Het Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland (BWSA) afgerond (1953-2003)

Oorspronkelijk gepubliceerd in Deel 9 (2003)

'Het Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland bevat niet één, maar vijfhonderd biografieën. Daarin raak je niet uitgekeken. Vijftienhonderd pagina's prachtige portretten van al die dierbare relicten uit het romantische verleden'
Martin van Amerongen, Mijn leven zijn leven, Amsterdam 1993, 51

'in korte biografische schetsen waarvan er nu tientallen zijn verschenen in het door mij al vaker genoemde Biografisch woordenboek. Een Fundgrube'
Igor Cornelissen, Speurtocht naar de (auto)biografie, Amsterdam 1993, 76

'een goudmijn'
Jan Fontijn in Historisch Nieuwsblad, juni 1993, 27

Met dit negende deel van het Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland (BWSA) komt een einde aan een onderzoeksproject dat in 1953 werd gestart en vorm heeft gekregen in negen boekdelen, die tussen 1986 en 2003 verschenen. In deze acht delen zijn 574 personen beschreven. In dit laatste deel is sprake van een cumulatief register op de acht eerdere delen met biografieën, van aanvullingen en correcties op de gepubliceerde schetsen en illustraties (opgenomen in het cumulatieve register) en van verantwoording (via de herdruk van twee artikelen en dit ten geleide).

Cumulatief register

Vanaf het begin leek het de redactie handig een register op het biografisch woordenboek samen te stellen, omdat daarmee de toegankelijkheid van het woordenboek voor redactie, auteurs en lezers wordt vergroot. In de eerste vier delen gebeurde dit zelfs cumulatief (en een cumulatief register op de eerste vijf delen verscheen in 1992 separaat). Dat dit cumulatieve karakter gevolgen voor de omvang van de delen zou hebben, werd ons al vroeg voorgehouden (Heerma van Voss 1989, 97) en na vier delen werden we er nog eens aan herinnerd (Devreese 1997, 118-9: 'een cumulatieve index heeft alleen nut bij een laatste deel'). Gemakkelijk was het bestaan ervan intussen wel en omdat in de delen 5 tot en met 8 alleen registers op het betreffende deel verschenen, bereikte ons toen gemopper dat men steeds de registers in verschillende delen moest napluizen. Aan dat gedoe is evenwel een einde gekomen omdat dit negende deel een register op alle delen bevat. Was het register aanvankelijk vooral een zaak van Mies Campfens, bij het register op deel 5 kregen wij hulp van Ursula Balzer en bij de delen 6 tot en met 8 nam Marti Huetink het samenstellen van het register op zich. Het samenvoegen van de verschillende registers (ondanks moderne technieken bepaald geen eenvoudige zaak) en het zo consequent mogelijk doorvoeren van bepaalde principes werd in hoofdzaak gedaan door Dik Nas, die kort voor het verschijnen van deel 8 tot de redactie toetrad.

Aanvullingen en correcties

In deel 4 deed de redactie een oproep aan lezers en gebruikers van het BWSA om ons fouten en aanvullingen te melden, opdat deze in het laatste deel opgenomen zouden kunnen worden. Daarvoor werd toen deel 6 genoemd, maar dit is uiteindelijk deel 9 geworden. De delen 7 en 8 waren nodig om de voorgenomen lijst van te beschrijven personen af te kunnen maken. Het voorgenomen aantal van zes delen berustte op een rekenfout van de redactie. Het getuigt van grootmoedigheid van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, de Stichting tot beheer van materialen op het gebied van de sociale geschiedenis IISG, de Stichting (voorheen Nederlandse Vereniging) tot beoefening van de Sociale Geschiedenis en SNS Reaal/Hooge Huys (voorheen Reaal Verzekering NV / de Centrale Levensverzekeringsbank NV) om ons niet alleen de delen 7 en 8 te laten maken, maar ook deel 9 met daarin het cumulatief register, de aanvullingen en correcties, en enkele artikelen.
De oproep tot het aanleveren van aanvullingen en correcties werkte. Verschillende mensen wezen de redactie op fouten in teksten, op aanvullende literatuur, op te noemen aspecten van een leven en op het ontbreken van bepaalde personen. Sommigen namen de delen zelfs systematisch door, zoals Bert van den Braak (van het Parlementair Documentatie Centrum), Paul Denekamp en voor een aantal Friezen Tineke Steenmeijer-Wielenga (van het Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum). Ook de redactie hield aantekening van ontdekte fouten. Bij de illustraties werden eveneens fouten gemaakt, zoals een inlegvel bij deel 7 aantoont naar aanleiding van het verwisselen van de portretten van Ruppert en Stapelkamp. In deel 8 werden opnieuw verkeerde illustraties afgedrukt. Om zoveel mogelijk aanvullingen en correcties te krijgen ten behoeve van het laatste deel belegde de redactie samen met het IISG op 31 mei 2001 een conferentie in Amsterdam, waarbij alle auteurs van levensschetsen in de acht delen het verzoek kregen aanvullingen en correcties in te leveren.
Op de conferentie werd bovendien nagegaan hoe bepaalde groepen personen in het BWSA waren opgenomen. Sprekers waren Hans Bornewasser over de opgenomen rooms-katholieken, Jannes Houkes over de vrijdenkers, Els Kloek over de vrouwen, Bernard Kruithof over de protestanten en Dik Nas over de vakbondsfiguren, terwijl Barbara Henkes sprak over het onderzoek naar de persoon van Piet Meertens, de feitelijke grondlegger van het BWSA en in Nederland alom bekend geworden als meneer Beerta uit de zevendelige romanserie Het Bureau (1996-2000) van J.J. Voskuil. Alle opmerkingen die de redactie bereikten, zijn alfabetisch geordend en door de redactie besproken. De resultaten zijn te vinden in het register in dit deel onder de beschreven persoon. Het leek ons het gemakkelijkste om aanvullingen en correcties te combineren met het cumulatief register, opdat de gebruiker van het BWSA dan alle gegevens in één keer bij elkaar heeft en niet in verschillende lijsten hoeft te zoeken. Uiteraard zijn er opmerkingen gemaakt die de redactie niet heeft overgenomen, in het bijzonder bij zaken die een interpretatie betroffen of die de schets, waarvan de auteur inmiddels was overleden, sterk gewijzigd zouden hebben. Feitelijke correcties in het laatste geval zijn uiteraard wel vermeld. In het algemeen kan gezegd worden dat de gemaakte opmerkingen hout sneden en de redactie is dan ook dankbaar voor de moeite die auteurs en lezers zich hebben getroost om ons van zaken op de hoogte te stellen.1
Alle auteurs van schetsen in het BWSA zijn vermeld in de lijst Auteurs van levensschetsen in de acht delen van het BWSA, opgenomen in dit deel. Het moet gezegd dat in de lijsten van auteurs in enkele delen fouten zijn gemaakt, hetzij in de spelling van namen, hetzij doordat mensen niet zijn genoemd. Wij bieden daarvoor onze excuses aan en hopen dat de lijst in dit deel zonder fouten is gebleven. In totaal hebben 205 mensen bijdragen aan het BWSA geleverd (54 vrouwen, 151 mannen).
Ypke M. Snoek-Mulder, die al een belangrijk aandeel in het achtste deel had en met Dik Nas kort voor het verschijnen van deel 8 tot de redactie toetrad, nam het op zich om alle zogenoemde 'voorstukjes' nog eens door te lopen op ontbrekende gegevens over geboorte, sterven, kindertal en dergelijke en op ontbrekende foto's. Dankzij volhardend zoeken op internet en in vele archieven konden de nodige aanvullingen en correcties worden opgenomen. De door auteurs gemaakte opmerkingen brachten haar er toe bepaalde zaken nog eens na te lopen, hetgeen nieuwe correcties of zekerheid over een onduidelijke zaak opleverde.

Dikkere delen, langere schetsen

Wie de acht delen van het BWSA naast elkaar ziet staan, merkt in één oogopslag dat de delen allengs dikker zijn geworden (het eerste deel bevatte 167 tekstpagina's, het achtste deel 325) en wie de schetsen bekijkt, ziet dat deze snel langer zijn geworden. Dit heeft te maken met een verandering in de opvatting van de redactie over zowel de biografie als het APL (het gedeelte met Archief, Publicaties en Literatuur). In eerste instantie streefde de redactie, in navolging van Meertens, naar korte schetsen, waarbij drie categorieën werden onderscheiden (mensen van het eerste, tweede en derde plan) en een daarmee overeenkomende lengte van de schetsen. Deze indeling hield geen waardeoordeel in maar weerspiegelde de betekenis van de personen in de arbeidersbeweging. Meertens stond een naslagwerk voor ogen met korte schetsen van gemiddeld enkele pagina's, waarbij het zeer goed mogelijk was dat eerst uitvoeriger schetsen van betrokkenen in artikelvorm in periodieken (waaronder het Mededelingenblad van de Sociaal-Historische Studiekring en later het Bulletin Nederlandse Arbeidersbeweging) werden gepubliceerd. Ook het APL diende in deze gedachte kort te zijn, vooral gericht op de 'politieke' bijdrage(n) die betrokkene had geleverd aan de politiek-sociale beweging. De redactie maakte in dezen een ontwikkeling door. In het eerste deel uit 1986 werd de zeer korte schets gebruikt (zij het in een goed leesbare opmaak en met zo min mogelijk afkortingen), maar geleidelijk aan zijn schetsen en APL langer geworden. Anders dan Meertens, die geen leesboek voor ogen stond, gaf de latere redactie van het BWSA de voorkeur aan meer vertellende en uitvoeriger schetsen. Anekdotes kregen hun plaats omdat zij in het kort een bepaald aspect van het karakter of het optreden van beschrevene belichtten.
Leesbaarheid werd van meer belang en betekende dat andere aspecten en gebeurtenissen ook vermeld konden worden, omdat zij een vollediger zicht op de doorgaans gecompliceerde persoonlijkheden boden. Recensenten waardeerden deze leesbaarheid (bv. De Rooy 1991, 1998). Bornewasser constateerde op de conferentie dat in de begindelen nogal wat vlakke schetsen te vinden zijn, maar dat uiteindelijk in verrassend veel schetsen recht was gedaan aan de gecompliceerdheid van het psychische beeld. Terugkerende karakteristieken zijn volgens hem: energiek, verbaal begaafd, rechtlijnig, meedogenloos debater, impulsieve vechtersmentaliteit, geringe souplesse, agressief in optreden, onstuimig, brutale lastpost, man van driftige discussies, maar ook zoekend dolen, onevenwichtigheid en soms bizar optreden of ongedurigheid. Zelfs een aspect als humor, vaak als pluspunt van een beschrevene genoemd, is terug te vinden. Hij constateerde tevens dat in het algemeen vrouwelijke auteurs veel meer aandacht wijden aan karakterologische trekken en familiaire omstandigheden.
Belangrijk was ten slotte het prosopografisch aspect dat verschillende personen bij dezelfde bewegingen, gebeurtenissen en conflicten betrokken waren. Dwarsverbanden uiten zich onder meer in polemieken (zoals tussen Troelstra en Domela Nieuwenhuis) en in het steunen op elkaars werk (Henriette Roland Holst op het werk van De Bosch Kemper, Valkhoff op dat van Bonger). Verwijzingen naar andere personen, gepaard met enige uitleg, betekenden langere schetsen maar vergrootten ook het plezier van de redactie (en hopelijk de lezers) in het expliciteren van de onderlinge samenhang. Het betekende ook dat relatief onbekende figuren meer op de voorgrond kwamen en meer ruimte in het BWSA kregen dan hen aanvankelijk was toebedeeld.
De ontwikkeling van de redactie werd gevoed door nieuwe stromingen en opvattingen binnen de sociale geschiedenis. Vooral onder invloed van de vrouwenbeweging en vrouwenstudies ontstond er meer aandacht voor het persoonlijke, ook als dit niet direct voor de politieke activiteiten van betrokkene relevant was. Een probleem bij het verlangen meer aandacht aan het persoonlijke en het gezinsleven te besteden, is dat daarover vaak weinig bekend is of alleen vermoed kan worden. Degenen die uit de burgerij afkomstig waren en niet de strijd om het dagelijkse bestaan hoefden te voeren, kenden eerder een innerlijk leven en de behoefte dat schriftelijk vast te leggen dan de arbeiderslevens waar de ruimte daarvoor nog al eens ontbrak. Met het streven van de redactie naar openhartige levensschetsen hadden jongere auteurs het minder moeilijk dan oudere. De laatsten streefden voor alles discretie na. 'Niets verzwijgen' was echter het devies van de redactie, zonder evenwel direct tot 'debunking' over te gaan. Van dit laatste was bij geen van de auteurs sprake. Toch kan een zekere mate van idealisering bij bepaalde schetsen niet ontkend worden. Misslagen, zoals een aanvechtbare houding in de oorlog, zijn in het BWSA niet onvermeld gebleven. Maar vooral de geestverwante auteurs viel het soms moeilijk openhartig te zijn over de rol van de door hen beschrevenen in de oorlog of over andere minder gelukkige aspecten uit hun leven. De redactie hechtte er aan dat de auteurs geen partij kozen in de politieke richtingenstrijd in het verleden of deze nog eens dunnetjes overdeden. Expliciete voorkeuren van auteurs voor marxisme, revisionisme of welke stroming ook zijn eerder een hinderpaal dan een stimulans voor het begrijpen van een persoon binnen de sociale beweging en de tijd. Ook anderszins is het beter zich te onthouden van een expliciet waardeoordeel. Verering voor een figuur, hetgeen iets anders is dan respect, houdt uiteraard een impliciet waardeoordeel in en enkele schetsen, zeker in de eerdere delen, komen nog bedenkelijk dicht in de buurt van een hagiografie waarin geen smetje te ontdekken valt. Wie de schetsen in het BWSA nog eens doorneemt op bronnen, komt tot de conclusie dat sprake is van een zekere verzuiling. Het bronnenmateriaal van de verschillende 'zuilen' berust doorgaans toch op de 'eigen' geschiedschrijving. Zeker in de aanvang heeft de redactie, die de deskundigen vaak ook in de betreffende 'zuil' zocht, daar weinig problemen mee gehad en vertrouwd op specialisten 'uit eigen kring'. Wanneer de politieke verwantschap te groot was of wanneer bepaalde titels niet in het APL opgenomen mochten worden, trad zij daar tegen op. In het algemeen bleek het evenwel moeilijk om specialisten uit eigen kring over de schuttingen tussen hun zuilen te laten kijken.
Bij de eerste delen kon de BWSA-redactie nog een beroep doen op auteurs die betrokken waren bij politiek-sociale bewegingen (arbeidersbeweging, studentenbeweging en vrouwenbeweging) en het onderzoek naar de geschiedenis daarvan. Met het wegebben van de studenten- en vrouwenbeweging werd het moeilijker om auteurs te vinden en werd duidelijk dat bepaalde begrippen, literatuur en kennis minder voorhanden waren. Het eerste betekende dat de redactie meer schetsen zelf ging en moest schrijven (vgl. Altena 1998, 336). Zij deed dat overigens met het nodige plezier en had daarbij intussen de nodige ervaring opgedaan. Het tweede betekende dat bepaalde zaken niet meer aangeduid konden worden met een simpele afkorting of trefwoord maar dat zij in een zinnetje uitgelegd moesten worden.
De opvatting dat het APL kort diende te zijn, werd eveneens verlaten. De redactie stelde zich op het standpunt dat ook de andere publicaties dan de strikt politieke van belang waren. Bovendien leek het zinnig en nuttig om juist van de mensen van het derde en vaak ook tweede plan, de minder bekenden dus over wie minder gepubliceerd werd dan de mensen van het eerste plan, de gegevens bij elkaar te zetten. In sommige gevallen werd daarbij zelfs verondersteld dat niemand dat zo gauw nog eens zou doen, terwijl de gegevens bij ons voorhanden waren. Uiteraard konden niet altijd alle publicaties van iemand worden opgenomen, maar moest een keuze worden gemaakt. Wat dan de belangrijkste zijn, houdt iets arbitrairs. In dit opzicht heeft zich overigens een ongekende verandering voorgedaan door het bestaan van gespecialiseerde websites en van zoeksystemen op internet, zoals Picarta.
Ook het raadplegen van in het IISG of andere instituten aanwezige titels is een zaak die ieder vanuit huis kan doen. Voor de vroege delen van het BWSA moesten de redacteuren nog met een handvol systeemkaarten op reis langs diverse instituten. Omdat de APL's in latere delen uitvoeriger van opzet waren en er sinds het verschijnen van de eerdere delen nog de nodige publicaties verschenen waren, besloot de redactie alle delen nog eens door te lopen maar speciaal die uit de eerdere delen aan te vullen teneinde een zekere evenwichtigheid in de acht delen te bereiken.

Verantwoording

De eerste dertig jaar van het BWSA, dat wil zeggen de periode vóór de publicatie van de acht delen, zijn beschreven in een artikel van Bob Reinalda uit 1983 in het Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis (Reinalda 1983). In dit artikel is ook de lijst te vinden met op te nemen biografieën (bijlage 3). Dit artikel is in dit deel met toestemming van het Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis herdrukt. Bovendien herdrukt de redactie een uitgebreide beschouwing van Ger Harmsen over de plaats en betekenis van de biografie in de geschiedenis van de arbeidersbeweging, in 1989 gepubliceerd in het Bulletin Nederlandse Arbeidersbeweging (Harmsen 1989, herdrukt in 1991). Samen met dit ten geleide verantwoorden beide artikelen het onderzoeksproject dat tussen 1953 en 2003 plaats vond en afgerond werd.
De belangrijkste beslissing na de eerste dertig jaar volgde op het idee van Johanna M. Welcker - die in 1983 tot de redactie was toegetreden - om niet met de uitgave van het woordenboek te wachten tot alle schetsen binnen zouden zijn (zoals Meertens steeds voor ogen had gestaan), maar om telkens wanneer er een portie af was die alfabetisch geordend uit te geven en elke schets zo veel mogelijk te voorzien van een portret. Hoewel de grote Nederlandse biografische woordenboeken geen portretten afdrukken, zijn de levensschetsen van Willem Vliegen in zijn grote boekenreeks over de socialistische arbeidersbeweging reeds voorzien van een vaak uitstekend portret. In de wereld van de vakbondsgedenkboeken was het plaatsen van portretten eveneens gebruikelijk, waarmee tevens werd aangegeven hoe belangrijk bepaalde personen in de beweging en de organisatie waren. Het voorstel van Anneke Welcker leidde tot het plan voor een serie delen. Eric Fischer, de toenmalig directeur van het IISG, stemde hiermee in, regelde de financiering en zorgde voor een fraaie vormgeving in een gebonden uitgave. Meertens zou de verschijning van het eerste deel van het BWSA in 1986 net niet meer meemaken. Hij overleed in 1985. Tot het laatst stond hij achter het werk van de redactie. Mede gezien de vele bijdragen die hij schreef, bleef zijn naam als eerste redacteur verbonden aan de uitgebrachte delen.

Socialisme en arbeidersbeweging versus sociaal-emancipatorische bewegingen

De redactie wil hier nog eens stilstaan bij de voornaamste trefwoorden uit de titel van het woordenboek: socialisme en arbeidersbeweging. Het probleem van de afgrenzing heeft de redactie de nodige hoofdbrekens gekost en ook tot discussies in de redactie geleid. Een aanvankelijk overwegend atheïstisch georiënteerd socialisme vormde met de beweging van werklieden en arbeiders in Nederland een historisch gegroeide eenheid. Dit gold niet voor christendom en arbeidersbeweging, althans niet in de lange historische aanloop. Christen-socialisten op hun beurt bleven lang marginaal. Niettemin bestreek het woordenboek van meet af aan een breder terrein dan uit de titel valt af te leiden. Het omvatte de facto een divers geheel van sociaal-emancipatorische bewegingen. Het gaat om schetsen van linkse politici, progressieve cultuurdragers en vooraanstaande figuren uit de arbeiders-, vrouwen-, jeugd-, cultuur- en natuurbeweging.
Het ging in het BWSA niet alleen om ideeëngeschiedenis maar tevens en vooral om de actie- en organisatiegeschiedenis die moest resulteren in machtsvorming van de arbeidersklasse. Deze was de onmisbare voorwaarde om tot een onderhandelingsstructuur tussen 'kapitaal en arbeid' te komen en tot wat later de verzorgingsstaat en het poldermodel zijn genoemd. Merkwaardig is het criterium dat de Sociaal-Historische Studiekring uit 1953 bij de selectie aanlegde (vgl. Reinalda 1983, 371). Met nadruk gaat het om een 'oorspronkelijke' bijdrage aan de ontwikkeling van het socialisme en de sociale beweging. 'Zij die alleen maar organisatorisch actief zijn geweest blijven buiten behandeling'. Helaas is deze formulering in de inleiding van het eerste deel van het BWSA letterlijk overgenomen en niet herroepen. Want waar komt zij op neer? Ongenuanceerd en extreem gezegd: als we ons beperken tot de praters en de doeners buitensluiten, snijden we onszelf de weg tot het begrip van het historisch proces af. De 'oorspronkelijke bijdrage' - een te groot woord, immers een 'bijdrage' zou ook al mooi zijn - verliest elke zin als we de organisatoren buiten de deur houden. Want deze laatsten, die evenzeer gedreven worden door idealen, geven immers het sociale veranderingsproces een materiële vorm. De redactie ziet de mensen achter de honderden schetsen als het bewijs van de maakbaarheid van de samenleving, althans van pogingen daartoe in de context van politiek-sociale bewegingen, en heeft geprobeerd denkers en doeners beiden het volle pond te geven. Nu is het waar dat de vakbondspioniers die geen geschreven teksten nalieten, moeilijk te traceren zijn. Scripta manent: wat is geschreven, blijft. Wat dat betreft kan het nuchtere en moeizame, maar wel tientallen jaren stug volgehouden organisatiewerk voor de vele historici die van een boeiend verhaal houden, ondankbare stof zijn. Ook (en juist) de organisatoren hebben veel offers gebracht en niet alleen hun baan op het spel gezet maar ook hun gezin benadeeld.
Al deelde de redactie haar eigen uitgangspunt niet, de facto vormen degenen die hun hele leven een arbeidersbestaan leidden en daarnaast actief waren in de arbeidersbeweging, een minderheid in het BWSA. Wel staan er velen in die van oorsprong tot de arbeidersklasse behoorden maar naar voren kwamen als bestuurders van vakbonden en later ook van linkse partijen, culturele en maatschappelijke organisaties. Zij kregen vrijgestelde (betaalde) functies en hielden op den duur op loonarbeider te zijn. Velen lazen en schreven: proletarische autodidacten. Bernard Heldt, Marinus Ruppert, Johan Schaper, Jan van den Tempel en Willem Vliegen zijn markante voorbeelden. Een aantal kreeg een plaats in het BWSA. De anoniem gebleven onderste lagen hebben van Jacques Giele (Arbeidersleven in Nederland 1850-1914, 1979), Kees Slager (Landarbeiders. Verhalen om te onthouden, 1981) en Johan Frieswijk (Om een beter leven, 1989) liefdevolle aandacht gekregen. In de vele waardevolle en als bron onmisbare vakbondsgedenkboeken gaat het tegelijk met de voormannen en -vrouwen om een collectieve biografie van de naamloos gebleven delen van de arbeidersklasse.
Academische intellectuelen die vlijtig de pen voerden, dringen zich door hun geschriften aan de historische onderzoekers op. In een latere periode zijn zij ook royaal leidinggevend aanwezig en derhalve in het BWSA vertegenwoordigd. De redactie probeerde tussen de arbeidersleiders en de intellectuelen een zeker evenwicht te bewaren. Veel moeilijker was het aan de levensschetsen van de kleurrijke randfiguren en luidruchtige dwarsliggers paal en perk te stellen. Niettemin maakten zij eerder een kans om in het BWSA te komen, vooral omdat zich juist voor hen auteurs aanboden. Met de leidende personen uit de sociaal-democratische hoofdstroom die de grondslagen van de huidige verzorgingsstaat legden, was dit anders. Als geheel heeft de redactie geprobeerd recht te doen aan alle aspecten van het geestelijke, culturele, sociale en materiële emancipatieproces, zo mogelijk ook aan de verschillende regio's (niet alleen de grote steden of de randstad). Er is eveneens naar gestreefd dat de belangrijkste beroepsgroepen zijn vertegenwoordigd. Zoals de historicus speurt naar het exemplarische feit, zo speurde de redactie naar exemplarische figuren. Dat is niet altijd gelukt. Wel waakte de redactie ervoor dat het aantal parallel verlopende en bijna identieke levenslopen beperkt is gebleven.
Het gaat in het BWSA niet alleen om de rode familie. De sociaal-liberalen die nadrukkelijk antisocialist waren, hebben niettemin - soms zonder er sociale utopieën op na te houden, maar wel vanuit een sterke sociale bewogenheid - veel voor de maatschappelijke vooruitgang gedaan (uitbreiding kies- en stemrecht, naasting openbare nutsbedrijven, volksonderwijs, ontwikkelingswerk etc.). Het armoede- en werklozenprobleem komt zijdelings aan de orde (Van den Bosch, De Bosch Kemper). Een enkele sociaal voelende fabrikant (Van Marken, Stork) heeft een plaats in het BWSA gekregen. Hetzelfde geldt voor de puur liberale atheïsten die niet mochten ontbreken vanwege de belangrijke rol die de vrijdenkersvereniging De Dageraad zeker in de vroege arbeidersbeweging vervulde, ook al bestreden zij deze in alle toonaarden. De reactionaire rol van de grote kerken die socialisten uitsloten, maakte het onvermijdelijk eerst met het officiële geloof te breken alvorens de stap naar het socialisme te kunnen doen. Vooral waar het gaat om volksontwikkeling (geestelijk voedsel), hebben de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, uitgeverijen van het goedkope boek (Nico van Suchtelen) en openbare leeszalen een essentiële rol vervuld. In het gedenkboek Geschiedenis der leeszaalbeweging in Nederland (1933) staan de portretten van de in het BWSA beschreven De Bosch Kemper en Bymholt broederlijk naast elkaar.
Confessionele arbeidersorganisaties onder leiding van priesters en predikanten waren aanvankelijk op landelijk niveau uitsluitend gericht op geloofsverdieping en herkerstening en plaatsten zich daarmee buiten het proces van machtsvorming met het oogmerk de landelijke politiek te beïnvloeden. Het is boeiend om de lijst van de eerste honderd geselecteerde personen zo veel jaar later nog eens na te lopen. Uit het confessionele kamp was er niemand bij. Niettemin is nu een aantal rooms-katholieke en protestantse personen in het BWSA terug te vinden, al bleek het zeker in het begin moeilijk auteurs uit het rooms-katholieke kamp te rekruteren. Buitengesloten werden de boeiende vroege protestants-emancipatorische bewegingen, zoals Réveil en Afscheiding, en los hiervan ook het filantropische werk van Otto Heldring. De Zwijndrechtse Nieuwlichters die Meertens zo ter harte gingen, vielen eveneens buiten de afgeperkte periode. Of de kleine christelijke vakcentrales (luthers, oud-katholiek) genoeg historisch gewicht hadden om in het BWSA te zijn vertegenwoordigd, valt te betwijfelen. Bornewasser concludeerde dat de aandacht voor de mensen uit het protestants-christelijke en rooms-katholieke organisatieleven aanvankelijk beperkt was en dat aan hen pas in latere delen op relatief bevredigende wijze aandacht werd geschonken. Wel stelde hij een zekere vooringenomenheid vast doordat in het bij de aanvang van de BWSA-delen opgestelde afkortingenlijstje de ARP, KAB, KVP en RKSP ontbreken. In breder verband meent hij dat in het BWSA aanvankelijk weinig pogingen werden gedaan om aan te geven waarom rooms- katholieken hun geloof opgaven, maar dat dit allengs beter werd. Traumatisering van jeugdige personen in grote gezinnen en een niet stimulerende kerk zijn de belangrijkste factoren. Zijn bezwaar tegen de beperking tot de confessionele vakorganisatie is dat confessionele sociale denkers te veel op de achtergrond zijn gebleven. Hij mist een man als J.F. Vlekke, de rooms-katholieke pendant van de wel behandelde werkgever Stork en de links-liberale Treub, en mensen als de Brabantse pastoors Cornelius Prinsen en Lambert Poell.
Tekortkomingen die de redactie zelf nog onderkent, zijn het ontbreken van een schets van F. Faulhaber, de pionier van het Nederlandse esperantisme. Ook de coöperatieve beweging, de onderlinge ziekenfondsbeweging en de volkstuinbeweging die zoveel betekende voor het geluk van de arbeiders, hadden meer aandacht verdiend. Soms lukte het niet om een auteur, ondanks veel respijt, tot het inleveren van de gevraagde schets te brengen. Hierdoor ontbreken behalve Faulhaber onder anderen Maurits Dekker en Em. Querido.

Beroepsgroepen, vakbeweging en vrouwen
Op de conferentie in mei 2001 werden enkele tellingen voorgelegd die tevens licht werpen op beperkingen van het BWSA. Dik Nas ging voor de in het BWSA opgenomen personen met betrekkingen tot de vakbeweging na wat de belangrijkste beroepen waren (zie tabel 1). Hij kwalificeerde het BWSA, op grond van het gegeven dat 80% van de opgenomen figuren in de tweede helft van de 19e eeuw geboren is (hetgeen samenhangt met de gekozen tijdsperiode die het BWSA bestrijkt: 1840-1940) en het feit dat de onderwijzers de grootste beroepsgroep vormen, met enige spot als een woordenboek van de rode schoolmeesters uit de 19e eeuw. Op de tweede en derde plaats komen juristen en geestelijken (predikanten en priesters).

Tabel 1: Beroepsgroepen onder personen met betrekkingen tot de vakbeweging in het BWSA

Onderwijzers87
Juristen37
Predikanten en priesters (24 + 9) 33
Handels- en kantoorbedienden28
Typografen21
Beeldende kunstenaars20
Schrijvers en publicisten18
Militairen17
Ambtenaren 15
Diamantbewerkers14
Ingenieurs14
Timmerlieden14
Totaal318


De beroepsgroepen die volgens Nas ondergewaardeerd zijn gebleven, zijn de ambtenaren (er worden voornamelijk hogere ambtenaren beschreven en slechts twee gemeentewerklieden en drie PTT'ers; de commiezen en hun pensioenstrijd onder leiding van Jacob Griek ontbreken), de bakkers (vanwege hun aanhoudende strijd tegen de nachtarbeid), de fabrieksarbeiders en de mijnarbeiders (wel Nolens en Poels maar geen mijnarbeider). Hoofdarbeiders (178) zijn beter vertegenwoordigd dan handarbeiders (124), geschoolden beter dan ongeschoolden. Hij ziet een onderwaardering van het ongeschoolde werk (zie voor een aantal sectoren tabel 2). De havens, zeevaart en visserij komen er bekaaid van af, mede gezien het feit dat 9 van de 14 transportarbeiders spoorwegambtenaren zijn.

Tabel 2: Indeling naar enkele sectoren

Intellectuele beroepen118
Kunstensector45
Fabrieksarbeid19
Land- en Tuinbouw 17
Transport 14
Huishoudelijke dienstverlening 3
Totaal 216


Wat de algemene verhouding tussen politiek en vakbeweging betreft, telde Nas 356 personen aan de politieke kant en 196 personen uit de vakbeweging. Dat de 'politieken' de vakbondsmensen overtreffen, verklaart hij uit verschillende factoren. Allereerst heeft het de vakbeweging zeker een halve eeuw gekost om de nu bestaande vorm te vinden. Er waren hybride vormen, waarin fondsen, coöperaties, agitaties, werkliedenverenigingen, geestelijk leven (of juist vakactie) en parlementaire actie (of juist niet) door elkaar liepen. Pas aan het eind van de 19e eeuw ontstond een vakbeweging waarin vakbelangen en vakactie voorop stonden, terwijl de agitatie voor kiesrecht al veel langer plaats vond. Gevoegd bij het feit dat het BWSA de periode tussen 1840 en 1940 behandelt, komen wat hij noemt de pioniersfase van de vakbeweging (ongeveer 1840-1875), gekenmerkt door veelvormigheid, de fundatiefase (ongeveer 1875-1900), gekenmerkt door stichting van duurzame organisaties, de fase van organisatieopbouw, groei en CAO-vorming (ongeveer 1900-1925) en de fase van uitbouw van de belangenbehartiging (1925- 1940), gekenmerkt door erkenning, het best tot uitdrukking, maar blijft de tweede helft van de 20e eeuw (gekenmerkt door fasen van wederopbouw en ingroei, radicalisering, en nieuwe zakelijkheid) goeddeels buiten beeld. Wat de politieke stromingen betreft, is sprake van een veelvoud van stromingen en 'zoekers' die elk hun eigen etiketten krijgen opgeplakt, zonder dat overkoepelende begrippen hierin ordening aanbrengen. Hierdoor is onduidelijk wanneer 'radicalen' 'liberalen' worden en waar de grenzen liggen tussen anarchisten, christen-anarchisten, anarcho-revolutionairen, tolstojanen, multatulianen, revolutionairen zonder meer, syndicalisten, communisten, trotskisten, sociaal-democraten van rechtse en linkse huize en nog vele andere in het BWSA te vinden kwalificaties.
De vooral bij de verschijning van de eerste delen geuite klacht dat er weinig vrouwen in het boek behandeld zouden worden, blijkt achteraf mee te vallen. Els Kloek telde 74 vrouwen en 500 mannen. Vergeleken met andere biografische woordenboeken deed het BWSA het nog niet zo slecht. Zij berekende dat het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek 2% vrouwen telde, het Biografisch Woordenboek van Nederland (in de eerste 4 delen) 5,25% en het BWSA 12,8%. De 74 vrouwen in het BWSA spanden zich (met inbegrip van dubbele activiteiten) in voor het feminisme (34), het socialisme (25), het communisme (8), de vakbeweging (6) en diverse andere strevingen (12). Van de 74 vrouwen waren 41 getrouwd en 33 ongetrouwd (en 7 gescheiden). Vergeleken met de mannen in het BWSA is het aantal ongetrouwde vrouwen verhoudingsgewijs hoog. In de meeste schetsen van mannen komen de partners slechts zijdelings ter sprake. In de voorstukjes wordt van echtgenotes, wanneer bekend, wel het beroep opgegeven maar blijven het geboortejaar en het jaar van overlijden achterwege. Daar de beschreven arbeidersbeweging vooral een mannenwereld is geweest, blijft doorgaans (en mede door gebrek aan bronnen) verborgen in hoeverre vrouwen via hun mannen invloed hebben uitgeoefend.

De toekomst

Het BWSA-project van Meertens is afgelopen. Toch komt er geen einde aan het BWSA.Uiteraard blijven de negen delen bestaan (en zal de uitgever proberen de restanten en deel 9 te verkopen en incomplete sets aan te vullen), maar het BWSA zal ook digitaal te raadplegen zijn op de website van het IISG. De schetsen kunnen daar geraadpleegd worden (uiteraard met inbegrip van aanvullingen en correcties). De bedoeling van het IISG is daar nog biografieën of aanzetten tot biografieën aan toe te voegen, bij voorbeeld in samenhang met beschikbare archieven en archiefbeschrijvingen. De biografieën van het BWSA blijven op de website herkenbaar als BWSA-biografieën. De redactie is van plan verder te gaan met het publiceren van schetsen onder het vaandel van het BWSA op de website van het IISG. Op de oorspronkelijke lijst staan figuren die niet aan bod zijn gekomen. Hierboven zijn enkele tekortkomingen genoemd en er zijn nog tal van regionale en minder bekende figuren. De redactie houdt zich aanbevolen: bwsa@iisg.nl.

 

De redactie

 

Tot de redactie van het BWSA beho(o)r(d)en: Mies Campfens (vanaf 1983), Jan Gielkens (1994-1997), Ger Harmsen (vanaf 1965), Jannes Houkes (vanaf 1988), Frits de Jong Edz. (1953-1965), P.J. Meertens (vanaf 1953 tot zijn overlijden in 1985), Albert F. Mellink (vanaf 1979 tot zijn overlijden in 1987), Dik Nas (vanaf 2000), Oene Noordenbos (1953-1965), Bob Reinalda (vanaf 1979), Margreet Schrevel (1988-1992), Ypke M. Snoek-Mulder (vanaf 2000) en Johanna M. Welcker (vanaf 1983).

Noten
1. Dank aan S. Bloemgarten, G. Borrie, M. Brinkman, H. Buiting, M. Buschman, B. de Cort, R. Delvigne, M. Everard, A.J.C.M. Gabriëls, E. Gans, M. Grever, T. Haan, P. Hoekman, R. de Jong, Th. Kramer, A. Laenen, C. van Lakerveld, H. Moors, J. Morriën, B. Mulder, H. Noordegraaf, C.B.P. van Poppel, H.J. Scheffer, E. Theloosen, D. van Tol, H. Wiedijk, I. de Wilde, D. de Winter.

Bijlage 1. Literatuur in verband met het BWSA

Bijlage 2. Lijst van recensies van de acht BWSA-delen