advocaat van linkse activisten en Tweede Kamerlid voor de Communistische Partij in Nederland 1946-1952, is geboren in Amsterdam op 23 januari 1901 en overleden in Laren op 3 januari 1977. Hij was de zoon van Joël Stokvis, commissionair in boeken, en Margolia Ettlinger. Op 15 juli 1924 trouwde hij met Thérèse Rosette Bierman, zangeres. Dit huwelijk bleef kinderloos en werd ontbonden op 18 mei 1936. Op 14 juni 1947 trouwde hij met Maria Paulina Cornelia Pirée, directrice Instituut Coué, die overleed op 17 juli 1959. Dit huwelijk bleef kinderloos, al had zij twee dochters en twee zoons uit twee vorige huwelijken.
De vader van Stokvis was commissionair in boeken van meest Duitse uitgevers. Zijn Duits-Russische moeder was afkomstig uit Mohilew, nu in Wit-Rusland. Zij oefende in Nederland geen beroep uit, maar gaf incidenteel Russische taalles aan particulieren. Stokvis groeide op in een niet-orthodox joods gezin en sprak even goed Duits als Nederlands. Tot zijn huwelijk in 1924 met de vijf jaar oudere zangeres Thérèse Bierman woonde hij bij zijn ouders in Amsterdam. Al in de vijfde klas van het Gemeentelijk (later Barlaeus) Gymnasium vertaalde hij tekstfragmenten van Lodewijk van Deyssel in het Duits, die enkele jaren later door een combinatie van een Nederlandse en een Duitse uitgever gepubliceerd werden, in 1921 gevolgd door een biografie over Van Deyssel van zijn hand. Gedurende zijn studietijd (rechten in Amsterdam) en ook nadat hij zich in 1924 als advocaat gevestigd had, combineerde hij zijn juridische werk met literaire activiteiten. Hij vertoonde een enorme werkkracht en grote productiviteit op juridisch en literair gebied. In 1926 publiceerde hij een opzienbarende studie over de herinnering aan Vincent van Gogh op het Brabantse platteland, waarin naar voren kwam dat een groot deel van het werk dat Van Gogh in Nederland gemaakt had door onverschilligheid van zijn familie vrijwel gratis aan een opkoper meegegeven was. Gedurende de jaren twintig en dertig publiceerde hij literaire schetsen en een vijftal niet echt succesvolle novelles. Zijn proefschrift Rond het misdrijf van frauduleuze invoer (Amsterdam 1928) leverde hem in 1929 een uitnodiging op om lid te worden van de Staatscommissie tot Herziening van het Fiscale Strafrecht en Strafprocesrecht, die zeven jaar actief bleef. In 1931 solliciteerde hij tevergeefs op het vrijgekomen lectoraat in het strafrecht en strafprocesrecht bij de Gemeente Universiteit in Amsterdam.
Stokvis voerde een algemene praktijk als advocaat. Veel verdachten die hij verdedigde hadden volgens de politie de wet overtreden als staker of demonstrant. Bij dit soort zaken werkte hij geregeld samen met de gerenommeerde advocaat en politicus Maurits Mendels, die tot de linkervleugel van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij behoorde. Bij verschillende zaken betaalde het Plaatselijk Arbeids-Secretariaat de kosten van de verdediging. Door zijn succesvolle pleidooien verwierf Stokvis een goede naam in linkse kring, zonder zich te beperken tot deze clientèle. Toen de politie Henk Sneevliet, voorzitter van het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS), wegens opruiing oppakte, vroeg het NAS Stokvis om Sneevliet juridisch bij te staan. Deze was op 19 februari 1933 in hechtenis genomen, omdat hij in een pamflet de matrozen te Den Helder opriep de leiding te nemen van een opstand door het Nederlandse proletariaat. Daarbij gebruikte hij het bericht over de muiterij op het pantserschip De Zeven Provinciën bij Sumatra als extra inspiratie voor zijn oproep tot opstand. Sneevliet had er belang bij uit zijn hechtenis te komen omdat hij zich bij de Kamerverkiezingen in april 1933 voor de Revolutionair-Socialistische Partij verkiesbaar had gesteld en campagne wilde voeren. Het lukte Stokvis niet vrijspraak te verkrijgen. Wel wist hij de rechter tot een relatief mild vonnis te bewegen. De verschillende zittingen in deze zaak wekten veel maatschappelijke onrust en demonstraties op. Stokvis verdedigde ook een aantal mensen die hierbij opgepakt werden. De zaak bewoog Stokvis ook persoonlijk. De vele gesprekken met Sneevliet in het Huis van Bewaring hadden een gevoel van vriendschap gewekt alsmede respect voor Sneevliet. Wel vond hij dat het van Sneevliets kant een minder persoonlijke vriendschap was, omdat die zich op de mensheid en niet op de mens richtte. De enige persoon die Sneevliet volgens Stokvis bewonderde was Leon Trotski. De brieven die deze tijdens diens hechtenis aan Sneevliet schreef, gaf Stokvis ongeopend door. De verdediging van Sneevliet had voor Stokvis persoonlijke consequenties, omdat hij zich in de periode van de hechtenis als lid had aangemeld bij de Koninklijke Nederlandse Automobiel Club. Het bestuur had hem al als lid aangenomen, maar tijdens de ledenvergadering werd een motie ingediend waarin gevraagd werd hem te deballoteren. Uit de toelichting bleek dat men Stokvis als een communistische opruier beschouwde die niet in de club thuishoorde. Nadat Stokvis erop gewezen had dat een advocaat niet de opvattingen van een verdachte hoeft te delen, verliet hij de vergadering. Hij wilde geen lid meer worden van een club waarvan de leden zich zo weinig ‘koninklijk’ gedroegen.
Dat Stokvis in de jaren dertig een naar links neigende, maar niet politiek actieve progressieve man was, blijkt uit zijn pleidooien voor de gelijkberechtiging van hetero- en homoseksuelen en voor de uitbreiding van de mogelijkheden tot echtscheiding. In de brochure Homoseksualiteit en strafrecht (Amsterdam 1934) pleitte hij ervoor dat de ongelijkheid in de wet met betrekking tot de seksuele omgang met minderjarigen voor homo- en heteroseksuelen gelijkgetrokken diende te worden. Sinds 1911 was voor homoseksuelen de seksuele omgang voor personen onder de 21 jaar verboden, terwijl dit verbod bij heteroseksuelen pas inging bij personen onder de zestien. Hij stelde voor zowel homoseksuele als heteroseksuele relaties van volwassenen met personen onder de achttien als ontucht te beschouwen. Zijn boek De homosexueelen (Lochem 1939) bevatte 35 biografieën met mannelijke en vrouwelijke homoseksuelen en had als doel begrip op te wekken voor de moeilijkheden waarmee zij te kampen hadden. Stokvis was tot dit project gekomen doordat hij in zijn praktijk veel homoseksuelen had verdedigd en onder de indruk was gekomen van hun lijden. Ook was hij getroffen door de problematiek van mensen van wie het huwelijk was stukgelopen, maar die door de vele juridische beperkingen er niet in slaagden uit elkaar te gaan. Dit leidde tot zijn boek Echtscheiden. 35 huwelijkstragedies (Lochem 1940), met een uitgebreide en kritische inleiding over de vigerende wetgeving en voorstellen tot verbetering. Het was een actueel onderwerp omdat een katholieke minister juist een jaar eerder een wetsontwerp had ingediend dat ertoe diende echtscheiding zoveel mogelijk te beperken. In 1934, twee jaar voor zijn eigen echtscheiding, was Stokvis een relatie aangegaan met de zeventien jaar oudere directrice van het Instituut Coué, Mia Kloek-Pirée. Zij hield zich bezig met welzijnsbevordering door autosuggestie met behulp van de methode van Emile Coué. In 1947 trouwde Stokvis met haar.
Tijdens de Duitse bezetting kon Stokvis als advocaat veel mensen helpen doordat hij bevriend raakte met Walter Horak, het hoofd van de Duitse recherchedienst, die aan de Nederlandse rijksrecherche toegevoegd was, in de zin dat de rijksrecherche ten dienste stond van de Duitsers. De dienst richtte zich op de bestrijding van de conventionele misdaad. Daarnaast was er een Duitse dienst die zich met de bestrijding van het verzet bezighield. Horak had begrip voor verzetsstrijders en had ook niets tegen joden of degenen die hen gelegenheid gaven om onder te duiken. Horak introduceerde Stokvis bij tal van Duitse autoriteiten waartoe andere Nederlanders geen toegang hadden. Bij hen kon Stokvis gunsten bepleiten voor de mensen die zich tot hem richtten om hulp. Horak hielp hem ook om aan de benodigde papieren te komen om te bewijzen dat zijn moeder, kleindochter van een rabbijn, niet-joods zou zijn. Dat lukte en sindsdien gold Stokvis als half-jood omdat hij uit een gemengd huwelijk afkomstig zou zijn. Dit vrijwaarde hem in zekere mate van het risico van deportatie. Zijn praktijk als advocaat bestond niet meer, zijn niet-joodse cliënten had hij moeten overdragen aan een niet-joodse advocaat (Gerda Veth) en de meeste van zijn joodse cliënten waren gedeporteerd. Wel kon hij door zijn contacten nog veel mensen helpen. Het is opmerkelijk dat Stokvis zichzelf ook na de oorlog half-jood is blijven noemen. Zeker na zijn echtscheiding in 1936 keerde hij zich steeds meer af van het jodendom. Zonder katholiek te worden toonde hij gedurende de jaren zestig steeds meer affiniteit met het katholicisme. Hij afficheerde zich als ‘belijdend marxist’ en trad op in tal van gespreksprogramma’s op radio en tv over religie.
In het laatste oorlogsjaar las Stokvis, die graag paardreed, veel en bereidde hij twee boeken over paarden voor die niet lang na de bevrijding verschenen. In het voorjaar van 1945 werd hij lid van het wetenschappelijk bureau van de Communistische Partij in Nederland (CPN) dat onder leiding stond van de Amsterdamse CPN-wethouder Ben Polak en ongeveer een jaar heeft gefunctioneerd. Met zeven andere juristen maakte hij deel uit van de afdeling Rechtswetenschap en Justitie. Daarnaast was hij aangezocht om de juridische belangen te behartigen van de oud-Spanjestrijders, die hun Nederlands staatsburgerschap verloren hadden omdat zij in vreemde krijgsdienst gevochten hadden maar dat weer terug wilden hebben. Vermoedelijk speelde zijn goede relatie met het NAS, waartoe veel van de strijders behoord hadden, een rol bij het verzoek hen te verdedigen. Samen met H.M. van Randwijk en Gerben Wagenaar behoorde hij op 7 oktober 1945 tot de sprekers bij de eerste grote manifestatie ten gunste van de oud-strijders. Via deze weg leerde Stokvis Wagenaar kennen en deze vroeg hem zich kandidaat voor de CPN te stellen bij de Tweede Kamerverkiezingen in 1946. Hij was de enige CPN-kandidaat met academische titels. In de grote parlementaire debatten over de onafhankelijkheidsstrijd in Indonesië ondersteunde Stokvis de betogen van Paul de Groot met juridische argumenten en roerde zich hevig in het debat over de wijziging van de grondwet die het mogelijk moest maken dienstplichtigen overzee uit te zenden. Tegen deze wetswijziging bestond veel maatschappelijk verzet. Velen trachtten zich aan de dienstplicht te onttrekken of ageerden ertegen, wat vaak samenviel met bezwaren tegen het hele overheidsbeleid ten aanzien van Indonesië. In zijn praktijk als advocaat, die Stokvis als Kamerlid gedeeltelijk aanhield, verdedigde hij verschillende militairen die zich aan de dienstplicht onttrokken hadden of op andere wijze geageerd hadden tegen het militaire beleid. Een in linkse kring geruchtmakende zaak was de berechting van dienstplichtig militair Ratio Koster wegens ondermijning van de krijgstucht. Stokvis en zijn collega advocaat Clara Enthoven traden op als verdedigers van Koster. Ook voerde hij de verdediging voor andere CPN-prominenten die in aanraking met justitie kwamen, zoals de Amsterdamse gemeenteraadsleden Jaap Brandenburg en Leen Seegers.
Stokvis maakte vooral naam met zijn bezwaren tegen het vervolgingsbeleid door de Nederlandse overheid van oorlogsmisdadigers. In mei 1951 kreeg hij de gelegenheid de minister van justitie te interpelleren over het gratiebeleid bij tot de doodstraf veroordeelde oorlogsmisdadigers en politieke delinquenten. Hij keerde zich tegen het beginsel van de ‘barmhartigheid’, op basis waarvan de overheid geregeld tot gratieverlening overging. De overheid ging daarmee volgens hem op de stoel van de rechter zitten. Ook keerde hij zich tegen geheimhouding van de richtlijnen die de overheid in verband met gratieverzoeken hanteerde. De moties die hij in verband hiermee indiende kregen geen meerderheid, maar een in wat meer mildere termen gestelde motie van de Partij van de Arbeid (PvdA) van dezelfde strekking als de moties van Stokvis werd wel aangenomen. Onderwerpen waarmee Stokvis verder in de Kamer naar voren kwam waren de wetgeving op het gebied van echtscheiding, wetgeving tegen de mishandeling van dieren en allerlei kwesties die verband hielden met Schouwen-Duiveland, het Zeeuwse eiland waar zijn vrouw een villa had. Hij speelde ook een belangrijke rol in de Parlementaire Enquête Commissie Regeringsbeleid 1940-1945. Alhoewel Stokvis het geregeld oneens was met de andere leden, slaagde de commissie erin goed samen te werken en tot een duidelijke rapportage van hun gezamenlijke bevindingen te komen. Bij de kandidaatstelling van de CPN voor de verkiezingen van 1952 kwam Stokvis op de tiende plaats, terwijl de partij nog slechts met acht zetels in de Kamer vertegenwoordigd was. Toch deed hij mee aan de verkiezingen. De CPN verwierf zes zetels. Vier maanden na deze verkiezingen maakte Stokvis zonder toelichting bekend dat hij zijn lidmaatschap van de CPN had opgezegd.
Na zijn uittrede bij de CPN wijdde Stokvis zich enkele jaren aan zijn advocatenpraktijk. Daarnaast maakte hij uitgebreid studie van de wetgeving met betrekking tot de bescherming van dieren, teneinde tot vernieuwing van de verouderde wetgeving op dit gebied te komen. Gezien zijn pleidooien als Kamerlid voor de bescherming van dieren en zijn studies van de wetgeving op dit gebied daarna, kan hij als een voorloper van de Partij voor de Dieren beschouwd worden, zoals hij ook als een voorloper van de homo-emancipatie kan gelden. In juli 1955 meldde hij zich aan bij de PvdA. Hij werd in de PvdA geïntroduceerd door Johan Scheps, die hij nog uit zijn Kamer-periode kende en die hij in 1954 toevallig in de privésfeer ontmoet had. De partijleiding had geen bezwaar tegen het lidmaatschap van Stokvis, mits hij zich verantwoordde voor zijn politieke zwenking. Dat deed Stokvis door middel van een artikel in Het Vrije Volk van 2 juli 1955. Hij schreef dat hij het enthousiasme niet langer kon opbrengen voor axioma’s waarvan hij de onjuistheid met open ogen zag. Hij wilde het parlement niet uitsluitend zien als een forum voor partijpropaganda en hij was ook niet langer bereid iedere politieke tegenstander als een schavuit of klassenvijand te beschouwen en zonder meer de opvattingen van de partijsecretaris te volgen. De partijleiding aanvaardde zijn verantwoording. Een van zijn eerste daden in de partij was het schrijven van de brochure Democratisch socialisme en communisme (Amsterdam 1956), waarin hij zich een oprecht democraat en socialist toonde. Hij hield lezingen voor tal van kleinere PvdA-gezelschappen, vaak gericht tegen het communisme. Ook schreef hij daarover in verschillende partijorganen. In een van zijn artikelen ‘Vrede door vrees. Atoomproeven en ontwapening’ legde hij als een van de eersten de vrede-in-standhoudende werking uit van het principe van de wederzijdse afschrikking door atoomwapens. Hiermee kwam hij in botsing met de bekende PvdA-dominee en publicist Jan Buskes, die dit een hopeloos onwerkelijke en ethisch aanvechtbare stelling vond. Kennelijk had Stokvis met Scheps besproken dat hij, door zich voor de partij op deze manieren verdienstelijk te maken, kans had om weer kandidaat gesteld te worden voor de Tweede Kamer. Dat plan liep op niets uit. Stokvis botste binnen de PvdA op het wantrouwen dat in deze partij tegen voormalige communisten bestond. Toen hij in 1958 niet op de kandidatenlijst kwam voor de verkiezingen van 1959, zette hij zijn partijactiviteiten na een korte inzinking toch weer door. Maar toen het in 1962 weer niet lukte, gaf hij er de brui aan. Wel bleef hij lid en ook publiceerde hij nog een enkele keer in een PvdA-orgaan.
Belangrijk voor zijn leven daarna waren de contacten die hij met Kees Buurman, Henk van Stipriaan en Jan de Troye van de reportage-dienst van de VARA kreeg. Zij waren eveneens actief binnen de PvdA. Eind jaren vijftig vroegen ze Stokvis aanvankelijk alleen om zijn visie op de conflicten binnen de CPN van die tijd voor de radio te geven, maar ze ontdekten dat hij ook goed doordacht commentaar had op tal van andere onderwerpen. Aldus werd hij in de loop van de jaren zestig een bekende radiocommentator, die ook van tijd tot tijd op de tv te zien was. Dat leidde ertoe dat hij eind 1967 het aanbod kreeg voor een wekelijkse radiorubriek: Recht en Slecht. Vrijdags van 12.50 tot 13.00 uur gaf hij voor de radio een lezing over een onderwerp dat hem die week getroffen had. Dat deed hij tot eind 1975, in het geheel 350 lezingen. Voor zover hij politieke onderwerpen besprak gaf hij ongeveer tweemaal zo veel aandacht aan (anti-)fascistische als aan (anti-)communistische kwesties.
Na 1964 ontpopte Stokvis zich als felle bestrijder van het fascisme in landen als Spanje en Portugal en het Grieks kolonelsbewind van 1967 tot 1974. Hij maakte verschillende reizen naar Portugal en Griekenland en deed daarvan verslag in lezingen en radioreportages. Hij bepleitte vanaf 1968 de vrijlating van de advocaat Mario Soares, die in 1976 de eerste democratische minister-president van Portugal zou worden. In 1974 reisde Stokvis, ondanks een hartkwaal, per auto naar Portugal. Soares was toen weer in het land toegelaten, maar of zij elkaar toen ontmoet hebben is onbekend. Een van de reportages over Griekenland die hij samen met Buurman maakte bevatte interviews met verzetsstrijders van wie de spraak onherkenbaar gemaakt was. Naast zijn antifascistische activiteiten en zijn radio- en tv-commentaren kwam Stokvis in deze periode ook in het nieuws als verdediger van verschillende Provo’s die het met justitie aan de stok gekregen hadden. Minder populair in linkse kring maakte hij zich bij de verdediging in 1969 en 1970 van rechter H.G. Rambonnet, die ervan beschuldigd werd een brommer omver gereden te hebben, waarbij de bromfietser overleden was. De rechter zou alcohol gebruikt hebben en met een versleten band hebben gereden. Door de sterke verdediging werd het vonnis telkens uitgesteld en kwam de rechter er uiteindelijk met een boete en een jaar intrekking van zijn rijbewijs van af. In de pers werd tijdens het langdurige proces regelmatig van klassenjustitie gesproken omdat ieder ander die hetzelfde gedaan had veel sneller en zwaarder bestraft zou zijn. Wel werd Rambonnet gedwongen ontslag te nemen als rechter. Stokvis verliet de PvdA in 1971 en meldde zich aan bij de net opgerichte partij Democratisch-Socialisten 1970 (DS’70), maar daarin werd hij niet meer actief. Stokvis was in 1968 een lat-relatie aangegaan met de gepensioneerde apothekersassistente Lya Schildeman. Toen hij in 1975 ernstig ziek werd, trok hij bij haar in Laren in en overleed daar in 1977.
Inventaris van het Archief van Mr. Dr. Benno J. Stokvis, nr. 736, in Gemeente Amsterdam Stadsarchief, zie https://archief.amsterdam/inventarissen/details/736/; Archief Benno J. Stokvis in IISG, Amsterdam; correspondentie Benno J. Stokvis in Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Speciale collecties en in Literatuurmuseum, Den Haag.
Bibliografie in R. Stokvis, Recht en Slecht. Mr. Benno Stokvis 1901-1977 (Diemen 2019) 257-258; behalve de in de tekst genoemde werken: Lodewijk van Deyssel, een samenvattende studie (Amsterdam 1921); Lodewijk van Deijssel, Prosagedichte (Leipzig en Amsterdam 1922, Übersetzung aus dem Holländisch von Benno J. Stokvis); Wrange Vruchten (Amsterdam 1924); Nasporingen omtrent Vincent van Gogh in Brabant (Amsterdam 1926); ‘De beteekenis der joden in de Nederlandsche letterkunde der laatste halve eeuw’ in: Bijdragen en mededeelingen van het genootschap voor de joodsche wetenschap in Nederland, 1928, 68-71; Dagboekbladen van een krankzinnige (Amsterdam 1934); Een afscheid van dit leven (Lochem 1936); Contracten, modellen en formulieren voor de praktijk, delen I-VI (Lochem 1936-1951); Een liefde op het midden van de levensweg (Den Haag 1938); Meine Mutter (z.pl. 1945); ‘Aanranding van de Rechtsstaat’ in: Politiek en Cultuur, 1946, 405-409; Het paard in de literatuur (Lochem 1948); Man en paard (Lochem 1950); ‘Een merkwaardig fossiel in onze wetgeving’ in: Nederlands Juristenblad, nr. 26, 27 juni 1953, 553-560; ‘Het couperen van paarden en honden als strafbaar feit’ in: Nederlands Juristenblad, nr. 43, 12 december 1953, 953-962; ‘Pro en contra een Dierenwet’ in: Nederlands Juristenblad, nr. 11, 1954, 217-226; ‘Overtredingen betreffende arbeidsverrichtingen door en vervoer van dieren’ in: Nederlands Juristenblad, nr. 3, 15 januari 1955, 45-54; ‘Het Ontwerp van Wet op de Dierenbescherming’ in: Nederlands Juristenblad, nr. 22, 14 mei 1955, 455-462; ‘De strafrechtelijke zijde van het probleem der vivisectie’ in: Nederlands Juristenblad, nr. 19, 1956, 401-411; ‘Het probleem der bekentenissen in de communistische zuiveringsprocessen en de veroordeling van Laszlo Rajk’ in: Nederlands Juristenblad, nr. 37 1956, 838-844 (ook verschenen in Paraat, nr. 12 en 15, 1956, 76 en 222); ‘In memoriam Mr. L.A. Donker’ in: Paraat, nr. 5, 1956, 60; ‘Vrede door vrees. Atoomproeven en ontwapening’ in: Paraat, nr. 17, 1957, 258-260; ‘Parlementaire lotgevallen van de Wet Geneesmiddelenvoorziening’ in: Paraat, nr. 6, 1958, 90-92; ‘De eerbied voor het geweten en het recht voor de gemeenschap’ in: Het Vrije Volk, 9.8.1958; ‘Schadeloosstelling aan huurders van bedrijfsruimte bij onteigening en ontruiming’ in: Paraat, nr. 5, 1959, 75-76; ‘Herziening van ons echtscheidingsrecht’ in: Socialisme en Democratie, 1961, nr. 2, 126-136; ‘Vernieuwing van onze echtscheidingswetgeving’ in: Socialisme en Democratie, 1961, nr. 10, 727-734; ‘Het echtscheidingsvraagstuk in een nieuwe fase’ in: Nederlands Juristenblad, nr. 8, 1962, 166-174; ‘Het steriliseren van gemengd-gehuwde joden tijdens de Duitse bezetting’ in: Socialisme en Democratie, 1963, nr. 1, 45-53; ‘Misdaad en Straf’ in: Verstandig Ouderschap, 1963, nr. 9, 244-247; ‘Katholieke gedachten over ons echtscheidingsrecht’ in: Socialisme en Democratie, 1964, nr. 6, 423-429; ‘Aantekeningen inzake de seksuele dwangpositie van de gevangene’ in: Verstandig Ouderschap, september 1964, 260-263; ‘Het ariseren van joodse Nederlanders’ in: De Gids, 129, 1966, 93-102; ‘Advocaat in bezettingstijd’ in: De Gids, 130, 1967, 221-226; ‘Sneevliet en de muiterij op de “Zeven Provinciën”’ in: Socialisme en Democratie, 24/5, 1967, 370-373; Advocaat in Bezettingstijd (Amsterdam 1968); Lijden zonder klagen. Het tragische levenslot van Hubertina van Gogh (Baarn 1969); Recht en slecht: radiobeschouwingen (Den Haag 1971); Van paarden en mensen (Den Haag 1975).
E. Visser, ‘Op bezoek bij de zangeres Thérèse Stokvis en bij haar man Mr. Benno Stokvis’ in: De Vrijdagavond, jrg. 6, nr. 29, 1929, 360-362’; ‘Stokvis, Mr. Dr. Benno Jules’ in: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld (Amsterdam 1938) 1421-1422; J. Presser, Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945 (Den Haag 1965); L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de tweede wereldoorlog. Deel 5 (Den Haag 1974) 328, Deel 6 (Den Haag 1975) 257, 311-313, Deel 8 (Den Haag 1978) 216, Deel 12 (Leiden 1988) 621; M. Perthus, Henk Sneevliet revolutionair-socialist in Europa en Azië (Nijmegen 1976); ‘Benno Stokvis’ in: de Volkskrant, 4.1.1977; ‘Advocaat Benno J. Stokvis overleden’ in: NRC, 4.1.1977; H. Hafkamp en M. van Lieshout (red.), Pijlen van naamloze liefde. Pioniers van de homo-emancipatie (Amsterdam 1988); H. Houtgraaf (red.), Amsterdam. 40 jaren USA 1911-21 februari-1951. Gedenkboek der Unitas Studiosorum Amstelodamensis (Amsterdam 1951); F. Rovers, Voor recht en vrijheid. De Partij van de Arbeid en de Koude Oorlog 1946-1958 (Amsterdam 1994) 50; N. Markus (red.) ‘Waarom schrijf je nooit meer?’ Briefwisseling Henriette Roland Holst-Henk Sneevliet (Amsterdam 1995); G. Verrips, Dwars, duivels en dromend. De geschiedenis van de CPN 1938-1991 (Amsterdam 1995); J.W. Stutje, De man die de weg wees. Leven en werk van Paul de Groot 1899-1986 (Amsterdam 2000) 285; H. van den Ende, ‘Benno en Berthold Stokvis: Twee bekende broers nader beschouwd’ in: Misjpoge, jrg. 25, nr. 2, 2012, 44-49; H. Warmerdam, ‘Stokvis, Benno Jules (1901-1977)’ in: Biografisch Woordenboek van Nederland. Deel 6 (Den Haag 2013) 490-493; P. van den Boomgaard, Voor de nazi’s geen jood (Hilversum 2019); R. Stokvis, Recht en Slecht. Mr. Benno Stokvis 1901-1977 (Diemen 2019).
B. Stokvis; Televisiebeeld 1969. Archief Beeld en Geluid, Hilversum.
Huwelijksakte van Stokvis/Bierman dd. 15 juli 1924. Reg 2D fol 28, akte 436, akteplaats Amsterdam. Als bruidegom.