TANS, Bernardus

Bernard Tans

(roepnaam: Bernard), voorzitter van de Algemeene Nederlandsche Schippersbond, is geboren te Heusden op 9 februari 1851 en overleden te Gouderak op 21 november 1935. Hij was de zoon van Christiaan Tans, schipper, en Wilhelmina van Herpen. Op 11 april 1877 trad hij in het huwelijk met Cornelia Hendrika Maria Koevoet, met wie hij een zoon kreeg. Na haar overlijden op 7 november 1877 trad hij op 11 december 1878 in het huwelijk met Gerrigje Jonkers, met wie hij vier dochters en vijf zoons kreeg.

Geboren in een schippersfamilie, begon Tans te varen als schippersknecht. Hij wist na jaren sparen een eigen schip te kopen. Met zijn tjalk Pro Patria voer hij door Nederland, België en Duitsland. Verdriet werd hem niet bespaard. Een half jaar na hun trouwen en twee maanden na de geboorte van hun zoon verdronk zijn vrouw in de Rotterdamse Leuvehaven. Een jaar later trouwde hij met de vier jaar oudere Gerrigje Jonkers. Tans onderscheidde zich van andere schippers door zijn algemene ontwikkeling. De meeste schippers konden lezen noch schrijven en waren daardoor een gemakkelijke prooi voor kwaadwillende bevrachters. Tans toonde scherp inzicht in de maatschappelijke verhoudingen en zag de voordelen van solidariteit van allen, die betrokken waren bij het vervoer op het water en in de havens, om een vuist te maken tegen de oppermachtige ‘havenbaronnen’, de grote werkgevers. Hij vond het belangrijk dat kleine particuliere (zelfstandige) schippers zich organiseerden en zich verbonden met een sterke vakbeweging in de transportsector. Hij maakte de havenstaking van 1889 mee, waarbij de Rotterdamse havenarbeiders een kortstondig succes op de werkgevers boekten en zich aansloten bij de Dock, Wharf, Riverside and General Labourers’ Union of Great Britain, Ireland and The Netherlands. Waarschijnlijk was hij betrokken bij de poging in 1891 tot het oprichten van een schippersbond, die de bevrachter als tussenpersoon tussen schipper en opdrachtgever wilde laten verdwijnen. Beide acties toonden het belang van een goede organisatie aan. Frans Netscher, redacteur van De Hollandsche Revue, die Tans kende uit de vrijzinnig-democratische Rotterdamse gemeentepolitiek, beschreef hem in zijn ‘Karakterschets’ uit 1899 als het type van de ‘rustigen, wijdbeenschen Hollandsche schipper met het kinbaardje. Bonkig, vierkant en met de handen in de zakken is hij een toonbeeld van den ordenlijken, kalmen varensgezel’. Ondanks zijn drukke bestaan vond Tans de tijd en ontspanning om modelscheepjes te bouwen, wat hem een eervolle vermelding in het Rotterdamsch Nieuwsblad opleverde.

Met zijn tjalk profiteerde Tans van de groei van de Duitse Ruhrindustrie en daardoor ook van de groei en de modernisering van de Rotterdamse haven. Maar de stoomvaart en spoorwegen ondermijnden het bestaan van de zeilvaart. Tans specialiseerde zich in zwaar vervoer van stoomketels en vulde zijn inkomen aan met het beheren van een brooddepot aan de Leuvehaven. Hij was voorzitter van de Rotterdamsche Lichterschippersbond, die het drankmisbruik onder schippers hekelde en een afzonderlijke en veilige haven voor hun schepen wilde. De bond viel uiteen toen succes uitbleef. In de Rotterdamse haven heersten ook na 1889 de werkgevers: ‘de wil der bazen regelt het werk’, zoals de Staatscommissie tot het houden van de Arbeidsenquête uit 1890 vaststelde. Havenarbeiders en particuliere schippers leden hieronder, omdat de bevrachters eenzijdig de condities bepaalden waaronder zij voeren. Tans zocht daarom als schipper toenadering tot de Rotterdamse arbeidersbeweging. Dat was in schipperskringen omstreden omdat de schippers zich, ondanks hun vaak grote armoede, patroon voelden. Tans werkte jaren samen met Rijnschipper Cornelis Muller, een religieus socialist en kleinzoon van Stoffel Muller, de leider van de christelijke communistische gemeenschap de Zwijndrechtse Nieuwlichters. In 1896 was het opnieuw onrustig in de Rotterdamse haven. Ertswerkers van cargadoorsfirma Müller staakten in maart het werk omdat invoering van elektrische kranen de werkgelegenheid verkleinde. De staking ging verloren. Omdat Müller minder loonkosten had, verlaagden ook andere firma’s uit concurrentieoverwegingen de lonen. Als reactie kwam op 1 april 1896 de Nieuwe Nederlandsche Bootwerkers Bond (NNBB) tot stand, met spoedig 4000 leden. De politiek neutrale NNBB wist een groot deel van de havenarbeiders en industriearbeiders te organiseren, en een deel van de particuliere schippers. Voorzitter van de bond was Iman de Jonge, caféhouder en Rijnschipper. De schippers sloten zich aan bij de Nationale Schippersvereeniging, een onderafdeling van de NNBB. Van die vereniging was Tans de leider. Op 8 mei brak in de Rotterdamse haven een algemene staking uit. Joseph Havelock Wilson van de Britse National Sailors’ and Firemen’s Union, kwam naar de stad om Britse zeelieden van onderkruiperswerk te weerhouden. De staking verliep na 20 mei, toen een deel van de eisen was ingewilligd en een deel van de stakers aan het werk ging. Eind juni trad Tans samen met Muller op tijdens een protestvergadering van de Nationale Schippersvereeniging, die gehouden werd omdat de bevrachters de leden boycotten. Tans ontvouwde een plan om te komen tot een Centraal Bevrachtingsbureau en verspreidde een manifest dat de positie van de schippers uiteenzette. De afspraken die de NNBB met de werkgevers had gemaakt verwaterden toen de bond in juli 1897 door onderlinge ruzies ten onder ging. Ook Tans’ Nationale Schippersvereeniging verdween. Daardoor waren niet alleen de havenarbeiders, maar ook de schippers weer aan willekeur overgeleverd.

Toen de bevrachters in 1898 eenzijdig de bevrachtingsvoorwaarden vaststelden, sloeg bij de schippers de vlam in de pan. In het Duitse Ruhrort richtten Rijnschippers de Algemeene Rijnschippersbond (ARSB) op, met Muller als voorzitter, die met succes de eenzijdig opgelegde condities van bevrachters overwon door de invoering van de Rotterdamsche Rijnvaartcondities. Binnenschippers zoals Tans bezochten weliswaar de vergaderingen van de ARSB, maar tussen binnenschippers en Rijnschippers bestond grote sociale distantie. De eersten voeren vooral onder zeil en de laatsten bezaten grotere schepen op stoomkracht. De Rijnschippers voelden zich daarom verheven boven de binnenschippers, die veelal ook minder verdienden. Op 24 maart 1898 kwam de Algemeene Binnenschippersbond (ABSB) tot stand, met Tans als bezoldigd voorzitter, wiens oudste zoon op de tjalk ging varen. Tans trok door het land om afdelingen op te richten en de bond telde al snel 5000 leden. Tans probeerde ook buiten Rotterdam de bevrachtingscondities te verbeteren en wees op het drankmisbruik onder schippers dat voortkwam uit het bevrachten in de kroeg van de bevrachter. Het op te richten Centraal Plaatsingsbureau zou dit euvel uitbannen. Omdat veel schippers streng-christelijk waren, moest Tans uitleggen dat de ABSB zich niet op socialistisch terrein begaf, maar zich neutraal opstelde. Voorheen werden socialisten zoals De Jonge van de NNBB van schippersvergaderingen geweerd. Het was onhandig dat het bondslied op de melodie van de ‘Internationale’ gezongen werd. Tans paste zijn woordgebruik aan en sprak steeds uit dat de bond gezegend was en dat een onzichtbare macht met de schippers meewerkte. In Zwolle vroeg hij de noordelijke turfschippers geen jenever te schenken aan de veenarbeiders, al wilde hij er geen ‘vergadering van de blauwe knoop van maken’.

De ABSB trachtte in het kielzog van de machtige ARSB de bevrachters onder druk te zetten. Die bleken onwillig de condities van de ABSB te aanvaarden, maar toen de binnenschippers onder leiding van de ABSB geen vracht accepteerden, gaven de bevrachters eind 1898 voorlopig toe. Enkele maanden later begon de machtsstrijd opnieuw, toen de bevrachters zich op aandrang van Tans, die een duidelijke onderhandelingspartner wilde hebben, organiseerden. De bevrachters wilden niet onderhandelen, maar probeerden begin 1899 de ABSB te breken door ongeorganiseerde schippers te bevoordelen. Daarop stelde de ABSB op een vergadering onder leiding van Tans naast technische eisen ook de eis dat bevrachting niet meer plaats zou vinden in de kroeg, dat gedwongen winkelnering verboden werd en dat slechts leden van de ABSB bevracht werden. Door een wederzijdse boycot viel het werk stil, ondanks bemiddeling van de schippersvereniging Schuttevaer. Tans voer met een bootje door de haven om werkwillige schippers over te halen hun vracht te weigeren. Na enkele dagen wilden de bevrachters deels toegeven, temeer omdat Rotterdamse en Amsterdamse bootwerkers weigerden schepen te lossen waarbij werkwillige schippers betrokken waren. Tans dacht de strijd niet vol te houden en hief de staking op. Hij verkondigde in Schuttevaer van 22 april 1899 en in een toespraak dat de schippers gewonnen hadden. Twee eisen werden niet ingewilligd: uitsluitend bevrachting van Bondsschippers en afschaffing van de bevrachting in de kroeg. In dezelfde tijd richtten Tans en Muller het Rotterdamse Comité voor Zondagsrust op. Bij het comité, onder leiding van de sociaaldemocratische onderwijzer J.G. van Kuijkhof, sloten zich zo’n veertig arbeidersverenigingen aan, waaronder de Bond van Machinisten en Stokers (BvM&S). Dit Comité wilde zondagsarbeid afschaffen, niet alleen op de Rijn en in de binnenvaart, maar ook in de haven. Toen een staking van de BvM&S om zondagsrust op de Rijnvaart te krijgen mislukte, zocht Tans samenwerking met de bootwerkersvereniging De Nederlandsche Vlag. Tans en Muller wilden Henri Polak uitnodigen om zijn plannen voor een Federatie van Vakverenigingen toe te lichten en koesterden het plan om uit de vele categorale verenigingetjes in de Rotterdamse haven een federatie in het leven te roepen.

Tans voelde zich politiek gesproken thuis bij de progressieve liberalen. Hij stond in 1899 namens de vooruitstrevend-liberale Kiesvereeniging Rotterdam in district III verkiesbaar voor de gemeenteraad, daarvoor warm aanbevolen door de vrijzinnige journalisten Henri Dekking en Netscher. Volgens de laatste was Tans als organisator van de vakbeweging dé kandidaat voor de massa die niet in de gemeenteraad vertegenwoordigd was. Hij verloor kansloos, maar haalde meer stemmen dan de sociaaldemocraat H.A. Mineur. In 1899 pleitte Tans voor schippersscholen om het analfabetisme onder schipperskinderen te bestrijden. De Leerplichtwet, die in de Tweede Kamer behandeld werd, maakte namelijk een uitzondering voor schipperskinderen. Tans nam daarom namens de ABSB deel aan het Onderwijs-Kongres, onder leiding van A.H. Gerhard en J.W. Gerhard op 4 juni 1899 te Amsterdam. Hij pleitte voor verplicht onderwijs voor schipperskinderen en stond aan de wieg van de schippersinternaten. Begin 1900 ontstond er opnieuw onrust in de Rotterdamse haven. In april kwam naar Amsterdams voorbeeld de Rotterdamse Federatie van het Watertransport (FvhW) tot stand, waarbij zich behalve de ABSB, de ARSB en de BvM&S de vele verenigingetjes van bootwerkers aansloten. Tans kwam in het Centraal Bestuur. De FvhW organiseerde alle betrokken beroepsgroepen in het watertransport en was in principe een sterke macht tegenover de havenwerkgevers. Onmiddellijk eiste de Federatie, naar het voorbeeld van het Comité voor Zondagsrust, strikte beperking van nacht- en zondagsarbeid, en indien onmogelijk daarvoor extra betaling. Vanuit Amsterdam kwam Janus Wessels, voorzitter van de pas opgerichte Nederlandsche Scheeps- en Bootwerkersbond (NS&BB), over om naast zondagsrust ook andere arbeidsvoorwaarden te eisen. De Rotterdamse werkgevers trachtten een wig te drijven tussen de havenarbeiders enerzijds en de schippersbonden en de BvM&S anderzijds, door de laatste twee organisaties niet toe te laten tot het overleg met de Federatie. Op 1 juli besloot de FvhW tot een algemene staking en sprak Tans als Federatiebestuurder, samen met Hendrik Spiekman van de Rotterdamsche Bestuurdersbond en andere Federatiebestuurders de havenarbeiders en schippers toe. Alleen de ertswerkers legden het werk niet neer, hoezeer Tans ook probeerde allen over te halen. Onder druk van de stakersvrouwen sloten de ertswerkers zich een paar dagen later aan. Slechts de katholieke bootwerkersvereniging Kardinaal Manning distantieerde zich van de staking. Dat Tans hard werkte om de staking tot een succes te maken, zag de verslaggever van Het Volksdagblad die ‘de stoomfluit van het federatiebootje’ hoorde snerpen ‘met den wakkeren secretaris Holzappel en den onvermoeibaren schipper Tans aan boord, die in geen “acht dagen” op bed zijn geweest’. Ondanks steun van de voorloper van de International Transportworkers Federation (ITF), de International Transport Union, ging de staking verloren. Ook de FvhW ging ten onder. De ABSB overleefde de nederlaag wel. Tans trok opnieuw door het land om de schippersbelangen te behartigen en sprak in Groningen en Leeuwarden met bietenschippers om tot organisatie te komen.

Aan de oprichting van de Nationale Federatie van Transportarbeiders (NatFvT) onder leiding van Wessels en uitgaande van de ITF had Tans slechts een gering aandeel, omdat hij slachtoffer werd van een machtsstrijd binnen de ABSB. De Amsterdamse afdeling onder leiding van algemeen secretaris Tjeerd Westra was veel radicaler dan de Rotterdamse afdeling. Zij wilde dat de ABSB tot de NatFvT toetrad, wat Tans tactisch te ver ging. Hij had samen met Wessels en H.N. Tuinder van de NS&BB het congres van de ITF in september 1900 te Parijs bezocht, wat hem in de ABSB kritiek opleverde. Veel schippers zagen weinig in een vaste band met de arbeidersbeweging en prefereerden een beroepsorganisatie. Westra werd in het conflict gesteund door de voormannen van de NatFvT, Tuinder en Wessels. Was Tans een progressieve liberaal, Westra had zich in korte tijd van orthodox-christen tot socialist ontwikkeld. Tans probeerde in een geheim overleg met Rotterdamse en Amsterdamse bevrachters buiten de NatFvT om voor de binnenschippers afspraken te maken. Toen Westra daarachter kwam, noemde hij Tans een goochelaar. Op de algemene vergadering van de ABSB in april 1901 te Amsterdam moest Tans spitsroeden lopen. Hij verliet de vergadering om aan woedende leden te ontkomen. De achtergebleven Muller verklaarde onthutst, ‘dat als alles waar is, wat Westra van Tans heeft gezegd, Westra volkomen in zijn recht staat’. Die wist Tans geschorst te krijgen om hem daarna te doen ontslaan door een door hem nieuw geformeerd bondsbestuur. In Rotterdam betaalden de leden contributie aan Tans, totdat het nieuwe Amsterdamse bestuur beslag liet leggen op het Rotterdams bondskantoor. Als tegenzet liet Tans beslag leggen op de kantoormeubelen. Men ontzag zich niet in een vergadering Tans te beschuldigen van het leegroven van de kas en het vluchten naar Rusland. Tans keerde zich verontwaardigd af van de ABSB, noemde de bestuurders plebejers en sprak van eerroof. Hij probeerde zijn gelijk te halen in Schuttevaer van de vereniging Schuttevaer, waarvan hij ook lid was, maar het lukte hem niet die vereniging op politiek terrein te brengen.

Door de achteruitgang van de zeilvaart verzette Tans de bakens en begon een sloopbedrijf van schepen en een transportbedrijf. Toen een te slopen schip goed te repareren bleek, begon hij een scheepswerf. In Gouderak volgde zijn tweede werf ‘Nooitgedacht’, waar Rijnschepen werden gebouwd en gerepareerd. Er werkten al spoedig negentig man. In 1908 begon hij met anderen een onderling scheepsassurantiekantoor. Ook zijn transportbedrijf, dat zich specialiseerde in zwaar vervoer, kwam tot bloei. In 1909 stopte Tans met de werf in Gouderak en bouwde vanaf die tijd in Rotterdam met succes plezierboten voor de Rotterdamse elite. In 1918 werd de firma B. Tans & Zonen omgezet in een naamloze vennootschap, met Tans als directeur. In 1930 trad hij op tachtigjarige leeftijd af en bleef tot zijn dood commissaris.

Publicaties: 

Artikelen in Schuttevaer.

Literatuur: 

F. Netscher, ‘Karakterschets Bernardus Tans’ in: De Hollandsche Revue, jrg. 4, 1899, 242-260; H. Spiekman, ‘Rotterdam’ in: De Sociaaldemokraat, 25.5.1899; Het Volk, 11.7.1901; H. Smits, De Nederlandsche arbeidersbeweging in de negentiende eeuw (Rotterdam 1902); ‘Uit het verleden’ in: Schuttevaer, 21.8 en 28.8.1909; H. Mol, ‘Uit het Rotterdamsche havenbedrijf III’ in: De Socialistische Gids, jrg. 5, mei-juni 1920, 527-549; ‘B. Tans’ in: Schuttevaer, 30.11.1935; J. Verrips, Als het getij verloopt verzet men de bakens. Over binnenschippers en hun bonden 1898-1975 (Amsterdam 1991).

Portret: 

De Hollandsche Revue, jrg. 4, 1899

Handtekening: 

Bron: Huwelijksakte van Tans/Jonkers d.d. 11 december 1878. Reg 1878G, akte 1262, akteplaats Rotterdam. Als bruidegom.

Auteur: 
Jannes Houkes
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA online (2020)