VOS, Roosje

Roosje Vos

(ook bekend onder de naam Stel-Vos), voorzitster van de eerste vakvereniging voor vrouwen, is geboren te Amsterdam op 15 augustus 1860 en overleden te Groningen op 22 juli 1932. Zij was de dochter van Jacob Marcus Vos, schoenmaker, en Schoontje Jacob Fransman. Op 21 juli 1903 trad zij in het huwelijk met Melle Gerbens Stel, onderwijzer. Pseudoniem: Ervé.

Roosje Vos verloor haar vader toen ze nog geen zes jaar oud was. Zij werd vanaf haar veertiende jaar opgevoed in het Israëlitische meisjesweeshuis aan de Rapenburgerstraat, waar ze het vak van huisnaaister leerde. Ze bleef hier tot 1884, waarna zij zelfstandig werkzaam was. Haar rol als organisatrice van haar vrouwelijke vakgenoten begon in maart 1897 met de oprichting van de naaistersbond Allen Een. Zij wenste dat de vrouwen zouden tonen op eigen benen te kunnen staan. Spoedig werd zij voorzitster van de nieuwe bond en ook aan het orgaan De Naaistersbode leverde zij vele bijdragen.

In 1899 werd zij door haar vakgenoten gekozen als lid van de Kamer van Arbeid voor de confectiebedrijven te Amsterdam. Zij werd echter niet toegelaten, omdat ze niet in loondienst heette te zijn. Zij speelde ook een rol bij de totstandkoming van de Amsterdamsche Bestuurdersbond in ditzelfde jaar. In 1900 voerde zij het woord op een landelijke meeting inzake de ongevallenwet te Den Haag. Samen met haar naaste medewerkster Sani Prijes richtte ze in dat jaar de coöperatie Samenwerkende Linnennaaisters op, waar ontslagen naaisters werk vonden. Ook in de SDAP begon zij een rol te spelen. Zo pleitte zij op het partijcongres van 1901 voor het vrouwenkiesrecht en de achturendag. Tijdens de stakingsactie van april 1903 was zij afgevaardigde van het landelijk Comité van Verweer te Apeldoorn. Kort hierna verhuisde ze naar het Groningse Westeremden, waar ze de echtgenote van Melle Stel werd. Een tijdlang voerde ze van hier uit nog de redactie van De Naaisters- en Kleermakersbode en ook verder bleef zij actief in de propaganda, met name in het noorden. Ook in de strijd voor het vrouwenkiesrecht, zoals die door de sociaal-democratische vrouwenclubs werd voorgestaan, was zij een stuwende kracht.

In de interne partijconflicten van deze jaren stond zij aan de kant van de marxisten. Een factor hierbij was mede dat de afdeling Westeremden eigen opvattingen had over de sociaal-democratische propaganda in het district Appingedam, dat door J.H.A. Schaper in de Kamer werd vertegenwoordigd. Op het Deventer congres in 1909 solidariseerde zij zich met de redacteuren van De Tribune. Zij trad met haar afdeling toe tot de Sociaal-Democratische Partij (SDP), voor welke partij zij voortaan haar krachten ter beschikking zou stellen. In 1918 stond zij als nummer vier kandidaat voor de Kamerverkiezingen en het volgend jaar werd zij met G. Sterringa in de Provinciale Staten gekozen, waarin zij tot 1927 zitting had. Vooral in het oostelijk deel van de provincie Groningen breidde de invloed van de tot Communistische Partij geworden SDP zich in deze jaren uit. Als propagandiste in woord en geschrift bleef Roosje ondanks de ziekte van haar echtgenoot (overleden in 1927) zich weren. Bij een verkiezing voor een partijbestuursplaats legde zij het in 1922 af tegen J. de Kadt, maar in het noorden was haar positie sterk. Met Sterringa stelde zij zich in de partijcrisis van 1925 achter D. Wijnkoop en diens groepering, maar in 1930 traden zij weer toe tot de officiële partij. Nog een week voor haar overlijden sprak zij op een vrouwenconferentie in het kader van een anti-oorlogsactie. Deze vrouwelijke propagandiste van proletarische afkomst werd zeker door een radicale gezindheid gekenmerkt, maar legde anderzijds ook wel een pragmatische instelling aan de dag.

Publicaties: 

De naaister van het verleden, het heden en de toekomst (Amsterdam 1900); Huisindustrie (Amsterdam 1901); Bijzondere bescherming van vrouwenarbeid (Groningen 1904); De taak der vrouw in den strijd voor het communisme (Amsterdam 19212); vele bijdragen aan De Naaistersbode, De Proletarische Vrouw, De Tribune en De Echo van het Noorden.

Literatuur: 

O. Sterringa in: Groningsche Volksalmanak, 1933, 195 e.v.; A.F. Mellink in: Mededelingenblad, november 1974, 75-87; M. Elias in: A. Holtrop (red.), Vrouwen rond de eeuwwisseling (Amsterdam 1979) 155-175; L. Brug e.a., 1909, tussen ruzie en beginsel (Amsterdam 1984); M. Elias, Drie cent in het uur. Over naaisters, feministes en arbeiders rond de eeuwwisseling (Amsterdam 1984); B. van Houten, Tussen paternalisme en zelfstandigheid. Socialisme en arbeidersbeweging op het Hogeland 1885-1922 (Groningen 1985); P. Hoekman, J. Houkes, O. Knottnerus (red.), Een eeuw socialisme en arbeidersbeweging in Groningen 1885-1985 (Groningen 1986); P. Hoekman, J. Houkes, 'Het communisme komt.' De opkomst van de CPN in Oost-Groningen' in: G. Voerman (red.), Tussen Moskou en Finsterwolde. Over de geschiedenis van het communisme in Oost-Groningen (Scheemda 1993) 9-29.

Portret: 

R. Vos, circa 1900, uit: Het Kleedingbedrijf (Bijblad voor de vrouwen) 8.7.1939

Handtekening: 

Huwelijksakte Stel/Vos dd. 21 juli 1903. Boek 1903, akte 11; akteplaats Stedum. Als bruid.

Auteur: 
Albert F. Mellink
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 1 (1986), p. 144-146
Laatst gewijzigd: 

23-05-2002