ONSMAN, Inte

Inte Onsman

bestuurder van de kappersbond en sociaal bewogen toneelschrijver, is geboren te Harlingen op 28 september 1872 en overleden te Amsterdam op 26 augustus 1929. Hij was de zoon van Andries Onsman, pakhuisknecht, en Aaltje Waardenburg. Op 11 oktober 1894 trad Onsman in het huwelijk met Margaretha Martha van Ake, met wie hij een dochter en een zoon kreeg.
Pseudoniemen: De Visu, Leckie Down.

Onsman stamde uit een geslacht van zeelieden. Hij groeide op in een luthers gezin en bleef levenslang een gelovig mens. Toen hij bijna tien jaar was, overleed zijn vader. Zijn moeder verhuisde met haar vier kinderen naar Amsterdam, waar een dochter woonde, die al het huis uit was. Zijn moeder liet Inte na zijn schooltijd als inzeper bij een barbier beginnen. Onsman maakte een reis als scheepsbarbier op het stoomschip Werkendam van de Holland-Amerika-Lijn, maar hield het varen hierna voor gezien. Weer aan de wal maakte hij van 1891 tot 1894 deel uit van het toneelgezelschap Kreukniet en Poolman in de Salon des Variétés in de Amstelstraat, hoek Paardenstraat te Amsterdam. In de tijd dat Onsman daar optrad, raakte dit in 1844 gebouwde theater na een grote bloeitijd in verval. In dezelfde Salon vervulde hij op 18 mei 1893 een rol in de eerste opvoering van 'Ahasverus' van Herman Heijermans. Naar eigen zeggen leerde hij het toneelvak van Henri van Kuyk en Henri Poolman. Tijdens een verblijf in Haarlem leerde hij zijn toekomstige vrouw kennen, met wie hij in 1894 in Amsterdam trouwde.

Zonder zijn liefde voor het toneel ontrouw te worden vatte Onsman zijn beroep als kapper weer op. Hij werd lid van de Nederlandsche Barbiers- en Kappersbond, die in 1891 opgericht was, en werd in 1895 gekozen tot bondssecretaris. Begin 1897 trad hij af en verliet Amsterdam met de bedoeling in Den Haag een afdeling op te richten. Het door hem bijeengebrachte groepje vormde op 10 juli 1897 een afdeling. Onsman werd voorzitter. In 1898 keerde hij terug naar Amsterdam. Het bondsbestuur wilde hem om onduidelijke redenen kwijt en stelde voor hem te royeren. Op 28 maart 1898 vond een buitengewone ledenvergadering plaats, omdat de afdelingen geen genoegen met dit voorstel namen. Onsman sprak van 'een chaos van geniepigen laster, bekrompen konkelarij en kleinzielig gebabbel'. Het royement ging niet door en Onsman bleef lid. Bij de bestuurswisseling werd hij zelfs opnieuw bondssecretaris. Op de jaarvergadering in 1899 maakte hij zijn herverkiezing als bondssecretaris afhankelijk van het besluit hem tot enige redacteur van het bondsorgaan te benoemen in plaats van, zoals tot dan het gebruik was, de voorzitter. Hij hield aan zijn ultimatieve voorstel vast ondanks pogingen hem hiervan af te brengen. 'De vergadering, die hem niet gaarne als Bondssecretaris wilde missen, gaf toe.' Onsman had goed gezien dat het bondsorgaan door de wijze waarop hij het wilde redigeren de organisatie zou versterken. Hoewel Onsman zelf lid was van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij, hing hij dit niet aan de grote klok en deed hij alles om het neutrale karakter van de bond te handhaven. Ongeacht politieke en godsdienstige kleur was men welkom als lid. De Kappersbond was er een van zelfstandige kappers en bedienden. Pogingen om daarnaast een uitsluitende patroonsorganisatie van de grond te tillen hadden maar beperkt succes. De kappersbranche kenmerkte zich nog door gildeachtige trekken. Bedienden maakten, als daar sprake van was, deel uit van het gezin van de patroon en kregen dus kost en inwoning. De kappers en hun bedienden werkten gelijk op. Het was een schraal bestaan. Bedienden wilden uiteraard zo snel mogelijk zelfstandig zijn met een eigen zaak en een meewerkende vrouw. Dat maakte de spoeling in de branche nog dunner. Onsman verzette zich tegen de vrij-socialistische en later sociaal-democratische opvatting dat er in de kappersbranche sprake hoorde te zijn van klassenstrijd. Hij beriep zich daarbij op Karl Kautsky, die hij uitgebreid citeerde. Wel steunde hij aanvankelijk het stichten van een bediendenvereniging, maar pogingen daartoe mislukten tot vijf keer toe door radicalisme en het ontbreken van elke realiteitszin.

In 1903, het jaar van de grote spoorwegstakingen, brak er naar aanleiding van een tarievenactie een bediendenstaking uit. Deze ging buiten Onsman om, maar toen de actie dreigde te mislukken zwichtte Onsman voor de aandrang 'de zaak nog eens stevig aan te pakken. De boel was echter verloren'. Onsman stortte in. 'De ingespannen jaren van propaganda, de groote zorgen die de organisatie meebracht naast het beheer van mijn zaak, waarvan ik m'n gezin moest onderhouden, een zaak die terugliep, naarmate de organisatie vooruitkwam, de groote teleurstelling van 't verlies der actie voor tariefsverhooging, de tegenwerking van onze vijanden, alles bijeen bracht mij een zenuwziekte en een berg leed.' Aan het slot van het jaarverslag van 1911 schreef Onsman 'Voor wat mij betreft, ben IK klaar met de bedienden, onder geen voorwaarde zal ik mij verder met hun zaak bemoeien. ... De bedienden hadden een sterke zelfstandige organisatie kunnen hebben, zij wilden niet. Afgeloopen.' Onsman meende dat hij nadien nooit meer de oude geworden is. Hij was een impulsieve man, die zijn gevoelens niet altijd de baas kon. In zijn ziekteperiode schreef hij Van een verloren strijd, Rede uitgesproken op 9 Februari voor de afdeeling Amsterdam van den Ned. Barbiers- en Kappersbond (z.pl. 1904). Zijn behoefte om alles nauwkeurig vast te leggen in historische overzichten bleef levenslang groot. Op de jaarvergadering van de bond in 1904 lag een voorstel ter tafel om de secretaris te bezoldigen, hetgeen toen nog een omstreden zaak in de vakorganisatie was. Maar na een uiterst zorgvuldige procedure werd dit voorstel met 56 tegen 4 stemmen aanvaard. Ook Onsman zelf viel het niet licht zich te laten betalen. Honende opmerkingen als: 'hij leidt een gemakkelijk leventje van onze centen' drongen tot hem door. Hij reageerde hierop met: 'de betrekking van een gesalarieerd bestuurder is er eene, die ik mijn vijand niet gun'. Onsman maakte veel werk van het documenteren van de arbeidsomstandigheden in de kappersbranche. Uitgebreide enquêtes en de statistische bewerking hiervan verschaften hem de benodigde kwantitatieve gegevens. Vanaf 1900 had Onsman zich ingezet voor een sluiting om 9 uur 's avonds, en zaterdags om 10 uur. De zaterdag en de zondag waren echter de drukste dagen, vooral wat scheren betrof. Door onderlinge concurrentie kon de bond de arbeidstijdbeperking maar gedeeltelijk op eigen kracht realiseren, al werd er veel interne propaganda voor bedreven. Onsman onderkende daarbij de grote betekenis van het voorlichten van het publiek en deed alles om dit bij de actie te betrekken. Amsterdam vormde het centrum van de actie. Er kwam steun uit de gemeenteraad. De vrijzinnig-democraat mr. Zadok van den Berg was onder de indruk van de actie der Kappersbond en diende een voorstel in voor vervroegde sluiting van de kapperszaken. De gemeenteraad echter verwierp het voorstel in 1906 met 23 tegen 21 stemmen. Onsman was zwaar teleurgesteld maar gaf niet op. In 1910 kwam het voorstel in de gemeenteraad opnieuw aan de orde. Adressen met in totaal 6163 handtekeningen ondersteunden het raadsvoorstel. Ditmaal werd het voorstel, gesteund door vrijzinnig-democraten en sociaal-democraten, met 22 tegen 14 stemmen aangenomen en door de Hooge Raad bekrachtigd. Na tien jaar was de arbeidstijdverkorting in Amsterdam een feit. Daarna stond Onsman voor de taak het land te bewerken en ook dit lukte, zij het niet zonder moeite en inzinking.

Tijdens de eerste oorlogsjaren schreef hij het gedenkboek over de eerste kwart eeuw van de Kappersbond. Dit verscheen in 1916 en is een heel uitzonderlijk gedenkboek van een bijzondere bestuurder over een unieke bond in vakbondsland. Het is een feitelijke kroniek, doorspekt met een overvloed aan statistische gegevens en afgewisseld door genrestukjes, ontboezemingen en persoonlijke opmerkingen. Onsman bleek een vakbondsman met een ruime blik op de maatschappij en met scherp inzicht in de branche. Hij lanceerde al vroeg de idee van een Kappers Bedrijfs Organisatie met provinciale en plaatselijke vakraden, die met de nodige bevoegdheden bekleed moesten zijn. Deze organisatievorm deed volgens hem recht aan het specifieke karakter van de branche en zou na de Tweede Wereldoorlog ingevoerd worden.

De Eerste Wereldoorlog greep Onsman zeer aan. Enkele toneelstukken uit deze jaren getuigen hiervan. Onsman, die naast zijn bondswerk toneelstukken schreef, boekte als toneelschrijver successen. In zijn stukken kon hij uiting geven aan zijn socialistische opvattingen, die hij in het bondswerk voor zich hield. Zijn stukken gingen over het leven van de arbeidersklasse en over het militarisme. De eenakter uit 1904 Naar het huis, een pleidooi voor staatspensioen, was in 1917 al een kleine achthonderd keer door amateur-toneelverenigingen opgevoerd. Het licht in den Nacht, Tooneelspel in vijf bedrijven (Naarden 1917, twee drukken) ging over een blind-geworden soldaat die van het front terugkeerde. Het stuk was bestemd voor het amateurtoneel maar vond zijn weg naar het beroepstoneel en beleefde daar meer dan honderd opvoeringen. De jubileumopvoering bij de honderdste keer vond op 2 november 1917 plaats in de Stadschouwburg te Amsterdam. Onsman werd gehuldigd maar, zoals hij zelf schreef, helaas niet met een lauwerkrans. Daar lauriertakken in oorlogstijd nauwelijks te krijgen waren, was het een krans van doornige hulsttakken geworden. Bij dit toneelstuk schreef Onsman zelf een uitgebreid relativerend commentaar met de nodige zelfspot. Het stuk kwam in Kopenhagen 48 keer op de planken en werd nog enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog in het Amsterdamse Rozentheater opgevoerd. Naast het schrijven van zijn stukken had Onsman ook nog energie over om in Het Volk een zaterdagse rubriek onder het pseudoniem Leckie Down te verzorgen. Na afloop van de oorlog zette Onsman zich in voor de Oostenrijkse en Duitse kinderen, die er door de oorlog slecht aan toe waren en naar Nederland gehaald werden. Na hen op de Weesperpoortstation zelf afgehaald te hebben, bracht hij hen in Nederlandse gezinnen onder. Zijn vakbondscorrespondentie in 1919 met het Doorluchtig Nederlandsch Episcopaat - volledig afgedrukt in het tweede gedenkboek van de bond uit 1926 - getuigde van zijn diplomatieke en intellectuele gaven. Het offensief van de roomse clerus om al haar gelovigen rooms te organiseren wist hij aanvankelijk te pareren. Hij schiep voor hen de mogelijkheid zich in aparte groepen te verenigen. Aartsbisschop H. van de Wetering verleende zelfs dispensatie, maar de storm van protest in eigen kring tegen deze uitzondering in rooms vakbondsland dwong Van de Wetering zijn dispensatie in te trekken.

Onsman bleef zijn schrijverschap door alles heen trouw. In 1926 schreef hij een tweede gedenkboek over de tien jaar, die sinds het eerste gedenkboek verlopen waren. In 1927 wilde de Tooneelclub te Jubbega in het Posthuis te Heerenveen het stuk De Zwerver van Prodnetskoi, Drama in vijf bedrijven (Naarden 1921) opvoeren. Maar de burgemeester van Angwirden verbood dit op instigatie van de Commissaris der Koningin vanwege een veronderstelde 'anti-militairistische en communistische strekking'. Onsmans laatste geschrift was het autobiografisch getinte Van Rinus de ijsbeer tot Arjen de bouwer Levensfragmenten uit de groote wereld der heel kleinen (Naarden 1929). Tijdens het uitspreken van een rede aan het graf van een oud-bestuurslid van de Amsterdamse vereniging Standvastige Hulp in Tegenspoed op 26 augustus 1929 zakte Onsman ineen en overleed. Hij had teveel van zichzelf gevergd. Aan het graf van Onsman werd niet gesproken. 'De kist werd met kransen gedekt waaronder een van de Kappersbond, van witte lelies.' De penningmeester J.B. Polman Tuin, die een lange rede voorbereid had, moest deze in zijn zak houden. Een groot gedenkteken tooit Onsmans graf op de Nieuwe Oosterbegraafplaats. De door zijn reliëfs bekende maker Anton Fortuin werd bij de onthulling op 5 mei 1930 bedankt voor zijn 'uit sympathie voor den overledenen geheel belangeloos aangeboden arbeid'. Het gedenkteken herinnert aan zijn toneelstukken. Balke, de hoofdfiguur uit Licht in de nacht, en de Zwerver sieren zijn graf. Zijn geschilderd portret, dat in de bestuurskamer van de Kappersbond hing, is afgedrukt in het boek van J. Huis, die de draad van Onsmans geschiedschrijving en statistieken opnam en in 1966 een gedenkboek over de laatste veertig jaar presenteerde.

Archief: 

Personaliamap I. Onsman in het Theater Instituut Nederland (Amsterdam); knipselmap I. Onsman in Gemeentearchief Amsterdam.

Publicaties: 

Getrapten (z.pl. z.j.); 'Mijne poging'. Ter overdenking opgedragen aan de vakgenooten in Nederland (Amsterdam 1900); De ondergang van het kappers- en barbiersbedrijf in Nederland. De oorzaak en de middelen tot verbetering (Amsterdam 1901); Van een vreemd bedrijf en een vreemde boodschap. Geschreven en uitgegeven in opdracht van de alg. verg. van den Ned. Barbiersen Kappersbond, gehouden 17 Augustus 1904 te Utrecht (Amsterdam 1904); Vergulde leugens. Oorspronkelijk tooneelspel in vier bedrijven (Amsterdam 1904; onder pseudoniem De Visu); Vergulde leugens. Oorspronkelijk tooneelspel, en Naar 't Huis. Dramatische schets voor 't tooneel in één bedrijf (Amersfoort 1904); Wat wij willen! (Amsterdam 1905); 'n Uitgeknepen citroen. Tooneelschets in één bedrijf (Amsterdam 1906); Vader's jaardag. Dramatische schets voor het tooneel in één bedrijf (z.pl. 1906; Naarden 1946); 'n Recept. Tooneelschets in één bedrijf (Amsterdam 1907); In 't teeken van onmacht. Een verantwoording van 12½ jaar organisatiewerk (Amsterdam 1908; uitgave Ned. Barbiers- en Kappersbond); De Heilige Dienst. Oorspronkelijk tooneelspel in één bedrijf (Amsterdam 1910); (redactie met J.B. Polman Tuin en J.F. Benkemper) Technisch handboek (voor den heerenkapper) (Amsterdam 1910); De Barmhartige Samaritaan. Tooneelschets in één bedrijf (Naarden 1910); Gedenkboek 1891-1916. Bedrijf en organisatie der kappers en barbiers in Nederland (z.pl. 1916); Herdenkingsrede, uitgesproken op de 25ste jaarvergadering van den Ned. Barbiers- en Kappersbond, den 28sten Februari 1926 (Amsterdam 1916); Het schot aan den grens. Dramatische schets in één bedrijf (Naarden 1917); Het licht in den nacht. (Wat de schrijver er zelf van vertelt) (Naarden 1917; aanhangsel: Oordeel der pers); Corry Flap-Uit. Spel van waarheid en huichelarij in 3 bedrijven. Naar het Duitsch voor Nederland bewerkt (Naarden 1918); Kamer 10 (Amsterdam 1918); Over een 'bedrijfsorganisatie' (z.pl. 1920); Een tienjarig tijdperk van het kappersbedrijf en den organisatiearbeid van den Nederlandschen Barbiers- en Kappersbond bij zijn 35-jarig bestaan, geschreven door den secretaris-redacteur als vervolg op het gedenkboek dat verscheen bij het 25-jarig bestaan van deze Organisatie (Amsterdam 1926); Een hoogst zeldzaam jubileum 1554-1929: een driehonderdvijfenzeventig-jarige (Amsterdam 1929; betreft C.A. Woltman Elpers' zeepfabriek De Vergulde Hand; ook verschenen in Het Kappersblad, november 1929).

Literatuur: 

T. Huis, Jubileumboek Nederlandsche Kappersbond 1891-1966 (z.pl. 1966) tegenover 65 en 147-50; J. Meilof, Een wereld licht en vrij. Het culturele werk van de AJC 1918-1959 (Amsterdam 1999).

Portret: 

Inte Onsman, 1929, Vereenigde Fotobureaux N.V. Collectie Stadsarchief Amsterdam.

Auteur: 
Ger Harmsen
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 184-188
Laatst gewijzigd: 

00-00-2001