NABRINK, Gerard

Gerard (Gé) Nabrink

(roepnaam: Gé), anti-militarist en ijveraar voor seksuele hervorming, is geboren te Den Haag op 1 november 1903 en overleden te Amsterdam op 12 december 1993. Hij was de zoon van Frans Nabrink, ambtenaar bij de PTT, en Gesina Maria Scheepens, huisnaaister. Op 17 september 1928 trad hij in het huwelijk met Deeltje de Boer, met wie hij een zoon kreeg. Dit huwelijk werd officieel ontbonden op 29 januari 1974, nadat Nabrink al op 16 september 1953 was gaan samenwonen met Hendrika ('Ria') Alida de Korte, schoonheidsspecialiste. Nabrink beschouwde deze stap als een huwelijk en trad op 1 juli 1977 officieel met haar in het huwelijk.
Pseudoniemen: Buitenstaander, B. Vermeers.

Nabrink, wiens ouders vijf kinderen kregen, was het vierde kind. De economische omstandigheden in zijn jeugd omschreef hij zelf als 'fatsoenlijke armoede'. Alleen dankzij bijbaantjes van de ouders was het mogelijk de kinderen meer dan lagere school te bieden. Het ouderlijk milieu was vrijzinnig-protestants en links-liberaal en er was een abonnement op het blad De Wapens Neder. Nabrink stelde zijn ouders ernstig teleur door zijn wens een vak te leren op de ambachtsschool in plaats van door te studeren. Zijn moeder had hem graag dominee zien worden, maar Nabrink had inmiddels het socialisme omarmd en vond dat hij arbeider moest worden. Bij gebrek aan enig praktisch talent werd dat een mislukking. Uiteindelijk kwam Nabrink in het boekenvak terecht en in 1924 vestigde hij zich als zelfstandig antiquarisch boekhandelaar in Den Haag, gespecialiseerd in oriëntalia. Van meet af aan was het zijn bedoeling zo veel mogelijk tijd aan de linkse beweging te besteden. Het zegt iets over zijn zakentalent en vakmanschap dat hij het bedrijf onder alle omstandigheden in stand heeft weten te houden. Per 1 januari 1988 deed hij het Antiquariaat Nabrink, dat sinds 1955 in Amsterdam gevestigd was, over aan zijn medewerkers. In 1917 werd Nabrink, die eerst bij de padvinderij zat, lid van de Jongelieden Geheelonthoudersbond (JGOB). In 1919 stapte hij samen met Herman Schuurman, Herman Groenendaal en Joop van der Eynde van de JGOB over naar het Vrije Jeugd Verbond, waarin hij kennis maakte met Wim Jong, Joop van de Wetering, Mientje Pardon en Michiel Gaarkeuken. Nabrink ontwikkelde zich tot radicaal anti-militarist en sloot zich aan bij de Internationale Anti-Militaristische Vereeniging (IAMV). Bij een poging de beginselen in België uit te dragen belandde hij in een Antwerpse cel. In 1927 werd hij secretaris van het Landelijk Comité van de IAMV. In verband met de samenwerking, die de IAMV zocht met meer en minder radicale aanverwante organisaties, was Nabrink een tijdlang betrokken bij de Nooit Meer Oorlog Federatie en in het verlengde hiervan secretaris van de Vredes-Actie Olympische Spelen. Ook kwam hij als tweede secretaris in het bestuur van de Nederlandse sectie van de internationale Liga tegen Imperialisme en Koloniale Onderdrukking. In 1930 trad de IAMV uit de Liga, omdat deze door communisten werd overheerst. In 1932 bood het Actiecomité Anti Fascisme en Oorlog, het Antifo, een nieuw onderdak aan diverse linkse organisaties, die samenwerking zochten tegen de gevaren van de tijd. Ook hieraan nam Nabrink deel. Hij schreef de brochures Bloedt, Kromo, bloedt (Krommenie 1932) en Van wereldcrisis naar wereldoorlog (Krommenie 1932) en publiceerde een groot artikel over de muiterij op de Zeven Provinciën en de nasleep daarvan in De Wapens Neder. In 1933 nam hij het op voor Henk Sneevliet, toen die in de gevangenis zat. Toen J. de Kadt zich terugtrok nam Nabrink het voorzitterschap van het Antifo waar. Nabrink had veel waardering voor Sneevliet en zat een tijd lang in de redactie van De Nieuwe Weg. In de jaren dertig was links activisme niet zonder risico. In 1931 en 1934 werd Nabrink na spreekbeurten gearresteerd wegens opruiing en in 1936 wegens belediging van justitie. In 1931 en 1936 kwam hij er, na hoger beroep, met een boete van af, maar in 1934 was de eis hoger, een half jaar cel. Nabrink zat meer dan de volle zes maanden uit, van 31 juli 1934 tot 10 februari 1935. Gelukkig ontbrak het hem niet aan morele en materiële steun. Hij kreeg honderden brieven en een steunfonds onderhield zijn gezin en voorkwam faillissement van de zaak. De Spaanse burgeroorlog zorgde voor ernstige verdeeldheid binnen de IAMV over de vraag hoe ver de solidariteit met de Spaanse arbeiders moest gaan. Nabrink schaarde zich met de redactie van De Wapens Neder bij de meerderheid, die vond dat men zich moest beperken tot strikt humanitaire hulp. Elke verdere stap, en vooral de levering van wapens waarvoor de syndicalisten pleitten, was verraad aan de pacifistische beginselen.

Ook Nabrinks beginnende belangstelling voor seksuele hervorming bracht hem in conflict met de wet. In juni 1932 deed de politie een inval in zijn zaak en nam een aantal geschriften in beslag, die aanstotelijk voor de eerbaarheid werden geacht. De schade bleef beperkt tot een boete. In de loop van de jaren dertig ontstond er binnen de groeperingen waarin Nabrink verkeerde belangstelling voor de psychologie. Nabrink, Wim Jong, Bart de Ligt, Anton Constandse, Han Kuysten en Jo de Haas stelden vragen als: 'Waaruit ontstaat nationalisme?' en 'Waarom grijpen mensen naar geweld?' Dat leidde tot de bestudering van de sociale psychologie van Sigmund Freud en de opvattingen van diens leerling Wilhelm Reich. Geleidelijk kwam Nabrink tot de conclusie dat het terrein van de seksuele hervorming onderdeel was van de algemene maatschappelijke revolutie, waarmee hij zich tot dan toe had bezig gehouden. Ook meende hij dat een dergelijk deeldoel wellicht makkelijker te bereiken zou zijn. Nabrink groepeerde zich met een aantal medestanders in de Sexpol-beweging rond het Zeitschrift für politische Psychologie und Sexualökonomie van Reich. Van de Haagse Groep, later de Sociaal-Psychologische Studiegroep, waren behalve Nabrink onder anderen lid Alie van der Horst, Atie Mendel, G.J. Geers en A.J. Koens. In het met Geers geschreven artikel 'Kultuurvernieuwing' pleitte Nabrink voor openlijke erkenning van seksuele bevrediging als levensbehoefte voor iedereen, met ontkenning van het directe verband tussen seksualiteit en voortplanting. Voor Nabrink en zijn geestverwanten impliceerde dat het recht op abortus en het recht op homoseksualiteit. Maar in de brede linkse beweging vond Nabrink amper gehoor voor deze opvattingen. Ook de reacties in de Nieuw-Malthusiaanse Bond (NMB), waarvan hij in 1937 mede door toedoen van zijn vriend Joh. Ph. Tuyt lid was geworden, vielen hem tegen. Wat Nabrink vooral ergerde was de geringe bereidheid om de praktische hulpverlening, voorlichting en het verstrekken van voorbehoedmiddelen, wat hem in de NMB juist zo aansprak, te combineren met een openbare discussie over moderne opvattingen over seksualiteit in het algemeen. Dat Nabrink zich niet van de NMB afkeerde maar integendeel besloot zich in te spannen voor een koersverandering, hangt samen met de veroordeling van Tuyt wegens artikel 248bis (homoseksuele handelingen van meerderjarigen met minderjarigen). De wijze waarop de NMB zijn secretaris toen bejegende, was volgens Nabrink zo beneden peil dat hij besloot met een paar vrienden een soort coup te plegen. De moderne inzichten werden via de huishoudelijke vergaderingen binnengebracht, waarna het congres van april 1940 een gemoderniseerd program van actie aannam en dat onderstreepte door Nabrink tot secretaris te benoemen. Tijdens de oorlogsjaren wist Nabrink zakelijk het hoofd boven water te houden. Al te gevaarlijke delen van de collectie werden vernietigd, waaronder veel materiaal over de Spaanse burgeroorlog, dat hij samen met zijn broer, die voor gezamenlijke rekening een boekhandel in Barcelona dreef, had verzameld. Om Rolf Schierenberg, zijn collega van Antiquariaat Junk die 'Rijksduitser' was en er niets voor voelde weer onder Duits gezag te moeten leven, de kans te geven aan de Duitsers te ontkomen, nam hij diens collectie onder zijn hoede. In 1942 moest Nabrink met beide collecties weg uit Den Haag. Tot het eind van de oorlog verbleef hij met zijn bedrijf en gezin in Lochem. Zijn zoon Frans herinnert zich dat er in het begin van de bezetting nog wel eens tijdelijk onderdak werd verleend aan kameraden die moesten onderduiken. Voor zover valt na te gaan was de oorlog voor Nabrink verder een rustige periode, waarin hij alle tijd had om zich bezig te houden met de voorgenomen reorganisatie van de NMB.

Direct na de oorlog werd het programma voor de vernieuwde NMB voorgelegd aan de kaderleden. Tot Nabrinks teleurstelling viel de ontvangst tegen. Velen achtten de tijd nog niet rijp voor het recht op abortus, de erkenning van homoseksualiteit en de naaktcultuur. Niettemin werd op 18 en 19 mei 1946 de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming (NVSH) opgericht. Tot 1954 was Nabrink algemeen secretaris en tot 1951 redacteur van het verenigingsorgaan Verstandig Ouderschap. Hij nam deel aan internationale congressen over seksuele hervorming in Engeland (1948), Stockholm (1953) en Rome (1954). Net als voor de oorlog leidde hij opnieuw een druk bestaan van bijna avond aan avond spreken of vergaderen. Na zijn verhuizing naar Amsterdam, waar hij en Ria de Korte in 1953 gingen samenwonen, werd Nabrink voorzitter van de Amsterdamse afdeling van de NVSH. In de tweede helft van de jaren vijftig werd het reizen gemakkelijker dankzij een auto. Als cursusleider bij de zogeheten Huwelijksscholen en als spreker op ouderavonden van kleuter- en lagere scholen leverde hij een bijdrage aan de seksuele voorlichting voor een breed publiek. Binnen en buiten de NVSH bleef hij ook zijn eigen verdergaande opvattingen uitdragen, in het bijzonder inzake homoseksualiteit. In 1958 werd hij daarvoor beloond met het erelidmaatschap van het Cultuur- en Ontspannings Centrum (COC). Homoseksualiteit bleef in de NVSH nog zo lang een teer punt, dat het COC zich in 1964 genoodzaakt zag het initiatief te lanceren tot de oprichting van een consultatiebureau voor homosexuelen. Uit dat initiatief ontstond in 1968 de Mr. J.A. Schorerstichting, waarvan Nabrink voorzitter werd. Hij vond het een schande dat dit nodig was, maar oordeelde dat bij het kader van de bestaande bureaus van de NVSH het inzicht en de theoretische kennis ontbraken om homoseksuelen van dienst te kunnen zijn. Ook na zijn aftreden als voorzitter in 1971 bleef Nabrink de Schorerstichting volgen. Zo hield hij in 1987 een pleidooi voor de oprichting van kleine bureaus buiten Amsterdam, opdat ook daar het zo noodzakelijke werk van 'buddies' voor aids-patiënten goed begeleid zou kunnen worden. In 1964, toen de NVSH hem tot erelid benoemde, was de vereniging zo groot dat zij een eigen uitgeverij kon beginnen. Voor het beheer kwam een aparte stichting tot stand, waarvan Nabrink secretaris-penningmeester werd. Daardoor kreeg hij opnieuw met de strafrechter te maken. In 1966 opende de NVSH de aanval op de wet tegen de verspreiding van pornografie, omdat zij die strijdig achtte met de vrijheid van drukpers. Dit zogeheten Svedberg-proces werd tot in hoogste instantie verloren en Nabrink werd als verantwoordelijk uitgever veroordeeld tot honderd gulden boete of tien dagen hechtenis. In 1969 sloeg de NVSH, na ampele discussie, een koers in die Nabrink altijd als een grote principiële vergissing is blijven beschouwen. De Consultatiebureaus werden losgekoppeld van de vereniging en ondergebracht in een aparte stichting. Voor Nabrinks gevoel gebeurde nu het omgekeerde van wat er in de NMB mis was geweest. Nu hield de theoretische reflectie geen voeling meer met de praktijk van de hulpverlening, tot schade van beide. Dat het ledental van de NVSH sindsdien dramatisch was gedaald, beschouwde hij als een bewijs van zijn gelijk. Tot aan het eind van zijn leven bleef hij hameren op de noodzaak van seksuele hervorming. Op onderdelen was er wellicht wat gewonnen maar voltooid was het proces zijns inziens nog allerminst.

In de drukke jaren zestig raakte Nabrink betrokken bij de Prof. mr. dr. Leo Polakstichting, opgericht in 1962 door de Humanistische Bouwstichting Bejaardenhuisvesting, met als doelstelling de bouw van een tweede bejaardenhuis in Amsterdam op niet-religieuze grondslag. In april 1972 werd het Leo Polakhuis aan de Ookmeerweg geopend en in november 1972 kon Nabrink met een gerust geweten de fakkel overdragen. Nu hij bijna 70 was, vond hij eindelijk de tijd om echt te schrijven. Wat hij tot dan had gepubliceerd, beschouwde hij als korte-baan-werk. Hij zette zich aan de voltooiing van de geschiedenis van de seksuele hervorming, waaraan hij al een paar maal eerder begonnen was. In 1978 verscheen zijn grote boek daarover bij de Socialistiese Uitgeverij Nijmegen. Direct daarna zette Nabrink zich aan het verwezenlijken van een andere droom. Als groot bewonderaar van Ferdinand Domela Nieuwenhuis had hij eigenlijk diens biografie willen schrijven. Daarvoor zou hij zoveel mogelijk van en over Domela moeten lezen. Dit leidde tot het verzamelen van veel materiaal, waartoe zijn vak als boekhandelaar hem in staat stelde. Daaruit ontstond het plan een zo volledig mogelijke bibliografie van-, over- en in verband met Domela samen te stellen. In 1985 verschenen, gesubsidieerd door Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek, de beide hoofddelen, samengebracht in een kloeke band van meer dan 900 bladzijden, in 1992 gevolgd door een supplement. In vakkringen werd het werk zeer geprezen. Ieder die hem kende bewonderde zijn doorzettingsvermogen, maar misschien was het ook zo dat de drang om dit karwei te voltooien hem op de been hield in een dagelijks bestaan dat veel van zijn glans had verloren. Eind 1980 moest Ria worden opgenomen in een verpleeghuis, waar zij tot haar dood in 1988 verbleef en hij haar dagelijks opzocht. In de jaren die Nabrink nog restten werd hij een steeds brozere, oude man. Maar zijn geest bleef scherp en hij verzamelde materiaal voor een publikatie over de opvattingen van godsdienstige secten over seksualiteit. Ook zwengelde hij nog een discussie aan over de onzin van het vasthouden aan de christelijke feestdagen in het huidige multiculturele Nederland. Tenslotte stelde hij zijn eigen bibliografie samen als cadeau voor ieder die hem na stond ter gelegenheid van zijn negentigste verjaardag. Deze biedt een aardig perspectief op de ontwikkeling van links in Nederland en van Nabrinks aandeel daarin.

Archief: 

Archief G. Nabrink in IISG (Amsterdam; vgl. Campfens 2, 309); Geluidsmateriaal in Nederlands Audiovisueel Archief (Hilversum).

Publicaties: 

Bloedt, Kromo, bloedt. De schaamteloze pralerij van de Nederlandse bezitters en de taak van de arbeiders' in: De Wapens Neder, 28e jrg., no. 8, augustus 1932; 'De heldenvaart van de Zeven Provinciën. Het eenige antwoord van het Nederlandsche proletariaat: onmiddellijke, algeheele solidariteitsstaking' in: De Wapens Neder, 29e jrg. no. 3, maart 1933; (met G.J. Geers) Kultuurvernieuwing (Den Haag 1936; als 'Manifest' in: De Arbeider, 5.12.1936); Vrijheid en persoonlijkheid. Verspreide stukken van N.J.C. Schermerhorn (Amsterdam 1937; stukken gekozen door Nabrink); 'Bart de Ligt, na 25 jaar' in: De 3e weg, april 1963; 'G.J. Geers ter herdenking' in: Buiten de perken, nr. 53, 28.5.1965, 24-6; Seksuele hervorming in Nederland. Achtergronden en geschiedenis van de Nieuw-Malthusiaanse Bond (NMB) en de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming (NVSH), 1871-1971 (Nijmegen 1978); 'Oproep. Bibliografie van en over Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Een verzoek om medewerking' in: TvSG, nr. 19, september 1980, 325-6; 'Na honderd jaar: Valt het doek?' in: 100 jaar Neo-Malthusiaanse Bond, Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming (Den Haag 1981) 7-46; Drie baanbrekers. Leven en opvattingen van: Ferdinand Domela Nieuwenhuis, J. Rutgers en Leo Polak (Oosterwolde 1981); Bibliografie van, over en in verband met Ferdinand Domela Nieuwenhuis (Leiden 1985; delen 1 en 2); 'Datgene, wat wij heden niet doen, doen wij nimmer'. Korte herinneringen van Gé Nabrink (Amsterdam 1986; niet in de handel maar geschonken aan vrienden); 'Het proces tegen Domela Nieuwenhuis' in: Vrij Nederland, 19.12.1987, 17; Seksuele hervorming: ratio, revolutie, restauratie (Bergen 1990); (met C. van Sijl) Bibliografie van, over en in verband met Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Deel 3 en 4 (Amsterdam 1992); Bibliografie 1927-1993 (Amsterdam 1993; deel 1 van, deel 2 over en in verband met Nabrink).

Literatuur: 

R. Kagie, 'De seksuele revolutionairen' in: NRC Handelsblad, 31.10.1981; I. Cornelissen, 'Anarchist Gé Nabrink: "Mijn motto is: 'Datgene wat wij heden niet doen, doen wij nimmer'". Gesprek met de bibliograaf van Domela Nieuwenhuis' in: Vrij Nederland, 29.3.1986, 15; M. Verduyn, S. van Weerden (red.), Getuigen van een generatie. Waarden, idealen en het leven van alledag in de jaren na de Eerste Wereldoorlog in Nederland (Zoetermeer 1992) 38-47; P. Stegeman, 'Inleiding' in: Gé Nabrink, Bibliografie 1927-1993 (Amsterdam 1993) V-VIII; F. Bosman, 'Een anarchist, pacifist en oprichter van de NVSH' in: Het Parool, 18.12.1993; M. Huijer, 'In memoriam Gé Nabrink (1903-1993)' i: De As, nr. 104/105, winter 1994, 74-5; J. van der Laan, 'In memoriam Gé Nabrink (1903-1993)' in: De As, nr. 104/105, winter 1994, 75; F. Wafelbakker, 'In memoriam Gé Nabrink' in: Tijdschrift voor Seksuologie, maart 1994, 92.

Portret: 

Gerard Nabrink, particuliere collectie

Auteur: 
Corrie van Sijl
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 8 (2001), p. 175-180
Laatst gewijzigd: 

00-00-2001