TEMME, Hendrik Lodewijk

Hendrik Lodewijk Temme / Drucker

(bekend als Hendrik Lodewijk Drucker), Kamerlid voor de Liberale Unie en de Vrijzinnig Democratische Bond, is geboren te Amsterdam op 11 augustus 1857 en overleden te Den Haag op 6 september 1917. Hij was de zoon van Louis Drucker, financier, en Johanna Caroline Christine Margaretha (genaamd Therese) Temme. Op 14 juli 1881 trad hij in het huwelijk met Wilhelmina Catharina Sabina de Koning, met wie hij een dochter en twee zoons kreeg.
Bij akte van 18 april 1860 werd hij door de ouders erkend, waardoor hij de achternaam van zijn vader verkreeg.

Acht jaren na zijn geboorte werd Drucker door zijn ouders erkend, die vervolgens in 1869 huwden. Zijn vader, afkomstig uit Duitsland, had voordat hij in Nederland met de eveneens in Duitsland geboren Therese Temme kennis maakte, een verhouding gehad met Constantine Christine Lensing, waaruit twee dochters werden geboren. Eén van hen was Wilhelmina Elisabeth Lensing, die zich Wilhelmina Drucker noemde en later als feministe bekendheid zou verkrijgen. Onder het pseudoniem G. & E. Prezcier schreven beide zusters de sleutelroman George David (Amsterdam 1885) over het gezin Drucker, waarin zij een weinig vleiend portret van hun halfbroer Hendrik Lodewijk schetsten. Drucker was hiervan niet gediend en poogde de gehele oplage op te kopen. Later zou hij met zijn halfzuster Wilhelmina tot een financieel vergelijk komen. In 1869 verhuisde het gezin Drucker naar Voorschoten. Drucker bezocht de Hoogere Burger School in Leiden en studeerde daar vervolgens rechten. Tijdens zijn studie gaf hij privé-les aan zijn dorpsgenoot M.W.F. Treub. In 1879 promoveerde hij op het proefschrift Bezitsverkrijging en bezitsverlies door derden (Leiden 1879). Na zijn promotie studeerde Drucker nog enige semesters in Leipzig. Bij terugkeer in Nederland nam zijn juridische loopbaan een aanvang. Hij was enkele jaren in Amsterdam als advocaat werkzaam en werd in 1882 benoemd tot hoogleraar in het Romeins recht en zijn geschiedenis aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Dezelfde leerstoel bezette hij van 1889 tot 1897 aan de Rijksuniversiteit te Leiden, al was hij vanaf 1894 op non-actief gesteld wegens zijn verkiezing tot Tweede Kamerlid. Van 1898 tot 1905 was hij als privaatdocent in het burgerlijk- en handelsrecht aan de Leidse universiteit verbonden.

Druckers wetenschappelijke activiteit was van meet af aan niet uitsluitend academisch gericht. In zijn Groningse inaugurele rede Rechtswetenschap en wetgeving (Haarlem 1882) bepleitte de jonge hoogleraar in 1882 verdergaand overheidsingrijpen in de verhouding tussen kapitaal en arbeid, want 'wil de Staat niet de zwakken zien ondergaan, dan moet hij nu en dan met beredeneerde maatregelen tusschen beide komen'. Van deze opvatting getuigden eveneens zijn bijdragen in vooruitstrevend-liberale bladen als het mede door hem geredigeerde Sociaal Weekblad en Vragen des Tijds en in het samen met W.L.P.A. Molengraaff en S. Katz in 1881 opgerichte juridische tijdschrift Rechtsgeleerd Magazijn, dat een socialere benadering van het recht voorstond. Van meer staatsbemoeienis alleen verwachtte Drucker overigens niet alle heil. Veelvuldig wekte hij de arbeiders op zich aaneen te sluiten ter verdediging van hun belangen. In het verlengde hiervan lag in 1903 zijn verzet als Kamerlid tegen de stakingswetten van Kuyper, die staking bij de spoorwegen strafbaar wilde stellen. Wanneer de arbeidsomstandigheden te wensen overlieten, mocht de overheid arbeiders niet het recht ontzeggen van hun laatste verweermiddel gebruik te maken, zo was zijn argumentatie. Drucker heeft direct bijgedragen tot wetgeving die een verbetering van het lot van de arbeidende klasse beoogde. Zo bereidde hij in 1898 - nadat al eerder in 1891 een beroep op hem was gedaan - op uitnodiging van de toenmalige minister van Justitie P.W.A. Cort van der Linden een Ontwerp van wet tot regeling van de arbeidsovereenkomst (z.pl. 1898) voor. Daarin werd de tot dan toe overwegend eenzijdige rechtsverhouding tussen patroon en werkman vervangen door een gelijkwaardiger relatie. Op basis hiervan kwam in 1907 de Wet op de Arbeidsovereenkomst tot stand, nadat Drucker als auctor intellectualis het wetsontwerp in de Tweede Kamer had verdedigd. Ook bij de totstandkoming van de Woningwet in 1901 speelde Drucker een invloedrijke rol. Op dit terrein had hij zijn sporen verdiend door het rapport Het vraagstuk der volkshuisvesting (Amsterdam 1896), dat hij samen met N.B. Greven en J. Kruseman had opgesteld op verzoek van het hoofdbestuur van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, waarvan Drucker deel uitmaakte. Zijn pleidooi voor een veelomvattende woningwet herhaalde hij twee jaar later in zijn artikel 'Het woningvraagstuk' (in: De Gids, 1898, 444-484).

Midden jaren tachtig trad Drucker naar voren in de landelijke politiek. Namens de Groningse kiesvereniging Burgerplicht - waarvan hij later enige tijd voorzitter was - nam hij op 4 maart 1885 deel aan de oprichting van de Liberale Unie. Hierin zou hij een prominente positie innemen. Van 1885 tot 1891 maakte Drucker deel uit van het hoofdbestuur. In de jaren 1893 - 1894 was hij voorzitter van de Unie. Hij was de geestelijke vader van de circulaire van december 1887 - in feite het eerste politieke program van de Unie - waarin werd aangedrongen op uitbreiding van het kiesrecht en de invoering van sociale maatregelen als een wekelijkse rustdag voor iedere arbeider, een ongevallenverzekering, leerplicht en uitbreiding van het verbod op kinderarbeid. Aan zijn sociale bewogenheid gaf hij praktisch gestalte tijdens de jaren waarin hij zitting had in de gemeenteraad van Groningen (1886 - 1889) en van Leiden (1891 - 1903). Zo brak hij een lans voor de invoering van de progressie bij gemeentelijke belastingen en kwam hij op voor verbeteringen in de arbeidsvoorwaarden en de rechtstoestand van arbeiders die in dienst waren van aannemers van door de gemeente uitbestede werken. Daarnaast hield hij zich bezig met de gebrekkige huisvesting van de 'werkende stand', waarbij zijn materiële welstand hem in staat stelde daadwerkelijke steun te verlenen. Zo fourneerde hij in Groningen samen met anderen gelden voor de woningbouwvereniging Werkmanslust en droeg hij financieel bij aan de totstandkoming van de coöperatieve bakkerij De Toekomst. In Leiden ondersteunde de filantroop Drucker eveneens vele projecten die de 'verheffing van de arbeidersstand' beoogden. Zo was hij onder meer betrokken bij de stichting van het Leidsche Volkshuis, dat zich de 'verhooging van ontwikkeling, beschaving en levensgeluk onder de arbeidende en daarmee gelijkstaande klassen te Leiden' ten doel stelde. Enige tijd later nam hij het voortouw om hieraan een Bureau van Rechtskundig Advies aan On- en Minvermogenden te verbinden. In 1905 behoorde Drucker tot de eerste aandeelhouders van de Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, die als Wereldbibliotheek wilde bijdragen aan de ontwikkeling van de werkende bevolking.

Dat men in Groningen Drucker na zijn verhuizing naar Leiden niet vergeten was, bleek bij de Tweede Kamerverkiezingen in 1894. Bij deze verkiezingen, die geheel in het teken stonden van de door minister Tak van Poortvliet voorgestelde uitbreiding van het kiesrecht, koos dit kiesdistrict als zijn afgevaardigde Drucker - die instemde met Taks voorstellen - in plaats van de anti-Takkiaan S. van Houten, die Groningen al 25 jaar in de Tweede Kamer had vertegenwoordigd. In de Kamer behoorde hij tot de vooruitstrevende vleugel van de liberalen. In 1897 trad hij toe tot de vrijzinnig-democratische Kamerclub en werd daarvan bestuurslid. Nadat de Liberale Unie de invoering van het algemeen kiesrecht niet urgent had willen verklaren, werkte Drucker in 1901 mee aan de oprichting van de Vrijzinnig Democratische Bond (VDB). Hij werd voorzitter van de Tweede Kamerfractie van deze partij, die in 1903 - tevergeefs - een voorstel tot invoering van beperkt vrouwen- en algemeen mannenkiesrecht indiende. Een politicus pur sang was de irenisch ingestelde Drucker overigens niet. Het politiek leiderschap van de VDB was voor hem geen onverdeeld genoegen, mede door zijn botsingen met fractiegenoot D. Bos. Gezien zijn voorliefde voor wetgeving lag een ministersportefeuille meer voor de hand, maar uitnodigingen in 1897 en 1905 wees hij op politieke gronden af. In 1913, nadat hij had meegewerkt aan de totstandkoming van de Vrijzinnige Concentratie, stelde Drucker zich niet meer kandidaat bij de Tweede Kamerverkiezingen een besluit dat hij al veel eerder had genomen. Nog datzelfde jaar keerde hij terug in de landelijke politiek, maar nu in de luwte: Noord-Holland vaardigde hem af naar de Eerste Kamer, waarin hij tot zijn dood in 1917 zitting had. Bij zijn overlijden werd niet zozeer stilgestaan bij de politicus Drucker, als wel bij de sociaal bewogen professor. Zijn Groningse vriend B. Sijmons herdacht hem als iemand die de wetenschap met de praktijk wenste te verbinden: 'Juristenarbeid in den dienst der sociale rechtvaardigheid, professorenwerk ten bate der maatschappij is Druckers lievelingsarbeid geweest'.

Archief: 

Archief H.L. Drucker in Nationaal Rijksarchief (Den Haag).

Publicaties: 

Behalve de genoemde: W. Modderman, Handboek voor het Romeinsch recht (Groningen 1877 - 1889, vanaf 1884 voortgezet door H.L. Drucker); Begrip en dogma in de rechtswetenschap (Haarlem 1889); (met D. Bos, E. Fokker, Th.M. Ketelaar e.a.), Voorstel van wet tot het in overweging nemen van veranderingen in het Derde en het Vierde Hoofdstuk der Grondwet (Haarlem 1903); (met H. Goeman Borgesius, M. Tydeman) 'De ernst van het oogenblik' in: Propagandaboek van de Vrijzinnige Concentratie 1913 (z.pl. 1913) 3-10.

Literatuur: 

C.K. Elout, 'De vader van het arbeidscontract' in: De Heeren in Den Haag (Amsterdam 1909, 2e reeks) 80-86; W.L.P.A. Molengraaff, 'In memoriam H.L. Drucker' in: Rechtsgeleerd Magazijn, 1917, 375-392; B. Sijmons, 'Mr. H.L. Drucker' in: Groningsche Volksalmanak voor het jaar 1918 (Groningen 1917) 170-179; C. van Vollenhoven, 'Mr. H.L. Drucker' in: Vragen des Tijds, 1918, I, 1-4, eveneens verschenen in: Mr. C. van Vollenhoven 's verspreide geschriften. Deel 3 (Haarlem 1935) 680-682; F. de Jong Edz., 'Hendrik Lodewijk Drucker 1857-1917' in: Sociaal Maandblad Arbeid, 31.1.1959, 18-23; J.P. Duyverman, 'Het raadslid Prof. Mr. H.L. Drucker (1891-1903)' in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 1962, 57-67; E. van Raalte, Dr. D. Bos. Leven en werken van een Nederlands staatsman (Assen 1962); G. Taal, Liberalen en Radicalen in Nederland, 1872-1901 (Den Haag 1980); H. Kramers, J. Slangen, M. Vroegindeweij, Het Leidse Volkshuis 1890-1980. Geschiedenis van een stichting sociaal-kultureel werk (Leiden 1982)110-116; W.R.H. Koops, 'Temme, Hendrik Lodewijk' in: BWN II, 558-559; E.H. Hondius, 'Hendrik Lodewijk Drucker (1857-1917)' in: T.J. Veen, P.C. Krop (red.), Zestig juristen (Zwolle 1987) 362-366; M. Braun, De prijs van liefde. De eerste feministische golf, het huwelijksrecht en de vaderlandse geschiedenis (Amsterdam 1992).

Portret: 

H.L. Temme, 1897? Collectie Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag.

Handtekening: 

Geboorteakte van R. Drucker dd. 5 mei 1885. Akte 608, akteplaats Groningen. Als vader.

Auteur: 
Gerrit Voerman
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 5 (1992), p. 287-290
Laatst gewijzigd: 

10-04-2021 (datum akte erkenning gecorrigeerd)