturen legden hun functies neer. Voor een deel konden wij dit niet keren, het betrof jonge joodse functionarissen’, schreef Jacobsen onder de kop ‘voortgaan of niet?’ in het blad Jonge Strijd van december 1940. ‘Tegen de anderen hebben wij betoogd: Doe dat niet. Ons land en ons volk ondergaan de beproeving van een vreemde bezetting, die neemt méér maatregelen, die ons niet zeer aangenaam zijn. Wij zijn, het kan in een bezet land nauwelijks anders verwacht worden, niet meer vrij in ons doen en laten.’ Jacobsen vervolgde: ‘Moet nu de vakbeweging er maar mee uitscheiden? Natuurlijk niet!… Ook nu is ons een taak beschoren. Ook nu moeten we voortgaan de vakgenoten te verenigen, om door sterke bonden de arbeidsvoorwaarden te beschermen en te verdedigen’. De verwachting in vakbondskring dat door behoud van de organisatie de belangenbehartiging van de leden op verantwoorde wijze voortgang zou kunnen vinden, bleek de verkeerde en werd daarom na de bevrijding binnen de bond en het NVV bekritiseerd. Bovendien legde Jacobsen zich neer bij de opgedrongen scheiding tussen joden en niet-joden, aldus Evelien Gans. Ondanks protesten van het bondsbestuur ontsloeg Woudenberg na de Februaristaking van 1941 ook het joodse personeel van de bond. Net als Slier mochten zij geen werk meer verrichten en moesten zij hun opzegtermijn ‘in wachtgeld’ doorbrengen. In januari 1942 werd het joden tenslotte verboden lid van de bond te zijn.

In september en oktober 1941 kregen Slier en zijn vrouw hun persoonsbewijs. Zij konden in de Deurloostraat blijven wonen, waarschijnlijk omdat de bond Slier nog steunde na wat hem op grond van zijn arbeidsovereenkomst toekwam en hun zoon zijn kantoorbaan nog langere tijd behield. In 1942 werd Slier in Amsterdam Zuid Blokleider bij de Afdeling Hulp aan Vertrekkenden van de in 1941 gevormde Joodsche Raad voor Amsterdam. Dit werk bij de door Gertrude van Tijn geleide Afdeling leverde Slier en zijn vrouw een ‘Sperre’ op. De Afdeling Hulp aan Vertrekkenden, die eind 1942 ruim vierhonderd medewerkers telde, verleende praktische hulp aan joden die naar Westerbork, Vught of rechtsreeks naar het oosten werden weggevoerd. De Afdeling gaf adviezen over mee te nemen bagage, stuurde zo nodig bagage na en zorgde dat er maaltijden waren als de mensen ergens werden samengebracht. In de zomer van 1942 stortte Van Tijn in, zich bewust van het dilemma feitelijk mee te werken aan de Duitse bedoelingen. Zij herpakte zich echter en bleef zorgen voor de ‘vertrekkenden’. Slier, die als ervaren organisator bij deze instelling van pas kwam, zal hetzelfde dilemma gekend hebben. Het is aannemelijk dat het gezin plannen ontwikkelde om onder te duiken of Nederland te verlaten en dus aan bepaalde papieren moest komen. Slier kende veel mensen en het lukte hun zoon, die in juli 1942, zoals velen, geen gehoor had gegeven aan de oproep zich vrijwillig voor vertrek te melden, in 1943 per trein naar Parijs te reizen. De hoop was samen te kunnen vertrekken, maar Slier moest nog papieren voor bepaalde mensen verzorgen. Kort na het vertrek van hun zoon volgde op 20 juni de razzia waarbij ook Slier en zijn vrouw werden opgepakt. Op 13 juli 1943 vertrokken zij uit Westerbork. Drie dagen later werden zij in Sobibor vergast. Al hun broers en zusters werden in diezelfde periode vermoord in Auschwitz en Sobibor. Naderhand werden Slier en zijn vrouw op 12 juli, dus de dag voor vertrek uit Westerbork, administratief uitgeschreven uit het Amsterdamse bevolkingsregister. Zoon Louis overleefde de oorlog in Frankrijk en wist na de bevrijding van dat land een baan te krijgen bij de United Nations Relief and Rehabilitation Administration, die zich bezighield met de ondersteuning en terugkeer van de vele ontheemden in Europa. Dit bood hem, gezien de toenmalige reisrestricties, de gelegenheid naar Nederland terug te keren, maar hij trof daar geen familie meer aan. Omdat hij niet was uitgeschreven, kon hij op het adres Deurloostraat een uittreksel uit het bevolkingsregister krijgen dat hij nodig had voor zijn huwelijk met een Franse vrouw. Toen hij in 1950 met zijn gezin naar Amsterdam terugkeerde, boden enkele bondsbestuurders praktische hulp.

Slier werd herdacht in de jaarverslagen over 1940-1945 van zowel zijn vakbond als het NVV. In het bondsgebouw hing een bronzen plaquette ‘Ter nagedachtenis en in smartelijke herinnering’ met negen namen, bovenaan Benjamin Slier: ‘Hun arbeid was de bond gewijd. Zij vielen ten offer aan de nazi-terreur’. Deze plaquette bevindt zich nu in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam. Het was de bedoeling in maart 2020 zogeheten struikelstenen bij de voormalige woning in de Deurloostraat in het trottoir in te leggen, maar het coronavirus verhinderde dit.

Publicaties: 

‘Bij de aanvang’ in: Onze Strijd, 7.10.1932, 359.

Literatuur: 

G.J.A. Smit jr., Een kwart eeuw in en met de Algemeene. Gedenkboek van de Algemeene Nederlandsche Bond van Handels- en Kantoorbedienden ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan 1906-1931 (Amsterdam 1931); C.W. Jacobsen, ‘Een afscheid’ in: Onze Strijd, 6.12.1940, 37; C.W. Jacobsen, ‘voortgaan of niet?’ in: Jonge Strijd, jrg. 11, nr. 12, december 1940, 174-175; NVV Verslag over de jaren 1940-1945 (Amsterdam 1945) 49-50; Algemene Nederlandse Bond van Handels- en Kantoorbedienden en Handelsreizigers ‘Mercurius’, Beknopt verslag van het Bondsbestuur over de periode van 10 mei 1940 tot 5 mei 1945 (Amsterdam 1945) 2, 6; B. Reinalda, Bedienden georganiseerd. Ontstaan en ontwikkeling van de vakbeweging van handels- en kantoorbedienden in Nederland van het eerste begin tot in de tweede wereldoorlog (Nijmegen 1981); B. Reinalda, De dienstenbonden. Klein maar strijdbaar (Baarn 1985); J. Schelvis, Vernietigingskamp Sobibor (Amsterdam 1993) 516, 525; E. Gans, De kleine verschillen die het leven uitmaken. Een historische studie naar joodse sociaal-democraten en socialistisch-zionisten in Nederland (Amsterdam 1999) 511, 520-527; B. Reinalda, ‘Struikelstenen voor Benjamin Slier en Rachel Slier-Bos’ in VHV Nieuwsbrief. Het geheugen van de vakbeweging, jrg. 8, nr. 4, maart 2020, www.vakbondshistorie.nl/dossiers/struikelstenen-voor-benjamin-en-rachel-... F. van Gelder, ’75 jaar Bevrijding. Omgekomen vakbondsmensen in 1940-1945’ in: VHV Nieuwsbrief. Het geheugen van de vakbeweging, jrg. 8, nr. 5, 1 mei 2020, https://www.vakbondshistorie.nl/dossiers/omgekomen-vakbondsmensen-in-194....

Portret: 

B. Slier, in familiebezit.

Handtekening: 

Notulen Afdeling Amsterdam van de Algemeene, 27.7.1939

Auteur: 
Bob Reinalda
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA online (2020)