WORMSER jr., Johan Adam

Johan Adam Wormser jr.

sociaal voelend werkgever actief in Patrimonium, is geboren te Amsterdam op 9 oktober 1845 en overleden te Hilversum op 7 maart 1916. Hij was de zoon van Johan Adam Wormser, deurwaarder bij de Amsterdamse Arrondissementsrechtbank, en Janke van de Ven. Op 16 september 1869 trad hij in het huwelijk met Catharina Johanna Höveker, met wie hij twee dochters en vier zoons kreeg.

Wormser groeide op aan de Oudezijds Voorburgwal in Amsterdam. Zijn vader was een bekende figuur in de Amsterdamse Réveil-kring. Na de christelijke lagere school bezocht Wormser de Handelsschool in de Spinhuissteeg. Aanvankelijk ging hij in de geldhandel. Hij bekleedde een kantoorfunctie bij de firma Van den Broeke, later bij Van Sprang en Dekker. Zijn huwelijk in 1869 bracht hem als firmant in de boekhandel en uitgeverij van zijn schoonvader, die eveneens tot de Réveil-kring behoorde. In 1886 kregen beide firmanten onenigheid doordat Wormser, een vurig aanhanger van Abraham Kuyper, zich aansloot bij de Doleantie. Höveker die in de hervormde kerk bleef, wenste niet dat onder zijn naam - de firma heette Höveker en Zoon - geschriften uitgegeven werden, waarin met de Doleantie gesympathiseerd werd. Wormser richtte daarop een uitgeverij onder eigen naam op, terwijl de oude zaak onder de naam Höveker voortbestond. Als zakenman ging het Höveker jarenlang voor de wind. In 1892 opende hij in de Kalverstraat een nieuwe boekwinkel. In 1896 werden de drie firma's ondergebracht in de naamloze vennootschap Boekhandel Höveker en Wormser.

Wormser probeerde in eigen kring zijn maatschappelijke ideeën te verwezenlijken. Zo wilde hij de diaconie van de Nederlands hervormde gemeente in Amsterdam, waarvan hij voorzitter was, op geheel nieuwe leest schoeien. Hij stelde voor een eind te maken aan de in zijn ogen verderflijke bedeling. Het was een ieder bekend dat de bedeling zeker voor vijftig procent demoraliserend werkte op gemeente en maatschappij, op bedelers en bedeelden, zo verklaarde hij bij zijn aftreden als voorzitter in maart 1871 (zijn voorstel was niet behandeld). Wormser behoorde tot de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) 'par droit de naissance'. Van huis uit stond hij in contact met G. Groen van Prinsterer, een vriend van zijn vader. Kuyper koos Wormser in 1873 tot secretaris van het Voorlopig Centraal-Comité der Anti-Revolutionaire Kiesvereenigingen, waardoor deze van nabij de wording van de AR partij meemaakte. Ook nadat de partij in 1878 en 1879 officieel geformeerd was, maakte Wormser regelmatig deel uit van het Centraal-Comité. Via zijn uitgeverij werkte hij mee aan de verbreiding van de anti-revolutionaire beginselen, onder meer door het drukken van het dagblad De Standaard en het weekblad De Heraut. Ook gaf hij bijna alle geschriften van Kuyper en van veel van diens volgelingen uit. In de jaren zeventig werd hij tevens actief in de plaatselijke partijpolitiek. Hij sloot zich aan bij de AR Kiesvereeniging 'Nederland en Oranje' te Amsterdam en bekleedde daarin jarenlang bestuursfuncties. Toen de conservatieve hoogleraar D.P.D. Fabius in 1890 weigerde accoord te gaan met de kandidaatstelling van Klaas Kater voor de gemeenteraad, nam Wormser diens plaats als voorzitter van de kiesvereniging in. Maar in 1895 kwam hij zelf in conflict met de kiesvereniging omdat deze de zijde van Fabius koos, die hem - naar zijn mening - in een aantal politieke aangelegenheden onaangenaam behandeld had. Wormser nam daarop ontslag als voorzitter en besloot zijn ontslagbrief met 'de opregte bede om tegen geen enkele vijand zo op Uw hoede te zijn als tegen het conservatisme van alle gading'. In de daaropvolgende vergadering betreurde Kater in een motie Wormsers aftreden en nodigde hem uit op zijn besluit terug te komen. Wormser aanvaardde deze geste en bleef als voorzitter aan. Naast de partijpolitiek had het christelijk onderwijs zijn aandacht. Van 1878 tot 1889 redigeerde hij samen met Klaas Kater het maandblad Neerlands Hope van de Stuiversvereeniging 'De School met den Bijbel' te Amsterdam. Deze vereniging kende uit ontvangen bijdragen van een stuiver of veelvouden daarvan subsidies toe aan protestants-christelijke scholen in de hoofdstad. Later werd Wormser secretaris van de plaatselijke Vereeniging voor Lager Onderwijs op Gereformeerde Grondslag.

Gezien zijn sociale ideeën en zijn contacten met mannen als Kuyper, Kater en de sociaal voelende bierbrouwer W. Hovy mag verondersteld worden dat Wormser niet lang na de oprichting van het Nederlandsch Werkliedenverbond 'Patrimonium' (in 1876) het (buitengewoon) lidmaatschap aanvaardde. Binnen Patrimonium, waarvan hij in 1885 erelid werd, trad hij vele malen als spreker op en had hij zitting in diverse commissies, waaronder de Commissie van Advies en de Raad van Bestuur van het Pensioen- en Onderstandsverbond. In 1885 behoorde hij tot degenen die een eigen orgaan voor het verbond wensten, omdat zij zich niet langer konden verenigen met de meer behoudende visie van De Werkmansvriend van J. Wolbers. Wormser zelf werd de uitgever van het nieuwe orgaan Patrimonium, waarvan de exploitatie na enkele jaren tegenviel. Van 1898 tot 1900 maakte hij samen met A.S. Talma en Kater deel uit van de redactie. Wormser hield voor Patrimonium ook spreekbeurten in het land. Een aantal gaf hij in druk uit, zoals Wat is het socialisme? (Amsterdam 1884), Ongeloof en onzedelijkheid (Amsterdam 1884), Het recht van bezit (Amsterdam 1885), Verdraagzaamheid (Amsterdam 1889) en De toekomst van Patrimonium (Amsterdam 1894). Zijn visie op pensioenen legde hij vast in het artikel 'Pensioenen' in Patrimonium (nr. 46, 1894). Zijn brochure Een menschwaardig bestaan (Amsterdam 1895) trok ook buiten eigen kring de aandacht. Hij verdedigde daarin de beperking van de dagelijkse arbeidsduur tot acht uur en de toekenning van een jaarlijkse vakantie. Als werkgever slaagde hij er al negen jaar in ieder van de personeelsleden jaarlijks veertien dagen vakantie met behoud van loon te geven. F. Domela Nieuwenhuis constateerde dat Wormser 'voor driekwart socialist' was. Ook kwam Wormser op voor het recht van werkstaking en een minimumloon. Zijn opvattingen gingen vele geestverwanten, ook binnen Patrimonium, te ver. Daar hij in het onbeperkte concurrentiestelsel de ware schuldige zag van de arbeidersmisère, eiste hij dat de overheid het grootkapitaal en het grootgrondbezit aan banden zou leggen, opdat zich een krachtige middenstand kon ontwikkelen die in staat zou zijn de arbeiders loon naar arbeid te verschaffen. In een redevoering te Bolsward in 1891 liet Wormser zich opnieuw over diaconale hulp van de kerk uit. Deze hoorde niet enkel uit geven en verplegen te bestaan, maar moest armoede voorkomen, uit armoede opheffen en mocht in beginsel nooit armoede bestendigen. In dezelfde rede verklaarde hij dat weeshuizen en oude mannen-en vrouwenhuizen alleen dan bruikbaar zouden zijn, wanneer hun inrichting een navolging van het gezin was.

Namens het Centraal Comité van de ARP had Wormser zitting in de regelingscommissie van het (eerste) Christelijk Sociaal Congres in 1891. Dit congres droeg bij tot de oprichting van de Vereeniging van Nederlandsche Patroons 'Boaz' in 1892. Wormser werd hiervan secretaris en bleef dit tot 1907. Daarnaast was hij nog enige jaren voorzitter van de Nederlandsche Uitgeversbond. Van januari 1893 tot september 1895 en van juli 1897 tot juli 1907 was Wormser lid van de Amsterdamse gemeenteraad. Naar het oordeel van zijn geestverwanten trad hij vaak te progressief op. Als raadslid werkte hij mee aan de bevordering van betere arbeidsvoorwaarden voor de gemeentewerklieden, hetgeen hem bij zijn herverkiezing in 1897 een gelukwens opleverde van de Centrale Bond van Gemeentewerklieden. Andere onderwerpen die zijn belangstelling als raadslid hadden, waren onderwijs en de invoering van paviljoens- of gezinsverpleging van burgerweeskinderen. Wormser betreurde het steeds dat het Christelijk Sociaal Congres niet spoedig door een tweede was gevolgd. De schuld daarvan lag volgens hem bij het toenemend conservatisme in de christelijke partijen. Toen Patrimonium ten slotte zelf het plan opvatte een christelijk-sociale conferentie te houden, was hij bereid aan de organisatie daarvan deel te nemen. Deze conferentie vond in januari 1905 plaats. Hoewel het Wormser als zakenman jarenlang goed was gegaan, gaf de ondergang van twee door hem opgerichte filialen in Zuid-Afrika de hele vennootschap een zodanige klap dat in 1907 het faillissement werd uitgesproken. Wormser trok zich daarop uit al zijn functies terug en vestigde zich in Hilversum om daar de rest van zijn leven te besteden aan zijn hobby: het maken van gedichten en het schrijven van artikelen en boeken over zeer uiteenlopende onderwerpen (zoals biografieën van figuren uit de Afscheiding en de Boerenoorlog, reisbeschrijvingen en stichtelijke verhalen). Als hommage aan de stichter van Patrimonium publiceerde hij de korte biografie Een man uit en voor het volk, Het leven van Klaas Kater (Nijkerk 1908).

Publicaties: 

Zie voor bibliografie A.A. van Schelven (onder Literatuur).

Literatuur: 

Bymholt, Geschiedenis, 360, 397, 398; A.A. van Schelven, 'Levensbericht van Johan Adam Wormser' in: Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1916 - 1917; R. Hagoort, Patrimonium (Vaderlijk erfdeel) (Kampen 1927) 237, 256, 261, 266, 270, 272, 275, 276, 278, 291, 292, 328-330, 336; R. Hagoort, De christelijk-sociale beweging (Hoorn 1933, Franeker 1955) 204, 205, 207, 214, 221; R. Hagoort, Het beginsel behouden (Kampen 1934) 8, 49-51, 156-162, 180, 181, 190, 194, 195, 232, 234, 235, 238, 258, 375, 396, 472; J.A. de Wilde, C. Smeenk, Het volk ten baat (Groningen 1949) 74, 79, 180; J.C. van der Does, De vrijheid voorgestreên (Hoorn 1951) 44, 48, 52, 53; Christelijke Encyclopedie, Deel VI (1961) 653; T.D. Smit, 'Willem Hovy' in: A.R. Staatkunde, 34e jrg., 1934, 240, 250-252, 256, 257, 279, 284; G. Groen van Prinsterer, Schriftelijke Nalatenschap. Deel V. Briefwisseling. Deel IV (1967); N.J. Hoek, 'Wormser (Johan Adam)' in: Mededelingenblad, nr. 35, maart 1969, 10-14; R.B. Evenhuis, Ook dat was Amsterdam. Deel V (Baarn 1978); P. Hofland, Leden van de Raad. De Amsterdamse gemeenteraad 1814-1941 (Amsterdam 1998).

Portret: 

J.A. Wormser jr., uit: R. Hagoort, Patrimonium (z.pl. 1927) t.o. 304

Handtekening: 

Huwelijksakte van Wentink/Wormser dd. 15 september 1898. Reg 30 fol 21v, akte 2814, akteplaats Amsterdam. Als vader van de bruid.

Auteur: 
Nel J. Hoek
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 5 (1992), p. 304-308
Laatst gewijzigd: 

25-09-2002