DALES, Catharina Isabella

Ien Dales

(roepnaam: Ien), sociaaldemocratisch bestuurder en politicus, is geboren in Arnhem op 18 oktober 1931 en overleden in Utrecht op 10 januari 1994. Zij was de dochter van Teunis Dales, groothandelaar in bouwmaterialen, en Wilhelmina Bertha Holstege (oorspronkelijk Holstigen).

Dales werd geboren in Arnhem, waar ze lager onderwijs volgde op de openbare Tamboers Bosjesschool. In 1942, toen ze tien jaar oud was, overleed haar vader aan de gevolgen van een verwaarloosde blindedarmontsteking. Haar moeder, een door het Nederlands Hervormde geloof geïnspireerde vrouw, wilde hierna zelf de kost verdienen en nam een kantoorbaan. Als oudste uit een gezin van drie kinderen ontwikkelde Dales hierdoor al jong een sterk verantwoordelijkheidsbesef. Middelbaar onderwijs volgde zij vanaf 1943 op de openbare Hogere Burgerschool (HBS) in haar geboortestad, waarvan de bevolking in 1944 vanwege de oorlogshandelingen werd geëvacueerd. Ze behaalde in 1947 het diploma HBS-A en met het oog op haar plan medicijnen te gaan studeren in 1950 ook het B-diploma. Een universitaire studie bleek echter te duur. Vanwege haar belangstelling voor vraagstukken van religie en maatschappij ging zij vervolgens met een beurs van de Nederlandse Hervormde Kerk naar de Academie ‘Kerk en Wereld’ in Driebergen. Op dit kort na de oorlog opgerichte kaderopleidingsinstituut van de Nederlandse Hervormde Kerk volgde ze de opleiding tot WIKA (werker in kerkelijke arbeid). Ze kwam er onder invloed te staan van docenten als de cultuurfilosoof Feitse Boerwinkel, de theoloog Hendrikus Berkhof en vooral de religieus-socialist Willem Banning, die aan de basis had gestaan van zowel Kerk en Wereld als de Partij van de Arbeid (PvdA). Dales’ overtuiging dat een samenleving diende op te komen voor de minder kansrijke medemens, bracht haar tot de sociaaldemocratie. Toch werd ze pas in 1968 lid van de PvdA. ‘Een zeer late bezegeling van een al lang bestaand feit’, verklaarde ze later. In 1953 behaalde zij het diploma jeugdwerkleidster. Haar praktijkstage liep ze in Zeeland, toen dat getroffen werd door de watersnoodramp. In 1956 keerde ze terug naar Driebergen om er ook het evangelistendiploma te behalen. Vervolgens trad ze toe tot de staf van het instituut, waarvan ze achtereenvolgens cursusleidster, adjunct-hoofd en hoofd van de afdeling vormingswerk was en (vanaf 1969) directeur. In die laatste functie bleek Dales niet afkerig van het uitoefenen van macht en ze kon zelfs tamelijk autoritair optreden. Zelf zei ze hierover: ‘Een beetje macht is er altijd en die kan maar het beste bij mij belanden’. Haar gezag nam af nadat zij zich in augustus 1971 naar aanleiding van publicaties in De Telegraaf en onder druk van conservatieve leden van de Hervormde Synode gedwongen had gezien een bezinningsweekeinde voor progressieve buitenparlementaire actiegroepen te annuleren (het zogeheten Kosmokomplot, waaraan volgens critici  subversieve groeperingen zouden deelnemen). De affaire verslechterde de interne verhoudingen in Driebergen en uiteindelijk vertrok Dales in 1974, nadat de eind jaren zestig opgekomen democratiseringstendens in het onderwijsveld tot haar ongenoegen ook Kerk en Wereld had bereikt.

Haar vertrek bij Kerk en Wereld stelde Dales in staat haar eerder in deeltijd begonnen studie andragogie aan de Universiteit van Amsterdam in 1975 af te ronden met een afstudeerscriptie over de vergaderwijze van de Hervormde Synode. Vervolgens werkte zij twee jaar als freelance organisatieadviseur, waarbij ze in opdracht onderzoek verrichtte naar de mogelijkheden tot verbetering van organisatie en werksfeer. Later zou zij toegeven dat dit werk haar hart niet helemaal had. Dat was wel het geval in Rotterdam, waar Dales op 1 september 1977 aantrad als directeur van de gemeentelijke sociale dienst. Deze dienst werd op dat moment geplaagd door een fraudeschandaal, waarbij een aantal ambtenaren zichzelf bij het uitbetalen van bijstandsuitkeringen verrijkt had. Dales kreeg de verantwoordelijkheid voor de lastige reorganisatieoperatie. Zij verminderde de bureaucratie en maakte de dienst klantvriendelijker. De uitkeringsgerechtigde werd in fraudegevallen niet meer direct vervolgd, terwijl de gemeente eerst moest proberen te schikken. Door haar optreden in Rotterdam kwam Dales in beeld bij landelijke kopstukken van de PvdA. Toen Joop den Uyl najaar 1981, aan het einde van de moeizame kabinetsformatie die leidde tot het tweede kabinet onder leiding van Dries van Agt (Christen-Democratisch Appèl (CDA)/PvdA/D66), een staatssecretaris zocht voor het sociale zekerheidsbeleid kwam hij bij Dales uit. Node vertrok ze uit Rotterdam: ‘een mutilerende ervaring’, zo vond ze.

Op 11 september 1981 werd Dales benoemd tot staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, onder minister Den Uyl en naast Hedy d’Ancona, die als staatssecretaris het emancipatiebeleid voor haar rekening nam. Ook in Den Haag viel Dales direct op met haar onorthodoxe, directe en onverbloemde optreden. ‘Ik denk niet in wetten, ik denk in mensen’, was haar adagium. Het kabinet was echter gedwongen te bezuinigen, ook op de sociale uitkeringen. Dales meende dat die het beste gerealiseerd konden worden door ingrepen in de Ziektewetuitkeringen. Ondanks bedenkingen diende Den Uyl de voorstellen in januari 1982 in bij de Tweede Kamer. Het plan stuitte op veel verzet van de vakbeweging waardoor dit niet doorging. Bij de Statenverkiezingen van maart 1982 verloor de PvdA mede door dit plan flink. Haar optreden maakte echter duidelijk dat zij er niet voor terugschrok, indien volgens haar nodig, harde en impopulaire maatregelen te nemen. Dit vestigde haar naam op het Binnenhof. Tussen de coalitiepartners CDA en PvdA bestonden vanaf het begin grote spanningen. Er werd gesproken van het ‘vechtkabinet’-Van Agt II. Het kabinet struikelde al voor de regeringsverklaring, werd weliswaar gelijmd maar viel alsnog al op 28 mei 1982.

Voor de vervroegde Tweede Kamerverkiezingen zette haar partij Dales op een weinig kansrijke plaats, maar ze werd op basis van 29.000 voorkeurstemmen toch in de Tweede Kamer gekozen. Daar ging ze zich bezighouden met sociale zaken, minderheden en politieaangelegenheden. Dales combineerde het parlementswerk met het lidmaatschap van het PvdA-bestuur. Van april 1983 tot november 1984 was ze tweede ondervoorzitter en daarna tot november 1986 vicevoorzitter. Als resultaatgericht bestuurder beviel het Kamerwerk haar maar matig. Andere Kamerleden, ook van haar eigen partij, vonden haar in deze periode weinig actief en arrogant. Haar bestuurlijke ambities deden Dales uitzien naar andere publieke functies. De haar al direct na de verkiezingen van 1982 aangeboden positie van commissaris van de koningin in Drenthe liet ze nog passeren omdat zij net in de Kamer gekozen was, maar in 1983 solliciteerde ze wel naar het burgemeesterschap van Amsterdam. Tienduizend Amsterdammers ondertekenden een pleidooi haar te benoemen, maar de post ging uiteindelijk naar haar partijgenoot Ed van Thijn. Ze bleef aan als Kamerlid, ook na de verkiezingen van 1986, maar toen ze begin 1987 werd gevraagd voor het burgemeesterschap van Nijmegen aarzelde ze niet. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van maart 1986 was de PvdA voor het eerst de grootste partij in de stad geworden. Op 16 mei werd zij geïnstalleerd als eerste sociaaldemocratische burgemeester van de stad die sinds het einde van de negentiende eeuw bestuurd was door katholieken. Ze noemde de benoeming in de door financiële tekorten, werkloosheid en woningnood geplaagde stad een ‘verlossing’. Dales was tevens de eerste vrouw op die post, al benadrukte zij dat nooit zelf. Ze was geen feministe.

Dales’ burgemeesterschap startte onder een naar eigen zeggen ‘beangstigend goede pers’. Om de problemen van de Nijmegenaren te leren kennen trok ze de achterstandswijken in voor werkbezoeken, die doorgaans afgesloten werden met een glas bier met de bewoners. Ze riep echter ook weerstand op wanneer ze zich ongevoelig toonde voor de argumenten van haar tegenstanders, zoals in de discussie over de instelling van een gedoogzone voor heroïneprostituees, waarbij ze de oppositie vanuit het bedrijfsleven negeerde. Door sommigen werd ze om haar onopgesmukte verschijning en droge humor liefkozend ‘Ma Flodder’ genoemd. Bij haar pleidooien voor gebiedsuitbreiding van de stad (voor noodzakelijke woningbouw en om financiële redenen) hield zij weinig rekening met de gevoeligheden bij de omringende gemeenten. Haar ijveren vormde uiteindelijk het begin van de ‘Waalsprong’ in het begin van de 21e eeuw, waarbij Nijmegen een substantiële uitbreiding van de woningvoorraad kon realiseren. Haar burgemeesterschap duurde uiteindelijk nog geen duizend dagen. Ondanks haar bewering ‘geen wegloper’ te zijn, solliciteerde ze tijdens de kabinetsformatie van 1989 openlijk naar een terugkeer in de landelijke politiek. Begin november, terwijl ze op werkbezoek was in Japan, bood PvdA-leider Wim Kok haar een ministerspost aan in het kabinet dat hij samen met CDA-leider Ruud Lubbers vormde. Op 7 november 1989 volgde haar benoeming tot minister van Binnenlandse Zaken. Met D’Ancona als minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en Elske ter Veld als staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid was zij één van de drie PvdA-vrouwen in het kabinet. Dit relatief grote aandeel was mede het gevolg van een belofte die Kok aan het partijcongres had gedaan om zoveel mogelijk vrouwen in het kabinet op te nemen. Het CDA had overigens eveneens drie vrouwen in het kabinet.

Ook als minister handhaafde Dales haar eigen stijl. Ze kwam regelmatig in aanvaring met in haar ogen te opdringerige journalisten. Haar optreden na haar gesprek met formateur Lubbers en kandidaat-vicepremier Kok in het Eerste Kamergebouw zette de toon. Te midden van de journalisten baande ze zich een weg naar buiten: ‘Zeg heren, wilt u me bij de auto laten, verdikkeme!’. Ook met het parlement was haar relatie soms moeizaam, mede omdat ze niet altijd wenste in te gaan op kritiek. Opmerkingen die haar niet bevielen kregen al snel het predicaat ‘onzin’, ‘belachelijk’ of ‘flauwekul’. Toen de Tweede Kamer tijdens een debat in december 1991 vroeg naar een gelekte ambtelijke brief over een efficiencyoperatie bij de overheid, deed ze de discussie af met: ‘Ik vind … niet dat het kabinet “fuss” met “fuss” moet beantwoorden’. Ze viel naar verluidt nog wel eens in slaap tijdens de ministerraad en was geen grote dossiervreter, maar beperkte zich tot de grote lijnen van het beleid en leunde zeer op haar adviseurs. Sterker was ze op vergaderingen die ze zelf naar haar hand kon zetten. De toenmalige burgemeester van Amsterdam Van Thijn hierover: ‘Daar bracht ze het veld bij elkaar. Dan wist ze op een onnavolgbare manier het ijs te breken, een goede werksfeer te creëren, iedereen te laten meepraten en uiteindelijk tot de conclusies te komen die zij ongeveer wel in haar hoofd had’. Dales kon ook verzoenen. Toen ook in Nederland de gemoederen verhit raakten over de islamkritische roman The Satanic Verses (1988) van de Indiase schrijver Salman Rushdie en, na een fatwa van de Iraanse moslimgeestelijke Ruhollah Khomeini, in demonstraties opgeroepen werd de auteur om te brengen, organiseerde zij een bijeenkomst met minderhedenorganisaties, die afspraken de toon te matigen.

Een belangrijk beleidsvoornemen in Dales’ portefeuille vormde de zogenoemde sociale vernieuwing, gericht op het op decentraal niveau bestrijden van groeiende stedelijke problemen zoals criminaliteit, drugsverslaving, onderwijsachterstand en werkloosheid. Er kwam weinig van terecht, omdat het kabinet minder financiën aan de gemeenten ter beschikking kon stellen dan beoogd. Haar positie kwam na de voor de PvdA tegenvallende Statenverkiezingen van maart 1991 even ter discussie te staan, toen opkomend Kamerlid Ad Melkert suggereerde dat ministers die onvoldoende resultaten bereikten tussentijds vervangen moesten worden. Vicepremier Kok en fractievoorzitter Thijs Wöltgens drukten de onrust echter de kop in. Datzelfde jaar entameerde Dales een nationaal debat over het minderhedenbeleid, waarbij de nadruk lag op het bestrijden van rassendiscriminatie. Ook aangaande de positie van andere minderheden, waaronder homoseksuelen, benadrukte zij het non-discriminatiebeginsel. Dit principe werd vastgelegd in de door Dales, samen met CDA-minister van Justitie Ernst Hirsch Ballin, in februari 1993 met succes in de Tweede Kamer verdedigde Wet gelijke behandeling. De fractievoorzitter van de Reformatorische Politieke Federatie Meindert Leerling, die vasthield aan het recht van christelijke scholen om sollicitanten te weigeren vanwege hun homoseksualiteit, hield ze voor: ‘Ook in zeer veel kerken bestaat de inmiddels theologisch aanvaarde opvatting dat een homofiele relatie niet strijdig hoeft te zijn met Gods woord. Er zijn voldoende voorbeelden voorhanden van individuen die in grote narigheid worden gebracht, die ernstig leed wordt toegebracht. Dat willen wij niet meer laten voortgaan’.

Samen met Hirsch Ballin loodste Dales eveneens de nieuwe Politiewet door het parlement, waarmee een einde kwam aan de decennialange competentiestrijd tussen de rijks- en de gemeentepolitie. Dales legde bovendien de grondslag voor de privatisering van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, die in 1996 werd geïmplementeerd. Zij bekommerde zich als minister ook over het functioneren van de overheid zelf. In een toespraak op het congres van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in juni 1992 vroeg ze aandacht voor het thema bestuurlijke integriteit. ‘De overheid is óf wel óf niet integer. Een beetje integer kan niet’, aldus Dales. ‘En met de integriteit van de overheid valt of staat het bestuur; aantasting van de integriteit van de overheid betekent niet minder dan dat de overheid het vertrouwen van de burger verliest. En zónder dat vertrouwen van de burger is er geen democratie meer’, zo hield zij haar gehoor voor. Er was in het Nederlandse openbaar bestuur dan niet zozeer sprake van fraude en corruptie, maar Dales signaleerde wel een neiging tot ‘machtsbederf’. Zij kon op dit punt onverzettelijk zijn. Toen voorjaar 1990 in de ministerraad de benoeming van een nieuwe commissaris van de koningin in Limburg aan de orde was, blokkeerde Dales de door het CDA bepleite kandidatuur van René van der Linden. Deze was twee jaar eerder gedwongen af te treden als staatssecretaris van Buitenlandse Zaken vanwege zijn verantwoordelijkheid in het echec rond de invoering van een nieuw, fraudebestendig paspoort. Dales wenste geen ‘aangeschoten’ politicus te benoemen. Ook de door haar voorgedragen Nijmeegse hoogleraar S.C.J.J. Kortmann werd in de ministerraad gedwarsboomd, waardoor een interim-commissaris moest worden benoemd in de persoon van Emiel Mastenbroek.

De plotselinge dood van Dales ten gevolge van een hartaanval, thuis in Utrecht op 10 januari 1994, schokte velen. In Nijmegen tekenden duizenden het condoléanceregister. Na de uitvaart in de Domkerk in Utrecht werd haar lichaam naar de begraafplaats Moscowa bij haar geboorteplaats Arnhem gebracht, waarbij honderden auto’s de lijkwagen volgden. De snelweg A12 raakte volledig geblokkeerd. Op de herdenking in Den Haag schetste premier Lubbers haar als ‘een pronte vrouw, die lastig kon zijn maar ook onvergetelijk trouw aan de publieke dienst. Zij had geuzenbloed in zich. Vrij, maar met inzet. Soms bruusk, maar altijd met toewijding. En zo stond ze als minister in de traditie van Kenau Simonsdochter Hasselaar en Kaat Mossel. Dat is geen slechte traditie’. Voormalig bestuurslid van de Raad van Kerken H.M. de Lange typeerde haar als: ‘Soms bruusk, soms hardhandig, maar vrijwel altijd herkenbaar en ter zake’. Zelfs de politiebonden, waarmee zij als minister van Binnenlandse Zaken forse aanvaringen had tijdens onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden, noemden haar overlijden een groot verlies: ‘Als bond wisten we precies wat we aan haar hadden. Ze was gevoelig voor argumenten en ging problemen niet uit de weg’, schetste politievakbondsvoorzitter Hans van Duijn. Over Dales’ persoonlijke leven kwam tijdens haar carrière weinig naar buiten. Dat deed naar haar mening niet ter zake en ze sprak in dat verband over ‘babbelziek gezwets’. Suggesties, onder meer van Lubbers tijdens de Haagse herdenkingsdienst na haar overlijden, als zou ze een intieme relatie hebben gehad met PvdA-bestuurder Elizabeth Schmitz, werden later door de laatste ontkend. Niettemin was er sinds 1977 sprake van een hechte vriendschap, toen Schmitz als wethouder van Sociale Zaken Dales benoemde als directeur van de gemeentelijke sociale dienst in Rotterdam. Hoewel Dales’ geloof een belangrijke inspiratiebron was en zij in de jaren tachtig lid was van de sectie Sociale Vragen van de Nederlandse Raad van Kerken, wilde ze over haar persoonlijke beleving in de openbaarheid weinig kwijt. In 1979 zei ze hierover: ‘Er is natuurlijk een verband tussen je overtuiging en je werk, maar ik wil dat niet in detail uitleggen. Dat vind ik niet juist.’

Dales’ naam zou aan het thema goed openbaar bestuur verbonden blijven, zoals via de instelling in 2000 van de Ien Dales Leerstoel (‘Overheid als arbeidsorganisatie’) aan de Universiteit van Amsterdam en de in 2004 voor het eerst uitgereikte Ien Dales Integriteits-award. Haar tiende sterfjaar in 2004 werd verder herdacht met een seminar en het boek Een beetje integer bestaat niet. In Driebergen is een straat naar haar genoemd en in Nijmegen is haar naam verbonden aan de Burgemeester Dales Prijs, die jaarlijks wordt uitgereikt aan personen en instanties die zich bijzonder inspannen voor het non-discriminatiebeginsel voortkomend uit artikel 1 van de Grondwet.

Archief: 

Klein archief Ien Dales in het IISG.

Publicaties: 

De kerk als organisatie (Driebergen 1970, met J.D. Roosingh en H. Zunneberg, Horstcahier nr. 39); ‘Het water was veel te diep’ in: K. van Oosterzee en H. Zunneberg (red.), Terugblik voor de toekomst. Opstellen aangeboden aan dr. J.M. van Veen (Kampen 1986) 87-97; ‘Politiek achter de politiek, of politiek als illusionisme’ in: Wending, 41/3, 1986, 132-189 (special met A. Hoogerwerf, G. de Jong en B.J.Th. ter Veer); ‘Politiek en bestuur’ in Rooie Vrouwen Magazine, 2/1, 1992, 22-23; ‘Om de integriteit van het openbaar bestuur’ in: L.W.J.C. Huberts (red.), Machtsbederf ter discussie. Bijdragen aan het debat over bestuurlijke integriteit (Amsterdam 1994) 7-18.

Literatuur: 

C. Veltman, ‘De kwaliteit van onze samenleving is veel slechter dan we denken’ in: Hervormd Nederland, 1.9.1979; Fr. van der Linden, ‘“Ik geef geen enkele verzekering voor de toekomst. Een onzinnige eis van Kok”. Ien Dales’ afkeer van beuzelarij’ in: De Tijd, 22.1.1982, 6-11; H. Jippes, ‘Ien Dales. “Het gaat niet om mij maar om de partij”’ in: NRC Handelsblad, 4.9.1982; G. Klaasen, ‘Interview Ien Dales’ in: Tijd & Taak, 25.6.1983, 1-8; F. Lafort, ‘De opvang van de vergrijzing. Drs. Ien Dales produceerde doorwrochte nota’ in: Elseviers Magazine, 7.12.1985, 28 en 30; G. de Jong, ‘Veranderen met de bedragen ook de waarden van ons stelsel van sociale zekerheid? Een gesprek met Ien Dales’ in: Wending, 41/3, 1986, 133-139; G. van der Wal, ‘“Er is sprake van een zachte, maar kwaadaardige ondermijning van een aantal zeer elementaire rechtsbeginselen”. De ervaringen van Ien Dales in de landspolitiek’ in: Groene Amsterdammer, 13.5.1987, 6-7; M. Salet, ‘Al dat gepraat over jezelf… dat is toch zonde van je tijd’ in: De Gelderlander, 24.12.1987; J. Meijnen, ‘Doorbraak aan de Waal. De zending van Ien Dales’ in: NRC Handelsblad, 13.5.1989; H. van Amsterdam, ‘Ien Dales staat haar mannetje’ in: Algemeen Dagblad, 25.11.1989; Fr. van Deijl en J. Kunkeler, ‘Niet lullen maar poetsen. De dadendrang van Ien Dales’ in: De Tijd, 8.12. 1989, 16-21; P. Koedijk, ‘“Altijd je eigen gelijk in de etalage zetten, dat werkt in Nederland niet. Van Wika tot minister van BiZa – een portret van Ien Dales van Binnenlandse Zaken’ in: Vrij Nederland, 9.12.1989, 9; J. Jansen en A. Joustra, ‘Verdikkeme! Ien Dales: eigengereid, doortastend en ontwapenend’ in: Elsevier, 9.12.1989, 12-19; P. Leenders, ‘De smalle marges van Ien Dales’ in Aaneen, 20.10.1990, 10-13; Fr. Vermeulen, ‘Strijdlustig en onconventioneel. Drs. C.I. Dales, minister van binnenlandse zaken’ in: NRC Handelsblad, 25.3.1991; Fr. van Deijl en A. Kantelberg, ‘Ien Dales. Portret’ in: HP/De Tijd, 31.1.1992, 20-25; L. Ornstein en M. van Weezel, De verloren erfenis. Het slinkend vertrouwen in de sociaal-democratie (Amsterdam 1992); M. Vuijsje, ‘“Ervaringskennis? Flauwekul!”. Het emancipatiegehalte van minister Ien Dales’ in: Opzij, december 1992, 148-152; F. Niessen, ‘Vrouwen in politiek en bestuur’ in: Rooie Vrouwen Magazine, februari 1993, 4-5; M. Steenbergen, ‘Koersbepaling’ in: Rooie Vrouwen Magazine, februari 1993, 6-7; T. Bosser, ‘Winst in PAS-regeling. Minister Dales maakt onderscheid’ in: Rooie Vrouwen Magazine, juni 1993, 10-11; H. d’Ancona, ‘Ien Dales (=)’ in: De Groene Amsterdammer, 12.1.1994, 4; M. de Bok, ‘Eigenzinnig, markant, sociaal bewogen’ in: de Gelderlander, 11.1.1994; M. van der Burg, ‘Ien Dales stond voor onze zaak’ in: Rooie Vrouwen Magazine, februari 1994, 14; L. Cornelisse en R. van Heese, ‘Een geliefde “Ma Flodder” met twee gezichten. “Mijn beleid, de rest is flauwekul”’ in: Trouw, 11.1.1994; E. van Gruijthuijsen, ‘“Ze zeiden dat ze stuurs was, maar ze was echt aardig”’ in: Het Parool, 14.1.1994; L.W.C.J. Huberts (red.), Machtsbederf ter discussie. Bijdragen aan het debat over bestuurlijke integriteit (Amsterdam 1994); A. Kok, ‘De dijk is dood’ in: HP/De Tijd, 14.1.1994, 9-11; H.M. de Lange, ‘Hoofden en zinnen. Bij de dood van Ien Dales’ in: Socialisme & Democratie 51/2, 1994, 119-120; P. Rehwinkel en J. Nekkers, Regerenderwijs. De PvdA in het kabinet-Lubbers/Kok (Amsterdam 1994); E. ter Veld, ‘Afscheid van een standvastige vrouw. Ien Dales: de sociale vernieuwing in persoon’ in Vrij Nederland, 15.1.1994, 9; Fr. Vermeulen en C. Banning, ‘Bestuurder met “nogal wat gebruiksaanwijzingen”’ in: NRC Handelsblad, 10.1.1994; C. Vrins, ‘Bij een afscheid’ in: Aaneen, 5.2.1994, 28; M. Vuijsje, ‘Een moordwijf’ in: Opzij, februari 1994, 40; J. Wanders, ‘Ien Dales bleef Ien Dales; integer, sociaal bewogen en recht door zee’ in: de Volkskrant, 11.1.1994; W. van der Meiden, H. Platenkamp en J.E. van Veen, Min of meer fantastisch… Vijftig jaar Kerk en Wereld (Zoetermeer 1995); M. van Meurs, Arnhemse verhalen en gebeurtenissen van 1940 tot heden (Utrecht 1998) 25-27; Th.H. Dragt, L.A. Spaans en J. Peters (red.), ‘Een beetje integer bestaat niet’. Minister Ien Dales – een leven tussen geloof en dienen (’s-Gravenhage 2004); M. Derks, ‘Dales, Ien’ in: Jaarboek Numaga, 51, 2004, 34-35; M. van der Linde, De Horst 1945-2005. Biografie van een buitenbeentje (Amsterdam 2005) 42; A. van Kessel, ‘Dales, Catharina Isabella’ in: Biografisch Woordenboek van Nederland, deel 6 (’s-Gravenhage 2008) 84-86, beschikbaar op http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn6/dales; M. Henker en L. Huijsmans (red.), Lesbo encyclopedie (Amsterdam 2009) 216-217, 283-284; ‘Integriteit – Twintig jaar na Ien Dales’ in Lokaal bestuur. Kwartaaluitgave voor raads- en statenleden, behorende bij Roos in de Vuist, 35/12, 2011, 3-6; ‘Dales, C.I.’, 2013, beschikbaar op www.huisvandenijmeegsegeschiedenis.nl/info/Dales,_C.I.; A. van Kessel, ‘Ien Dales, politica’ in: E. Kloek (red.), 1001 vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis (Nijmegen 2013) 1471-1473; J. de Roos, ‘Oude glorie, jong talent. Elizabeth Schmitz (74)’ in: Lokaal Bestuur, februari 2013, 16; ‘Drs. C.I. (Ien) Dales’, beschikbaar op Parlement & Politiek, www.parlement.com/id/vg09lln8i4zp/c_i_ien_dales.

Auteur: 
Alexander van Kessel
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA Online (2016)