ARBEID, Isaäc

Isaäc Arbeid

oprichter en bestuurder slagersgezellenbonden, is geboren te Amsterdam op 15 januari 1882 en werd vergast in Auschwitz op of omstreeks 11 februari 1944. Hij was de zoon van Salomon Arbeid, diamantbewerker, en Esther Pop. Op 13 maart 1914 ging Arbeid een vrij huwelijk aan met Anna Achtsteribbe. Op 10 juni 1914 geeft Arbeid dit huwelijk, waaruit drie dochters worden geboren, wettelijke status.

Arbeid is het prototype van de vakbondsman, die een leven lang zijn niet geringe gaven van hoofd en hart gebruikte om de materiële en geestelijke belangen van zijn vakgenoten, de in de vleesindustrie werkzame loonarbeiders, zo goed mogelijk te behartigen. Negentien jaar oud richtte hij op 4 juni 1901 samen met onder anderen Barend Polak de Amsterdamsche Slagersgezellenbond 'Vooruitgang' op. Zijn socialistische overtuiging gaf hem de kracht en het doorzettingsvermogen om zijn aanvankelijk weinig klassebewuste vakgenoten op te voeden tot solidaire strijdbare arbeiders, in staat hun individuele behoeften te onderschikken aan die van de collectiviteit. Kenmerkende eigenschappen van Arbeid waren idealisme, plichtsbesef en gevoel voor fair play. Als de strijd eenmaal was gestreden kon hij met hoofse beminnelijkheid voormalige tegenstanders tegemoet treden. Vóór de oprichting van Vooruitgang bestonden er in Amsterdam en elders al enige kleine slagersgezellenbonden. Voor zover zij zich door een politiek ideaal lieten inspireren, was dat het in een sociaal jasje gehulde sociaal-liberalisme, zoals dat door de voormannen van het Algemeen Nederlandsch Werklieden-Verbond werd beleden. Formeel was Vooruitgang in politiek opzicht neutraal, maar Arbeid en zijn medebestuurders stelden zich wel degelijk op het standpunt van de door socialisten onvermijdelijk geachte klassenstrijd. Opmerkelijk is het feit dat bestuur en leden van Vooruitgang net als Arbeid zelf voor een groot deel bestonden uit gezellen werkzaam op de vleeshallen van respectievelijk de Hoogduits joodse en de Portugees joodse gemeente van Amsterdam. Blijkbaar hadden bestuurders en rabbijnen van beide kerkgenootschappen er niets op tegen dat socialistische gezellen het kosjere vlees klaar maakten voor wetsgetrouwe geloofsgenoten.

Dat in Nederland rond de eeuwwisseling de meeste slagersknechten afwijzend stonden tegenover socialisme en klassenstrijd, valt te verklaren uit de patriarchale verhoudingen binnen het slagersbedrijf. In de provincie vooral waren nog veel gezellen in de kost bij hun patroon. Maar ook in de grote steden bestond er tussen kleine slagers en hun knechten vaak een nog sterk persoonlijk gekleurde band. Bij de joodse leden van Vooruitgang deed zich onmiskenbaar de invloed gelden van de in feite socialistische Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkersbond (ANDB). Arbeid was als zoon en broer van diamantbewerkers al helemaal gedisponeerd voor het ondergaan van deze invloed. Hoe sterk van meet af aan de band met de sociaal-democratische vakbeweging en partij was, blijkt alleen al uit het feit dat Vooruitgang pas werd opgericht, nadat de voorzitter van de Amsterdamse Bestuurdersbond (ABB), Samuel Pothuis (zelf een oud-diamantbewerker), Arbeid en B. Polak hiertoe had aangespoord. Op grond van haar socialistische gezindheid werd Vooruitgang de toegang geweigerd tot de als overkoepelende organisatie bedoelde Nederlandsche Slagersgezellenbond (NSGB), toen deze op 6 oktober 1901 in Rotterdam werd opgericht. De anti-socialistische voorzitter van de Rotterdamse slagersgezellenvereniging 'De Eendracht' G.P. Taverne trad daarbij het felst op. Met hem zou Arbeid nog vele jaren lang de degens kruisen. Het verzet van de anti-socialisten in de NSGB tegen samenwerking met Vooruitgang duurde slechts kort. Op de tweede jaarvergadering (25 januari 1903) werd Vooruitgang alsnog toegelaten tot de NSGB. Arbeid werd benoemd tot administrateur van de NSGB. Een duidelijk teken van de toenemende invloed van de progressieve vleugel is ook de verkiezing in 1903 van Polak tot redacteur van het Orgaan van de Nederlandsche Slagersgezellenbond. Arbeid verzorgde in dit blad de rubriek 'Amsterdamsche Brieven'.

In de praktijk maakte het weinig uit of de slagersgezellen voor of tegen klassenstrijd waren want misstanden als de extreem lange werktijden en ook verhoudingsgewijs bijzonder lage lonen, konden niet zonder meer de patroons van merendeels kleine slagersbedrijven worden aangewreven. Die patroons werkten doorgaans niet minder hard en lang dan hun knechten en slaagden er zelf vaak ternauwernood in het hoofd boven water te houden. Daarbij komt dat, ook al drongen Arbeid en zijn medebestuurders er bij de leden op aan in navolging van de ANDB-leden een behoorlijke contributie te betalen, dit voorlopig althans geen haalbare kaart was. Zodoende werd er ook geen weerstandskas gevormd, waardoor de mogelijkheid tot het voeren van actie uitermate beperkt bleef. Tekenend is dat acties voor zondagsrust, welke bij de gezellenbonden hoog in het vaandel stond, jaar in jaar uit mislukten. Weliswaar hadden de onder toezicht van de joodse kerkeraden staande slagers op de joodse vleeshallen in Amsterdam officieel op zaterdag vrij, maar ook daar werd behoorlijk de hand mee gelicht.

Hoe moeilijk het zeker in Amsterdam was voor georganiseerde slagersgezellen om tegen patroons gerichte acties te voeren, blijkt uit het verloop van het 'hutspot'-conflict. De gezellen op de beide joodse vleeshallen (in totaal tachtig man) mochten ter compensatie van hun uiterst lage lonen het als hutspot aangeduide vleesafval voor eigen rekening verkopen. In februari 1905 startte Vooruitgang een actie om het hutspotstelsel af te schaffen en in plaats daarvan de lonen van de knechten op de vleeshallen van rond 5,- met 2,50 te verhogen. In oktober daaropvolgend overwoog het bestuur van Vooruitgang via een staking op de hallen de patroons te dwingen aan hun eisen toe te geven. Maar juist op dat moment gingen de halslagers zelf in staking uit protest tegen een door de kerkbestuurders ten behoeve van de kosjere slachters verordonneerde toeslag op het rundvlees. Omdat ze die toeslag beschouwden als een verkapte kerkelijke belasting, weigerden de halslagers de hele maand oktober in Amsterdam ook maar één gram kosjer vlees te verkopen, zonder overigens hun zin te krijgen. De halslagers verklaarden niet op de eisen van Vooruitgang en de met haar samenwerkende afdeling slagersgezellen van de orthodox-joodse vakbond Betsalel te kunnen ingaan zolang hun eigen conflict met de kerkbestuurders niet was opgelost. Waar bovendien de NSGB alleen morele maar geen financiële steun aan Vooruitgang kon geven, raakte de hutspotkwestie in dood slop.

Begin 1906 werd Arbeid lid van het hoofdbestuur van de NSGB. Hij maakte zich verdienstelijk bij de door de landelijke bond gevoerde actie om de positie van bij patroons inwonende gezellen, die zoals hij het zelf uitdrukte vaak 'hemeltergend' slecht was, te verbeteren. Zijn poging om de NSGB te bewegen tot aansluiting bij het zo juist opgerichte Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV) stuitte echter op hevig verzet van de anti-socialisten in de bond. Tot overmaat van ramp scheidde het jaar daarop in Amsterdam een flink aantal christelijke slagersgezellen zich af van Vooruitgang. Zij vormden onder leiding van J.H. Ober een nieuwe vakbond die zich met de voor een organisatie van scheurmakers toch wel merkwaardige naam Door Eenheid Sterk (DES) tooide. Eind 1907 fuseerden Vooruitgang en DES weliswaar onder de naam Amsterdamsche Slagersgezellenbond (ASGB), maar in de daaropvolgende maanden verketterden Arbeid en Ober elkaar in diverse vakbondsbladen zodanig, dat DES ten tweede male zich van de Amsterdamse afdeling losmaakte, en daardoor ook van de NSGB.

Hoewel de NSGB zelf officieel de neutraliteit in politieke zaken voorstond, werd de bond na 1910 toch meegesleept door de toenemende agitatie van de Nederlandse sociaal-democraten voor algemeen kiesrecht en sociale wetgeving. In september 1910 namen, nadat eerst Vooruitgang en DES onder de naam afdeling Amsterdam een nieuwe fusie waren aangegaan, naast het hoofdbestuur van de NSGB ook de afdelingen Den Haag, Dordrecht en de vernieuwde afdeling Amsterdam deel aan de grote kiesrechtdemonstratie in Den Haag. Naar aanleiding van het toen door het congres genomen besluit om financiën en administratie voortaan centraal te regelen, schreef Arbeid in het decembernummer van Orgaan een artikel 'Langs nieuwe wegen', dat een compleet actieprogram naar moderne vakbondssnit bevatte. Hij spoorde de slagersgezellen aan naast actie voor zondagsrust en tienurige arbeidsdag ook actie voor vakantiedagen te voeren (dit laatste in navolging van de diamantbewerkers, die in 1910 hun eerste vakantieweek genoten). Bij de verkiezing voor redacteur van Orgaan op de jaarvergadering in maart 1911 behaalde de beproefde anti-socialist Taverne een ruime meerderheid op zijn tegenkandidaat Arbeid. Een jaar later werd Arbeid, die al voorzitter van de sterk vergrote afdeling Amsterdam was, wel tot redacteur gekozen. Bovendien sloot de NSGB zich aan bij het NVV. Deze laatste operatie verliep echter niet zonder kleerscheuren. De afdelingen Utrecht, Nijmegen en Rotterdam scheidden zich af en stichtten onder leiding van Taverne een nieuwe vakbond, genaamd de Algemeene Slagersgezellenbond (ASGB). Omdat hun periodiek de naam Orgaan overnam, veranderde de NSGB in 1915 de naam van haar blad in De Slager. Tot 1922 voerde Arbeid ook van dit blad de redactie. Minstens evenveel aandacht besteedde hij hierbij aan de geestelijke en politieke ontwikkeling van de leden als aan het vakbondswerk in engere zin.

De uittocht van de anti-socialisten in 1912 betekende slechts een tijdelijke terugslag voor de NSGB, want nog voor de Eerste Wereldoorlog vertoonde de bond - nu onder de vleugels van het NVV - een opmerkelijke groei. Die groei werd deels veroorzaakt door de opkomst van het voor de export werkende grootbedrijf. Dank zij een subsidie van de ABB kon de NSGB in 1917 Arbeid benoemen tot bezoldigd secretaris-penningmeester. Meer uit plichtsbesef dan uit ambitie aanvaardde hij deze functie, want volgens eigen zeggen was het helemaal geen leuk baantje. Toch bracht dit bestuursambt, dat Arbeid tot de komst van de Duitsers non-stop bleef uitoefenen, enige rust in zijn bestaan. Hij hoefde niet meer dagelijks eerst vele uren achter het slagersblok te staan of met een slagersmand op de schouder de klanten in de hem toegewezen wijk te bedienen, enige avonden in de week vet te smelten en worst te maken, om zich tenslotte 's nachts te wijden aan de vakbondsadministratie en het schrijven van artikelen voor de vakbladen. Volgens zijn latere schoonzoon Joseph Szabo (die pas na de oorlog met dochter Esther trouwde) was Arbeid een liefhebbende echtgenoot en een meelevende evenwichtige vader.

De groei van het aantal vrouwelijke leden werkzaam in slagerijen gevoegd bij het toenemend ledental werkzaam in de vleesindustrie, deed de NSGB in 1919 besluiten haar naam te veranderen in Nederlandsche Bond van Arbeiders(sters) in de Slagers- en aanverwante Bedrijven. In de positie van Arbeid binnen de bond veranderde hierdoor niets. Dat gebeurde wel in 1922 toen leden voor algemene beschouwingen werden verwezen naar het NVV-orgaan Strijd, zodat De Slager in hoofdzaak een mededelingenblad werd. Voor Arbeid was dit reden om zijn redacteurschap over te dragen aan voorzitter Piet van Noorden. Wel beschreef hij in 1936 en 1937 ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de bond in vijftien afleveringen de geschiedenis van de NSGB tot 1914. In augustus 1940, een half jaar voor hij met pensioen zou gaan, moest Arbeid op last van de Duitsers zijn functie van secretaris-penningmeester neerleggen. Bondsvoorzitter Van Noorden had de moed om in het september-nummer van De Slager (het laatste dat tijdens de oorlog zou verschijnen) naar aanleiding van dit ontslag te schrijven: 'Voor al hetgeen hij in de loop der jaren voor de bond en zijn leden heeft gedaan, zijn wij hem grote dank verschuldigd... de naam I.S. Arbeid zal in de geschiedenis der organisatie altijd een belangrijke plaats blijven innemen'. Nadat hun twee jongste dochters waren gedeporteerd, dook het echtpaar Arbeid onder in Eindhoven. De schuilplaats werd echter, waarschijnlijk doordat te veel mensen ervan wisten, begin 1944 ontdekt. Het echtpaar Arbeid en twee van hun dochters kwamen om. Alleen de oudste overleefde de oorlog.

Publicaties: 

Een groot aantal artikelen in De Slagersgezel. Orgaan van de NSGB en De Slager; Ter overdenking. Aan slagersgezellen, export- en loonslachters, arbeiders in de vleeschwarenfabriek etc. (Amsterdam ca. 1925); De vestigingswet en haar beteekenis voor de slagersgezellen (Amsterdam ca. 1928; illustraties Eli Smalhout); 'Uit vroeger tijden. Een korte geschiedenis van de bond' in: De Slager, 26.10.1936-26.7.1937.

Literatuur: 

J. Oudegeest, De geschiedenis van de zelfstandige vakbeweging in Nederland. Deel 1 (Amsterdam 1926) 471; P. van Noorden, 'I.S. Arbeid' in: De Slager, 1.8.1945.

Portret: 

Isaäc Arbeid, particuliere collectie

Handtekening: 

Huwelijksakte van Arbeid/Achtsteribbe dd. 10 juni 1914; Reg.3D fol 24v, akte 432; akteplaats Amsterdam. Als bruidegom.

Auteur: 
Salvador Bloemgarten
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 7 (1998), p. 1-4
Laatst gewijzigd: 

09-11-2007