WAARDT, Johannes Hendricus de

Jan de Waardt

(roepnaam: Jan), anarchistisch karikaturist en schilder, is geboren te Rotterdam op 23 april 1871 en overleden te Zeist op 21 juli 1909. Hij was de zoon van Hendrik de Waardt, koopman en winkelier, en Geertruida Elisabeth Sikemeier.

De moeder van De Waardt stierf kort na de geboorte van zijn zusje. Hij was toen nog maar een jaar oud. Het zusje kwam na negen maanden te overlijden. In 1874 hertrouwde zijn vader met Catharina Christina de Jong maar dat huwelijk eindigde in 1886 in een scheiding. De vader kwam niet over het verlies van zijn dochtertje en eerste vrouw heen en verliet zijn tweede gezin. Zijn fourniturenwinkel ging failliet. Hij werd enkele malen wegens landloperij veroordeeld en tenslotte naar de Rijkswerkinstelling Veenhuizen gestuurd. De vader verdween zo uit het leven van De Waardt en stierf in 1890 te Veenhuizen. De Waardt werd samen met zijn halfbroer Piet en halfzus Geertruida (die in 1892 stierf) door zijn stiefmoeder opgevoed. Zij hertrouwde in 1889 met de bekende muziekpedagoog en pianist Johannes Hendrikus Sikemeier, een oudere broer van De Waardts moeder, die al jaren bij het gezin inwoonde. Hij was opgeleid aan het Brussels conservatorium, was verbonden aan de Rotterdamse muziekschool en kende grote componisten als Johannes Brahms en Robert Schumann en musici als Clara Schumann en de Russische componist en pianist Anton Rubinstein persoonlijk. Sikemeier stond bekend om zijn sociale betrokkenheid en moet een lichtpunt in het leven van De Waardt zijn geweest. Sikemeier onderkende de talenten van de kinderen van zijn zuster en zorgde voor een goede opleiding. Piet werd behalve een talentvol wielrenner, die vele prijzen in de wacht sleepte, ook componist en een uitstekend pianist, die lang en succesvol leefde.

De Waardt bleek een tekentalent. Hij studeerde na de driejarige Hogere Burgerschool aan de Rotterdamse Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen en maakte een mooi portret van zijn stiefvader. De Waardt kreeg les van de grondlegger van de Rotterdamse school, Jan Striening, die naar draadmodellen én levende modellen liet tekenen, wat in die tijd vooruitstrevend was. Tijdens zijn studie aan de Academie raakte De Waardt bevriend met Herman Heijenbrock. Beiden waren als student geïnteresseerd in het in Rotterdam opkomende anarchisme. Toen ze voor en na hun afstuderen rond 1891 veelvuldig op kroegentocht in de beruchte Zandstraatbuurt gingen, maakten ze kennis met verschillende anarchisten, onder wie Piet Honig. Het anarchistisch vergaderlokaal stond in deze buurt. De Waardt en Heijenbrock portretteerden cafébezoekers en dronken zelf ook graag een kelkje jenever mee. Samen bezochten ze de bijeenkomsten van de anarchistische ex-dominee Willem Meng en diens vereniging Het Vrije Woord en van de anarchistische groep De Vaandelwacht, waarin Honig en Bernard Damme actief waren. Ze waren lid van de kunstenaarsvereniging De Vrije Kunst, die aan De Vaandelwacht gelieerd was. De Waardt raakte in deze tijd ook bevriend met de kunstschilder Kees van Dongen en Alexander Cohen, die toen het anarchisme aanhingen en jaren in Parijs woonden. Waarschijnlijk is De Waardt bij hen op bezoek geweest.

De Waardt was decoratieschilder, maar kwam ook aan de kost door portretten naar foto’s te schilderen en werkte voor ‘de tijdingzaal’ van het Rotterdamsch Nieuwsblad, een lokaal waarin de krant het laatste nieuws in woord en beeld bracht en tentoonstellingen hield. De Waardt exposeerde er zijn werk. Hij maakte karikaturen voor het populaire Rotterdamse blad Humoristisch Album en voor De Wereldkroniek en politieke karikaturen voor de eveneens Rotterdamse Uilenspiegel, een liberaal, antiklerikaal en antisocialistisch humoristisch weekblad. Voor het nummer van 8 augustus 1896 maakte hij een fraaie karikatuur van Ferdinand Domela Nieuwenhuis, die gearmd met de befaamde Communard Louise Michel, beiden gewapend met dynamiet, het Londens Congres van de Tweede Internationale verliet. De Waardt verzorgde vanaf juli 1896 de rubriek ’Parlementaire Portretten (karikaturen)’ voor het radicale weekblad De Amsterdammer. Sommige lezers stoorden zich aan deze portretten, zodat de redactie in mei 1897 moest uitleggen waarvoor een spotprent bedoeld was, maar al vóór deze kritiek verschenen er geen karikaturen van De Waardt meer in het blad. In de Uilenspiegel plaatste hij in dezelfde maand wel een spotprent van de Amsterdamse gevangenisarts, die zijn gedetineerde vriend Cohen zou hebben bedreigd. Toen Cohen uit de gevangenis kwam, trok deze samen met zijn vrouw voor korte tijd bij De Waardt in, die aan de Haagse Loosduinseweg woonde. De Waardt kende de Haagse anarchistische kringen en kwam in aanraking met Domela Nieuwenhuis, wiens spreekbeurten hij bezocht. De politie hield De Waardt en Cohen scherp in de gaten, zeker toen de Franse anarchist Felix Fénéon op bezoek kwam, die met Cohen en andere anarchisten in het ‘procès des trente’ (1894) wegens vermeende gewelddaden vervolgd waren.

De Waardt ging de omslagen verzorgen van het eenmansblad De Paradox dat Cohen in november 1897 begon (en tot november 1898 twintig nummers telde), maar voor het eerste nummer kwam zijn bijdrage te laat. Wel maakte hij de omslagen voor de vier volgende nummers, maar omdat de tekeningen Cohen niet aanstonden vroeg deze hem niet opnieuw. Tussen 1897 en 1898 woonde De Waardt samen met Heijenbrock in Noordwijk-Binnen, waar ze ook een atelier deelden. De Waardt, die Germinal (1885), de roman over het leven van mijnwerkers van Emile Zola, had gelezen nam Heijenbrock mee op reis naar de Waalse Borinage. Ze verbleven onder andere in Frameries en Flénu. De Waardt maakte houtskoolschetsen van mijnwerkers, met de Franse tekenaar en schilder Théophile Steinlen als zijn grote voorbeeld. Onder begeleiding van een jonge ingenieur daalden ze zelfs af in een mijn om daar met behulp van een ‘davylamp’ te kunnen tekenen. Beiden raakten diep onder de indruk van de sociale ellende onder de mijnwerkers. Het werk van De Waardt oefende grote invloed uit op Heijenbrock, die zich vanaf die tijd ontpopte als schilder van de zware industrie. Samen ontwikkelden ze plannen om met andere sociaal betrokken kunstenaars de ellende van de arbeidende klasse aan de kaak te stellen. Zij vroegen Domela Nieuwenhuis om advies, maar die reageerde nogal mat. Ook lukte het niet Frederik van Eeden in te schakelen. Samen publiceerden ze Onze samenleving in woord en beeld (1898), zonder veel bijdragen van anderen, maar met illustraties van De Waardt. Die leverde ook de platen die speciaal voor de toverlantaarn waren getekend. Heijenbrock en De Waardt hadden het plan opgevat om samen met de toverlantaarn door het land te trekken om zo hun betoog toe te lichten. Maar alleen Heijenbrock durfde dat aan en De Waardt bleef thuis.

Toen Wilhelmina in 1898 koningin werd, kwam Het Nieuws van de Dag met het jubelende gedenkboek Eene Halve Eeuw 1848-1898. In het hoofdstuk over de arbeidersbeweging gaf de gematigde hervormde predikant Johannes Th. de Visser, oprichter van de hervormde Christelijk Nationale Werkmansbond, een adequate weergave daarvan. De conservatief-liberale econoom Johan d’Aulnis de Bourouill schreef het hoofdstuk over de volkswelvaart, waarin in de ogen van de socialisten een wel zeer florissante voorstelling van zaken werd gegeven. Domela Nieuwenhuis kwam op het lumineuze idee om naar het voorbeeld van Robert Sherard’s boek The White Slaves of England (1897) een anoniem supplement te schrijven, Een Vergeten Hoofdstuk. Hij schakelde De Waardt in voor de tekeningen. Diens voorbeelden waren Steinlen en het anarchistische blad Le Père peinard met zijn striemende teksten en afbeeldingen. De mystificatie was een groot succes omdat men dacht te doen te hebben met een officiële bijlage, temeer omdat het boek in hetzelfde formaat en op gelijksoortig papier werd uitgeven. Het ‘vergeten hoofdstuk’ bood een kijkje in het leven van de ‘blanke slaven’. Het socialistisch zondagsblad Morgenrood toonde zich opgetogen over de tekeningen van De Waardt: ‘Wij gelooven dat naast den tekst de teekeningen niet minder belangrijk zijn… Wij hopen dat hij zijn talent meermalen zal aanwenden tot het in beeld brengen van de ellende des volks’. De Waardt begon te tekenen voor het Landelijk Comité inzake de invrijheidsstelling der drie gebroeders Hogerhuis. Zijn eerste spotprent inzake de Hogerhuis-zaak verscheen anoniem, maar het socialistische Het Volksdagblad vond het niet moeilijk De Waardt als de tekenaar te herkennen. De krant omschreef de prent plastisch. De Waardt had een corrupte vrouwe Justitia afgebeeld als een ‘dik ontuchtig wijf’ dat met gouden munten in de weer was. Daarnaast kreeg De Waardt via de etser Philippe Zilcken, die erom bekend stond armlastige en beginnende kunstenaars te steunen, zijn tekeningen geplaatst in Elsevier’s Geïllustreerd Weekblad, waarvan Zilcken redacteur was.

In januari 1899 verbleef De Waardt enige tijd op de kolonie Walden van Van Eeden, waar hij meedeed aan de eerste ontginningswerkzaamheden, waaronder het kappen van bomen. Waarschijnlijk verbleef hij daar ook om door Van Eeden behandeld te worden voor zijn neerslachtigheid en drankzucht. Daarna vestigde De Waardt zich in Amsterdam. In 1899 illustreerde hij voor de uitgever S.L. van Looy een boek van de bekende schrijver Joh. H. Been, maar hij werkte vooral voor Van Looy’s slechts kort bestaande ‘Bibliotheek voor jongens en meisjes’, die onder leiding stond van Nellie van Kol. De tekeningen verschenen eerder in Van Kol’s tijdschrift, Ons Blaadje. In deze tijd was De Waardt door zijn neerslachtigheid aan huis gebonden en niet in staat te reizen, zo meldde hij Cohen. De vrije socialist Tjerk Luitjes gaf De Waardt’s tekeningen over de Hogerhuis-zaak uit als de brochure Fragmenten uit het Hogerhuis-proces (1900). Ook dit keer maakte De Waardt tekeningen die bestemd waren om voor een groot publiek met de toverlantaarn vertoond te worden. Niet alleen Luitjes trok er mee door het land en vertoonde de lichtbeelden, maar ook Heijenbrock deed weer mee. Luitjes leverde de tekeningen ook als losse prentbriefkaarten. De tekening ’De zaak der Hogerhuizen niet in den doofpot’ hing bij menig socialistisch arbeidersgezin aan de muur. In Friesland toonde men zich ingenomen met zijn tekeningen. ‘De teekenaar J. de Waardt heeft eer van zijn werk, de verschillende platen – 43 in getal – beantwoorden geheel aan het doel’, schreef het Friesch Volksblad. Luitjes gaf ook nog een prent van De Waardt uit over ‘de kwestie Neerbosch’. Dat betrof een christelijk weeshuis, waar kinderen mishandeld werden, en waarvan de zaak in de doofpot dreigde te verdwijnen. De plaat liet een weesvader zien, met in de ene hand een bijbel en in de andere een karwats.

De Waardt leverde in 1901 nog werk voor Elsevier’s Geïllustreerd Weekblad, maar daarna werd het stil rond zijn persoon. Hij leende nog werk uit aan Heijenbrock voor een tentoonstelling en verhuisde in oktober 1904 van Rotterdam naar Oostvoorne, destijds een plaats waar gegoede Rotterdammers rust zochten en de gezonde zeelucht kwamen opsnuiven. Hij kon er de duinen en de polders schilderen, de weinige keren dat hij nog schilderde. Toen zijn stiefmoeder in 1906 overleed, werd De Waardt in de overlijdensadvertentie niet genoemd. Cohen meende later dat De Waardt met zijn familie was gebrouilleerd. De Waardt bleef in Oostvoorne wonen totdat hij werd opgenomen in het Christelijk Sanatorium voor Zenuwlijders te Zeist. Na een langdurig verblijf daar overleed hij op achtendertigjarige leeftijd, zoals de familie in de overlijdensadvertentie meedeelde. Slechts in Het Volk verscheen een korte necrologie, waarin hij herdacht werd als ‘de teekenaar Jan de Waardt, die een jaar of tien geleden ten behoeve van den anarchistische beweging wel eens tekeningen leverde, die wat beloofden’. Het leven van De Waardt was kort en treurig. Volgens zijn vriend Cohen hield hij veel van sterke drank en stierf hij ‘aan het overdadig gebruik van Bolsjes, Catzjes, Voorburchies en soortgelijke nationale dranken’. Maar Cohen repte ook over een goed kunstenaar, die in armoede leefde en zwaar melancholisch was. Werk van De Waardt is te vinden in het Rijksmuseum, het Museum Helmond en het Drents Museum.

Publicaties: 

Onze samenleving in woord en beeld, met tekeningen van Steinlen, Gibson, Vaarzon Morel en Jan de Waardt (Amsterdam 1898, met H. Heijenbrock); Fragmenten uit het Hogerhuis-proces (Amsterdam 1900).

Literatuur: 

De Amsterdammer, weekblad voor Nederland, 2.5.1897; Morgenrood, zondagsblad gewijd aan wetenschap, kunst en letteren, 19.11.1898; J.A.W., ‘Joh. H. Sikemeier’ in: Tijdschrift der Vereeniging voor Noord-Nederlandsche Muziekgeschiedenis, Deel 10, 1922, 198-203; Het Volk, 24.7.1909; A. Hahn, Caricatuur (Amsterdam 1935); H. Heijenbrock, ‘Herinneringen aan Van Eeden’ in: Mededelingen van het Frederik van Eeden Genootschap, nr. 3, 1937, 38-42; C. Veth, Een eeuw Nederlandsche caricatuur (Amsterdam 1941); A. Cohen, Van anarchist tot monarchist I (Amsterdam 1961); J.S. de Ley en B. Luger, Walden in droom en daad (Amsterdam 1980); J. Frieswijk en H. Sleurink, De Zaak Hogerhuis ‘eene gerechtelijke misdaad’ (Leeuwarden 1984); R. Spoor, ‘De gevangenisbrieven van Alexander Cohen’ in: M. Campens e.a. (red.), Op een beteren weg. Schetsen uit de geschiedenis van de arbeidersbeweging (Amsterdam 1985) 126-139; W. Buitelaar e.a. (red.), In het spoor van Heijenbrock. Beelden van industriële ontwikkeling (Amsterdam 1988): W.H. van der Linden, Domela Nieuwenhuis in 219 politieke prenten (Amsterdam 1990); R. de Jong, ‘De prent in de pers van de Nederlandse anarchisten’ in: de AS, nr. 100, 1992, 1-17; J. Houkes, ‘Willem Meng en zijn verenigingen “Het Vrije Woord” en “Wie denkt Overwint”’ in: Bulletin Nederlandse Arbeidersbeweging, nr. 37, maart 1995, 19-40; R. Spoor, ‘Geen spotblad, maar een bijtblad. De Paradox (1897-1898) van Alexander Cohen’ in: De Parelduiker, jrg. 1, nr. 4, 1996, 21-26; A. Cohen, Brieven 1888-1961 (Amsterdam 1997); S. Honig Jz., Arbeid met vuur en verve. Leven en werk van Herman Heyenbrock (1871-1948) (Zutphen 1998); M. Bax, Het web der schepping. Theosofie en kunst in Nederland (Amsterdam 2006); J. Kapelle, ‘Aanwinsten. Serie tekeningen kunstenaar Jan de Waardt (1871-1909)’ in: Drents Museum Journaal, 26/2, 2010, 20-21; J.W. Stutje, Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Een romantische revolutionair (Antwerpen 2012); A. de Jong, Fragmenten uit mijn leven (Utrecht 2017); E.-J. Pollé, ‘Op zoek naar Jan de Waardt’, zie website https://jandewaardt.nl.

Portret: 

Jan de Waardt (links) met Herman Heijenbrock. Bron: S. Honig Jz., Arbeid met vuur en verve. Leven en werk van Herman Heyenbrock (1871-1948) (Zutphen 1998)

Handtekening: 

Bron: Collectie De Waardt in Rijksmuseum, Amsterdam.

Auteur: 
Jannes Houkes
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA online (2021)