TANS, Jean Guillaume Hubert (Sjeng)

Sjeng Tans

(roepnaam: Sjeng), katholiek doorbraaksocialist, is geboren in Maastricht op 19 januari 1912 en aldaar overleden op 25 februari 1993. Hij was de zoon van Joannes Wiricus Tans, spekslager, en Anna Maria Hubertina Cornelia Schrijnemaekers. Op 2 augustus 1943 trouwde hij met Joanna Bernardina Maria van Hardenberg, lerares natuur- en scheikunde, met wie hij vier zonen kreeg.

Tans was het oudste kind in een middenstandsgezin in het Boschstraatkwartier, een Maastrichtse arbeidersbuurt. Zijn ouders dreven een slagerij die te weinig opleverde om het gezin met drie jongens en twee meiden te kunnen onderhouden. Daarom waren er kostgangers. Gestimuleerd door zijn ambitieuze moeder ging Tans naar het rooms-katholieke gymnasium en vanaf 1930 kon hij dankzij een beurs Nederlands studeren aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Tans ergerde zich aan het gebrek aan idealisme en de te passieve opstelling tegenover de economische recessie en het nationaalsocialisme en fascisme in de Rooms-Katholieke Staats Partij (RKSP), waarvan hij lid was en het tot propagandaleider bracht. Na zijn afstuderen in 1936 kon hij geen vaste baan als leraar Nederlands vinden. Hij hield zich staande met invalbaantjes op diverse scholen en voltooide in 1938 zijn dissertatie over dialecten rond Maastricht. Tans werd verliefd op de introverte, serieuze lerares Jo van Hardenberg, maar trouwen zat er zonder vast inkomen niet in. Ten einde raad solliciteerde hij op een baan in Nederlands-Indië, maar tijdens de keuring bleek ook hij tuberculose te hebben, de ziekte waaraan zijn beide zusjes in 1937 en 1938 waren overleden. In april 1939 moest hij naar sanatorium Hornerheide, waar hij tot in mei 1941 verbleef. Hij vulde de tijd met lezen.

Tijdens de Duitse bezetting hoorde Tans van zijn broer Jef over de Nederlandse Unie, die alle Nederlanders in de zomer van 1940 opriep zich aan de gewijzigde verhoudingen aan te passen en een punt te zetten achter de in parlementarisme en zuilenstelsel georganiseerde verdeeldheid. Via zijn broer werd Tans lid. Hij kreeg het boek te leen van de Franse filosoof Jacques Maritain, Humanisme intégral, Problèmes temporels et spirituels d’une nouvelle chrétienté (1936), dat diepe indruk op hem maakte. Maritain zag het personalisme als een uitweg uit ‘la jungle capitaliste’ en een alternatief voor het communisme, fascisme en nationaalsocialisme. Het individu kon als persoonlijkheid alleen in dienstbaarheid tot de gemeenschap tot verwerkelijking komen, met geestelijke vrijheid als centraal element. Met zijn pleidooi voor een ‘humanisme intégral’ bedoelde Maritain dat gelovigen ‘in het aardse rijk’ naar de verwezenlijking van de evangelische waarden konden streven. Het stond katholieken vrij om, handelend overeenkomstig de christelijke beginselen, in de politiek en met respect voor pluriformiteit samen te werken met niet-katholieken. Tans vond in Maritain zijn geestelijk leidsman. Na zijn ontslag uit Hornerheide kreeg hij een aanstelling als leraar Nederlands aan de rooms-katholieke middelbare school in Maastricht en trouwde in 1943. Via contacten met de Nederlandse Unie hielp hij bij de verspreiding van de landelijke clandestiene krant Je Maintiendrai en schreef er zo nu en dan in. De mensen rond het blad verlangden naar politieke en maatschappelijke vernieuwing, weg van de verzuiling. Het blad keerde zich tegen de heroprichting van de oude politieke partijen en bepleitte een partijpolitieke constellatie op basis van een scheiding tussen vooruitstrevenden en behoudsgezinden. Tans was ook betrokken bij het clandestiene Christofoor, een blad met een progressief katholiek stempel en vergelijkbare idealen ten aanzien van politieke vernieuwing.

Na de bevrijding van het Zuiden in september 1944 nam Tans de hoofdredactie van de regionale editie van Je Maintiendrai op zich. In het eerste legale nummer pleitte hij voor politieke vernieuwing en samenwerking tussen vooruitstrevende Nederlanders ongeacht hun levensbeschouwelijke of religieuze overtuiging. Hij meende in een ‘wereldschokkende omwenteling’ te leven die een nieuw politiek tijdperk zou inluiden. De overtuiging dat hij op een breukpunt van de geschiedenis leefde, zou hem niet meer loslaten. Na 5 mei werd hij actief in de Nederlandse Volksbeweging (NVB), die een brede volkspartij op personalistisch-socialistische grondslag voorstond, met een bundeling van alle progressieve krachten, van socialist tot (sociaal-)liberaal en van katholiek tot protestant. Tot zijn teleurstelling haakten de kopstukken van de vooroorlogse RKSP af. Hij volgde de landelijke discussiebijeenkomsten over een nieuwe volkspartij op de voet, maar kon daar niet bij zijn, omdat reizen in die tijd nog problematisch was. Joan Willems, zijn Brabantse vriend en geestverwant, hield hem op de hoogte. Het ‘onzalig geredekavel der NVB’ duurde de ongeduldige Tans te lang. Hij constateerde dat de katholieken niet van plan waren zich in groten getale aan te sluiten bij een progressieve volkspartij, die feitelijk niet meer dan een verbrede Sociaal-Democratische Arbeiderspartij kon worden. Toch sloot hij zich bij de Partij van de Arbeid (PvdA) aan, hopend dat andere katholieken alsnog de weg daarheen zouden vinden.

Ondanks zijn zwakke fysieke constitutie (terugkeer van tbc was niet ondenkbeeldig) zette Tans zich zo veel mogelijk in voor de PvdA. Hij was in 1946 enkele maanden fractievoorzitter in de Provinciale Staten. Als lid van de Katholieke Werkgemeenschap werd hij een veelgevraagd spreker op partijbijeenkomsten in Limburg. De Tweede Kamerverkiezingen in 1946 liepen uit op een desillusie voor de PvdA, die slechts 28 procent van de stemmen behaalde. Tans richtte zich nu vooral op de culturele dimensie van het personalisme. Limburg moest zich cultureel verheffen, de vensters moesten open. Er was ‘meer dan Maastricht’, stelde hij als één van de drijvende krachten achter de Maastrichtse Kunstkring, die concerten, toneelstukken en exposities organiseerde. Begin 1948 werd hij lid van het gewestelijk bestuur van de PvdA, maar hij wijdde zich vooral aan zijn leraarschap. Onder leerlingen was hij populair omdat hij meedeed aan buitenschoolse activiteiten. In het schoolblad schreef hij diverse artikelen waar de schoolleiding aanstoot aan nam, zoals aan zijn kritiek op het optreden van de Nederlanders in Indonesië. Tans schreef ook voor PvdA-kranten als De Mijn, Socialistisch Commentaar en de zuidelijke editie van Het Vrije Volk. Terwijl de Katholieke Volks Partij (KVP) en de PvdA coalitiepartners waren, zetten zij zich in Limburg tegen elkaar af. Voor de Tweede Kamerverkiezingen in 1952 organiseerde de PvdA een ‘denderende’ campagne, waarbij Tans en zijn PvdA-compagnon Johan van der Woude, die bij De Staatsmijnen werkte, het voortouw namen. Landelijk behaalde de PvdA ditmaal iets meer stemmen dan de KVP. Ook in Limburg en vooral in Maastricht boekte de PvdA winst. De doorbraakgedachte kreeg nieuw politiek elan en de verontrusting in het Limburgse katholieke bolwerk sloeg toe.

Tans raakte in conflict met het episcopaat. Op 10 oktober 1953 werd hij op het matje geroepen in Roermond. Bisschop-coadjutor Antoon Hanssen maakte Tans zware verwijten. ‘U bent een afbreker, u bent op dwaalwegen... Verlaat in vrijheid die modderschuit die PvdA heet en steunt onze eigen rijke Roomse vormgeving.’ Tans moest zijn PvdA-activiteiten staken, anders zouden strafmaatregelen volgen, wellicht ontslag. Na een lange monoloog beet Hanssen Tans toe dat hij Limburg beter kon verlaten om naar zijn rode vrienden in Amsterdam te gaan. Het was een traumatische ervaring. Een half jaar later verscheen het beruchte mandement van mei 1954, waarin de bisschoppen de doorbraak gelijkstelden aan afbraak van de katholieke zaak. Het lidmaatschap van de PvdA werd niet expliciet verboden maar wel met klem ontraden. Tans kwam in gewetensconflict. Na rijp beraad verliet hij de PvdA niet, ook al kregen zijn kinderen met pesterijen te maken en werd hij met ontslag bedreigd. Volgens Tans verlaagde de kerk zich met het mandement tot een ‘dictatoriale instelling’, terwijl de doorbraak als een ‘historische noodzakelijkheid’ niet te stuiten was. Toen in 1954 een Kamerzetel vacant kwam, greep hij met beide handen de mogelijkheid aan om fulltime politicus te worden. Hij bleef in Maastricht wonen en deed naast het Kamerwerk in Den Haag bijna alles wat op zijn pad kwam. Hij werd columnist voor Het Vrije Volk, schreef propagandablaadjes, sprak voor de VARA, zat in de propagandacommissie voor het zuiden, kwam in het Maastrichtse afdelingsbestuur van de PvdA, in het gewestelijk bestuur, in het landelijke bestuur, in de gemeenteraad van Maastricht (1955-1966) en in de Provinciale Straten (1958-1966). In 1957 nam hij voor de PvdA deel aan de Nederlandse delegatie naar de elfde Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Maar op zondag zat hij demonstratief vooraan in de kerk.

Als boegbeeld van de doorbraak kreeg Tans het tussen 1955 en 1958 zwaar te verduren tijdens de verkiezingscampagnes voor de Kamerverkiezingen in 1956 en de Statenverkiezingen in 1958. De KVP en de PvdA gingen er van uit dat de houding van het Limburgse electoraat doorslaggevend was voor het al dan niet slagen van de doorbraak. De KVP riep Limburg uit tot frontgebied. De verkiezingsstrijd verliep ongekend hard en demagogie werd niet geschuwd. De KVP voerde een hetze tegen Tans, die zich in deze jaren naar eigen zeggen ‘een politiek pantser’ aanmat. De doorbraak leek in 1956 een politieke realiteit: de PvdA werd met 33 procent van de stemmen opnieuw de grootste landelijke partij. Ook in Limburg boekte de PvdA flinke winst. De vreugde in het socialistische kamp was van korte duur, want twee jaar later bij de Statenverkiezingen dwong de KVP de PvdA in het defensief. Een pijnlijke ervaring voor Tans die ‘aan de rand van de hel was geduwd’ omdat er vanuit het episcopaat stemmen waren opgegaan om hem de sacramenten te weigeren. Na 1958 speelde de doorbraak geen grote rol meer, want de toenemende ontkerkelijking verminderde de politieke relevantie.

Tans ontwikkelde zich in Den Haag tot onderwijsspecialist. Geïnspireerd door het ideaal van gelijke kansen streefde hij naar een ‘comprehensive school’, een uit Engeland overgewaaid onderwijstype dat de democratisering van de samenleving moest bevorderen. Kinderen uit verschillende sociale milieus en met verschillende begaafdheden moesten op één school zoveel en zo lang mogelijk bij elkaar blijven, terwijl ieder kind zijn eigen weg kon kiezen en zich in zijn eigen tempo en op zijn eigen niveau kon ontplooien. Dit ideaal bleek politiek onhaalbaar. Tans werkte in Den Haag constructief samen met KVP-minister Jo Cals, die eveneens het onderwijsstelsel wilde vernieuwen. Het was aan Tans’ pragmatische bereidheid tot compromis te danken dat Cals in 1962 zijn Mammoetwet door de Kamer kreeg, die de doorstroommogelijkheden tussen verschillende schooltypes wilde verbeteren via een scholengemeenschap en een brugklas. Dankzij zijn rol in het debat over de Mammoetwet kreeg Tans landelijke bekendheid. Hij klom op in de partijtop en kreeg in 1965 het partijvoorzitterschap, als opvolger van Ko Suurhoff, als een soort troostprijs toegespeeld, nadat het ministerschap aan hem voorbij was gegaan, omdat de onderwijsportefeuille in handen van de confessionelen bleef. De PvdA wijdde een brochure aan deze katholieke voorzitter, Onze man uit Maastricht (1965), waarin hij als symbool van de doorbraak werd gepresenteerd.

Zijn partijvoorzitterschap viel samen met de roerige culturele revolutie van de jaren zestig. Provo en Nieuw Links lieten luid van zich horen, het protest tegen de Vietnamoorlog nam toe. De ambitieuze jonge Nieuw Linksers wilden de partij van binnenuit radicaliseren. Het doorbraaksocialisme en de strijd die Tans en andere katholieken daarvoor hadden gevoerd zeiden hun weinig. ‘Ik was nog maar net benoemd of de storm brak los’, zei Tans achteraf. Hij overhandigde in 1966 namens het partijbestuur een brief aan de Amerikaanse ambassadeur waarin gepleit werd voor het stoppen van de Amerikaanse bombardementen op Vietnam. Als aanhanger van pluriformiteit trad Tans Nieuw Links opvallend open tegemoet, anders dan bijvoorbeeld fractievoorzitter Joop den Uyl. Hij ging de discussie aan en zag de politieke cultuur veranderen. Er kwam meer openheid, meer inspraak en meer democratie. Met de ontzuiling leek een ‘nieuwe tijd’ aan te breken waarbij de doorbraak in een modern jasje een nieuwe kans kreeg. Tans pleitte voor een tweedeling in de politiek tussen progressieve en conservatieve krachten (centrumpolitiek leidde alleen maar tot onduidelijkheid) en wilde Nieuw Links binnenboord houden. Als partijvoorzitter maakte hij deel uit van de PvdA-werkgroep die, onder voorzitterschap van Den Uyl, het rapport Een stem die telt (1967) schreef, met voorstellen om de parlementaire democratie te verbeteren.

Tijdens de tweede ronde van zijn partijvoorzitterschap vanaf eind 1967 stond Tans er als katholieke doorbraaksocialist in het bestuur alleen voor, want het aantal sympathisanten van Nieuw Links was uitgebreid. Dat hij Nieuw Links open tegemoet trad, wekte weerstand bij de rechtervleugel. De representant daarvan, Frans Goedhart, die als Kamerlid in 1970 uit de PvdA-fractie trad, vond dat de ‘slappe en onbekwame partijleiding van Sjeng Tans’ Nieuw Links te veel speelruimte gaf. Nieuw Links verweet hem dat hij als voorzitter te weinig prioriteit gaf aan het bestuur en als Kamerlid te veel aan de leiband van de fractie liep en wilde hem vervangen. De kritiek van rechts en links bracht hem in een onmogelijke positie. De tragiek wilde dat hij slachtoffer werd van zijn streven om van de PvdA een pluriforme partij te maken. Eind 1968 zette hij een punt achter het partijvoorzitterschap. Gezien de tot diep in de nacht durende en vaak chaotische discussies keek hij daarop met weinig plezier terug. Desondanks was hij er, samen met André van der Louw namens Nieuw Links, in geslaagd de PvdA, die een verjongingsproces doorgemaakte, heelhuids door deze episode te loodsen. Tans stelde in 1969 voor zijn opvolging een triumviraat voor, waarin Anne Vondeling eerste, Van der Louw tweede en Henk Eijsink derde voorzitter zou zijn. Toen Tans in maart 1970 tussentijds de Kamer wilde verlaten voor zijn nieuwe betrekking in Limburg, bleef hij noodgedwongen nog enkele maanden. Anders zou Sofia Veenendaal-van Meggelen zijn zetel innemen. Zij had zich bij de uitgetreden groep Goedhart, de voorloper van DS’70, aangesloten en nam in juli Tans’ zetel alsnog in.

Tans vertrok naar Limburg waar het katholieke bolwerk door de ontzuiling wankelde. De provincie was in een wedloop verwikkeld om de vestiging van een achtste medische faculteit in de te stichten universiteit. Tans wist de PvdA te overtuigen zich voor Maastricht uit te spreken. De KVP en de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie wilden niet achterblijven en kozen ook voor Maastricht. Tans’ achtergrond en karakterstructuur (hij stond bekend als vechter en ‘grimmige doorbijter’) maakte hem geschikt als voorzitter van de voorbereidingscommissie die de universiteit van de grond moest tillen. Dankzij behendig politiek spel en zijn politieke contacten in Den Haag en Limburg verzekerde Tans zich van voldoende politieke steun, wat niet vanzelfsprekend was omdat de behoefte aan een ruimere opleidingscapaciteit voor artsen wegviel en de regering bezuinigde vanwege de economische recessie. Het aantreden van het kabinet Den Uyl onder het motto ‘Spreiding van kennis, macht en inkomen’ in mei 1973 betekende een keerpunt. Tans wist PvdA-minister van Onderwijs Jos van Kemenade en staatssecretaris Ger Klein, die hij nog kende uit de periode van Nieuw Links, te porren om een ‘point of no return’ te bereiken. Met deze rugdekking ging de medische faculteit in Maastricht in 1974 van start zonder wettelijke regeling. Legitimatie werd gevonden in het onderwijskundig experiment en, mocht er geen behoefte zijn aan meer artsen, dan kon Maastricht andere opleidingen aanbieden. Het medisch onderwijs wilde inspelen op de maatschappelijke behoeften met veel aandacht voor eerstelijnszorg en gedragswetenschappen. Een andere onderwijskundige nieuwigheid was het probleemgestuurd onderwijs, waarbij studenten in kleine groepjes samenwerkten om een (medisch) probleem op te lossen, wat veel zelfwerkzaamheid veronderstelde.

De formele oprichting van de Rijksuniversiteit Limburg, inmiddels Universiteit Maastricht en Maastricht University, vond plaats in januari 1976. Tans beleefde zijn ‘finest hour’. De totstandkoming van de universiteit was in hoge mate aan zijn eigenzinnigheid te danken. Alle lijnen van zijn leven kwamen bij elkaar: katholiek, socialist, personalistisch ‘volksverheffer’, onderwijsspecialist, Limburger en landelijk PvdA-politicus. Onder zijn toeziend oog bevestigde koningin Juliana met haar handtekening de oprichting van de universiteit in de Sint Servaas, waar alle heiligen aan het oog van de aanwezigen waren onttrokken. Het ging immers om een rijksuniversiteit. Een van de sprekers was bisschop Joannes Gijsen, die de reactionaire stroming binnen de katholieke kerk vertegenwoordigde. Tans zat met de vooraf afgesproken tekst van Gijsen op zijn knie om te kijken of deze zich daaraan hield. Hij werd de eerste voorzitter van het College van Bestuur. Harmen Tiddens, protagonist van vernieuwing van het medisch onderwijs, was de eerste rector magnificus. Tans had moeite afscheid te nemen van ‘zijn’ universiteit. Na zijn pensioen, eind 1977, bleef hij als adviseur bij de verdere uitbouw betrokken. Als er politiek gelobbyd moest worden, was hij steevast van de partij. Bij de uitbouw stonden een interdisciplinaire aanpak en het probleemgestuurd onderwijs voorop. In 1980 ging de experimentele studierichting sociale gezondheidskunde (later gezondheidswetenschappen) van start. In de jaren tachtig volgden nog een juridische (met Tans’ partijgenoot Job Cohen als bouwheer) en een economische opleiding. De door Tans bepleite opleiding Nederlandse letterkunde en de studie beleidsmedewerker met een expliciet Europese oriëntatie kwamen er niet. Mede op zijn instigatie stelde de Stichting Wetenschappelijk Onderwijs Limburg in 1989 een bijzondere leerstoel letterkunde in.

Met gevoel voor ironie constateerde Tans dat hij aan het einde van zijn loopbaan de hemel in werd geprezen. Hij werd Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en de gemeente Maastricht verleende hem de eremedaille van de stad in goud. Na het overlijden van zijn vrouw in 1989 raakte hij door Alzheimer de greep op het leven kwijt. De universiteit kent nu een Tans-penning, de Dr. J. Tans-lezing, een Tans-wisselleerstoel, een Tans-gebouw en er is sinds 2016 een Tans-monument waarbij zijn bronzen buste tussen vijf bronzen zuiltjes is geplaatst. Het Alzheimer Centrum Limburg richtte ter ondersteuning van zijn activiteiten de Stichting Dr. Sjeng Tansfonds op.

Publicaties: 

Isoglossen rond Maastricht in de dialecten van Belgisch en Nederlandsch Zuid-Limburg (Maastricht 1938); De katholiek en zijn partij (Amsterdam 1956); ‘De katholieken en de verkiezingen’ in: Socialisme en Democratie, 12, 1956, 273-220; ‘Katholicisme en socialisme’ in: H.G.M. Derks (red.), Met betrekking tot Limburg. Röntgenfoto van een gewest (Amsterdam 1966) 234-242; ‘De komende twintig jaar’ in: Socialisme en Democratie, 23, 1966, 170-181; Tans of nooit. Een onduidelijke brochure (Amsterdam 1967); ‘Johannes Elema. Leermens 30 juni 1904-Haren 31 augustus 1977’ in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 1978 (Leiden 1978) 33-40 (met H. Elema).

Literatuur: 

Onze man uit Maastricht (Amsterdam 1965); H. Neudecker, ‘tekenen van tegenspraak. de schijnwereld van tans’ in: Maatstaf, 14, 1966-1967, 170-171; U. Nooteboom, ‘Touwtrekken om de bouw van de achtste medische fakulteit’ in: Student, november-december 1970, 16; K. Slager, ‘Het medisch-industrieel complex rukt op naar Maastricht. Het conflict om de achtste medische faculteit’ in: Vrij Nederland, 5.5.1973, 9; R. Vermaas, ‘De eenzame weg van Sjeng Tans’ in: De Tijd, 17.2.1978, 8-15; Afscheidsymposium Sjeng Tans 1978, zie www.youtube.com/watch?v=dwAOy5w7gBI; J. Looden, ‘Sjeng Tans. Een leven lang knokken voor het socialisme in Rooms Limburg’ in: VARA-gids, 21.8.1982, 34-35; A. Bleich, Een partij in de tijd. Veertig jaar Partij van de Arbeid 1946-1986 (Amsterdam 1986); A. Visser, Alleen bij uiterste noodzaak? De rooms-rode samenwerking en het einde van de brede basis 1948-1958 (Amsterdam 1986); Ph. van Praag jr., Strategie en illusie. Elf jaar debat in de PvdA (1966-1977) (Amsterdam 1990); C. Welgraven, ‘Doorbraak-socialist weigerde in roerige tijden zweep te hanteren’ in: de Volkskrant, 27.2.1993; ‘J.G.H. Tans (1912-1993)’ in NRC Handelsblad, 1.3.1993; H.A. van Wijnen, ‘Een bloedneus voor de rooien’ in: NRC Handelsblad, 6.3.1993; A. Klijn, ‘Een kruistocht voor het socialisme. Sjeng Tans en de doorbraakverkiezingen van 1956’ in: Jaarboek 1996 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (Groningen 1996) 87-108; A. Klijn, ‘De doorbraak van Sjeng Tans’ in: Studies over de sociaal-economische geschiedenis van Limburg, 45, 2000, 97-109; ‘Sjeng Tans: een katholieke socialist uit Limburg’, Onvoltooid Verleden Tijd, 21.1.2001, te vinden via www.vpro.nl/programmas/ovt/; A. Klijn, Onze man uit Maastricht, Sjeng Tans 1912-1993. Een biografie (Nijmegen 2001); A. Klijn, ‘Sjeng Tans: Limburger, katholiek, socialist’ in: Spiegel Historiael, 36/3, 2001, 134-138; J. Blokker, ‘Wat was dat voor een Chinees?’ in: de Volkskrant, 2.2.2001; Th. Wöltgens, ‘Doorbraak-socialist tussen twee fronten’ in: NRC Handelsblad, 16.2.2001; P. van der Heiden, ‘Sjeng Tans, doorgebroken doorbraaksocialist’ in: Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2001 (Nijmegen 2001) 168-169; H. de Liagre Böhl in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 117/1, 2002, 130-131 (recensie boek Klijn); H. Vingerling en C.C. Schouten, Democratisch Socialisten ’70. Nevenstroom in de sociaal-democratie? (Rotterdam 2003, dissertatie); R. van der Maar, Welterusten meneer de president (Amsterdam 2007); A. Bleich, Joop den Uyl 1919-1987. Dromer en doordouwer (Amsterdam 2008); M. de Keizer, Frans Goedhart. Journalist en politicus (1904-1990) (Amsterdam 2012); A. Klijn, Het Maastrichts experiment. Over de uitdagingen van een jonge universiteit 1976-2016 (Nijmegen 2017); P. de Rooy, Een geschiedenis van het onderwijs in Nederland (Amsterdam 2018); J. Perry, ‘De wederopbouw van Limburg’ in: Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg. Jaarboek 2019 (Maastricht 2020) 191-205.

Portret: 

J.G.H. Tans, IISG.

Auteur: 
Annemieke Klijn
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA online (2020)