GERRITSEN, Carel Victor

Carel Victor Gerritsen

medeoprichter van de Radicale Bond en de Nieuw-Malthusiaansche Bond, is geboren te Amersfoort op 2 februari 1850 en overleden te Amsterdam op 5 juli 1905. Hij was de zoon van Henricus Aloijsius Gerritsen, graan- en fouragehandelaar, en Elisabeth Brasser Rijss. Op 28 april 1892 trad hij in het huwelijk met Aletta Henriëtte Jacobs, arts, met wie hij een zoon kreeg, die dezelfde dag overleed.

Gerritsen werd geboren in een Nederlands-Hervormd gezin. Na de lagere school bezocht hij in Amsterdam de Openbare Handelsschool, waar hij les kreeg van onder meer N.G. Pierson. Graag had hij willen doorstuderen, maar zijn vader had hem een functie in zijn graanhandel toegedacht. In Amersfoort teruggekeerd raakte hij spoedig in conflict met zijn ouders. Hij deelde hun religieuze opvattingen niet langer en brak in 1869 formeel met de kerk. Gerritsen verhuisde naar Londen, waar hij kennis maakte met vooraanstaande vrijdenkers en nieuw-malthusianen als Ch. Drysdale, Ch. Bradlaugh en A. Besant. Toen zijn vader ziek werd, keerde Gerritsen in 1876 terug naar Amersfoort om met zijn broer de leiding van de zaak over te nemen. In de avonduren studeerde hij, organiseerde lezingen en gaf een eigen periodiek uit, Ons Blad genaamd. Beïnvloed door zowel de Engelse vrijdenkers als Multatuli - die volgens Aletta Jacobs ooit eens bij Gerritsen in Amersfoort logeerde - begaf hij zich op het pad van de arbeidersemancipatie en de vrijmaking van vrouwen. In deze tijd begon hij met de opbouw van zijn bibliotheek, waarvan de feministische collectie later vermaardheid zou verwerven.

Al vroeg hield Gerritsen zich uitgebreid met het probleem van overbevolking bezig. In 1878 vertaalde hij de brochure The Law of Population van Besant. S. van Houten leidde de Nederlandse vertaling in. Op 2 november 1881 richtte Gerritsen met B.H. Heldt, voorzitter van het Algemeen Nederlandsch Werklieden-Verbond, en dr. J.M. Smit, leraar aan de Rijks Hoogere Burgerschool in Apeldoorn, naar Engels voorbeeld de Nieuw-Malthusiaansche Bond (NMB) op. Vanaf de oprichting tot 1893 was Gerritsen voorzitter. Hij was van mening dat de sleutel voor het opheffen van sociale misstanden was gelegen in het tegengaan van overbevolking. Geboortenbeperking was daarom het parool, zij het niet door onthouding zoals Th.R. Malthus had gepredikt, maar door het gebruik van voorbehoedsmiddelen, zoals de NMB propageerde. Gerritsen schreef over deze problematiek enkele brochures en publiceerde erover in onder meer het vrijdenkersblad De Dageraad en het Sociaal Weekblad.

Aan het begin van de jaren tachtig was Gerritsen toegetreden tot de vrijdenkersvereniging De Dageraad. In 1882 kwam hij in het bestuur. Eerder had hij in De Dageraad gepolemiseerd met F. Domela Nieuwenhuis over de 'eedskwestie' naar aanleiding van het proces tegen Bradlaugh in Engeland. Deze vrijdenker had, nadat hij tot parlementslid was verkozen, geweigerd de verplichte eed af te leggen. In tegenstelling tot Domela Nieuwenhuis kon Gerritsen het billijken dat Bradlaugh later alsnog de eed aflegde om daarna in het parlement te ijveren voor verandering van deze procedure. De kwestie was voor Gerritsen overigens verre van academisch. In september 1881 was hij gekozen in de gemeenteraad van Amersfoort, waarna hij volgens de wet gehouden was tot het afleggen van de eed. Onder protest voldeed hij aan deze verplichting. In 1895, als lid van de Tweede Kamer, smaakte hij het genoegen dat op zijn initiatief het afleggen van eed of belofte in de Provinciale en Gemeentewet geheel facultatief werd gesteld. In de Amersfoortse gemeenteraad, waarin hij tot februari 1885 zitting had, verzette hij zich onder andere tegen de gedwongen medische controle van prostituées. Afgezien van de willekeur waarmee dit geschiedde was Gerritsens voornaamste grief dat de 'eer der vrouw' aan de bescherming van de gezondheid van mannen werd opgeofferd. Deze reglementering van de prostitutie 'verlaagt den wetgever tot garant tegenover mannen'.

Bij het opstellen van zijn bezwaren tegen de reglementering werd Gerritsen geholpen door Aletta Jacobs, met wie hij in 1880 persoonlijk kennis had gemaakt. De 'twee jonge radicale hervormers', zoals Jacobs later Gerritsen en zichzelf toen noemde, stonden elkaar wederzijds bij in hun openbare activiteiten. Gaandeweg werd de verhouding inniger. In 1892 huwden zij, na lange aarzeling vanwege de onderdanigheid van de vrouw aan de man in de huwelijkswetgeving. Hun enig kind dat in september 1893 werd geboren, leefde slechts een dag. Gerritsen woonde toen al jarenlang in Amsterdam. Hij had zich in 1885 gefortuneerd uit de handel teruggetrokken en was naar de hoofdstad verhuisd. Aan de Gemeentelijke Universiteit volgde hij colleges bij N.G. Pierson en H.P.G. Quack. In 1887 behaalde hij zijn diploma Middelbaar Onderwijs-staathuishoudkunde. In datzelfde jaar verscheen zijn studie over de Nederlandsche Bank, die hij uit handen van particuliere aandeelhouders onder gemeenschapscontrole wilde brengen. In het voorwoord ontvouwde Gerritsen kernachtig zijn politieke credo voor overheidsingrijpen. Gelijkheid voor de wet was het ideaal, zij het geen gelijkheid 'die zich uit in het laissez faire, laissez passer, wat eene onderdrukking van den zwakkere door den sterkere ten gevolge zou hebben, maar eene zoodanige, die dáár meer bescherming verleent, waar de behoefte er aan grooter is, opdat de mindere niet het slachtoffer worde van den meerdere'.

Spoedig na zijn komst naar Amsterdam mengde Gerritsen zich in de politiek. Zijn tegenstanders vonden hem door zijn geneigdheid tot debat en polemiek, zijn vasthoudendheid en zijn niet altijd even taktische opstelling een opgewonden standje. Eén van hen noemde Gerritsen eens de 'Amsterdamschen Boulanger'. Evenals radicalen als P.L. Tak, F. van der Goes en M.W.F. Treub behoorde hij tot de Breêroclub. Bij de mislukte poging van radicale jongeren de macht in de behoudende kiesvereniging Burgerplicht over te nemen, speelde hij een belangrijke rol. Toen de radicalen vervolgens in januari 1888 de kiesvereniging Amsterdam hadden opgericht waarvan Treub voorzitter werd trad ook Gerritsen toe. Het program van Amsterdam verlangde onder andere invoering van algemeen kiesrecht, leerplicht en sociale hervormingen. De radicalen namen ermee een middenpositie in tussen liberalen en socialisten. Ten opzichte van de eersten onderscheidden zij zich door hun verdergaande eisen, met betrekking tot de laatsten in de eerbiediging van de persoonlijke eigendom. Op initiatief van Amsterdam kwam in november 1892 een landelijke radicale organisatie, de Radicale Bond, tot stand. Vanaf de oprichting tot 1898 fungeerde Gerritsen als voorzitter. Tussen Treub en hem kwam het tot een verwijdering, toen de eerste in 1894 aanstuurde op een fusie tussen de Radicale Bond en de linkervleugel van de Liberale Unie.

In 1888 werd Gerritsen als eerste radicaal in de gemeenteraad van Amsterdam gekozen. Na een jaar kreeg hij gezelschap van Treub en Hugo Muller. De radicalen maakten zich sterk voor het in overheidsexploitatie brengen van nutsbedrijven die aan concessionarissen waren uitbesteed. In het beleid dat zij voorstonden, preludieerden zij op de sociaal-democratische gemeentepolitiek van het begin van de twintigste eeuw. Samen met Treub stelde Gerritsen bepalingen voor omtrent minimumlonen en maximale arbeidsduur die in de bestekken van gemeentewerken moesten worden opgenomen. Tot zijn dood in 1905 bleef Gerritsen lid van de raad, in de jaren 1899-1902 als wethouder voor de armenzorg en de handelsinrichtingen. Belangrijkste wapenfeit uit deze periode was zijn reorganisatie van de gemeentelijke gezondheidsdienst. Behalve van de gemeenteraad was Gerritsen van 1901 tot aan zijn dood lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland. Van 1893 tot 1897 had hij zitting in de Tweede Kamer namens het district Leeuwarden, waar hij zich sterk maakte voor algemeen kiesrecht. In 1897 werd hij in Leeuwarden verslagen door de SDAP-er P.J. Troelstra, die voor deze gelegenheid op de steun kon rekenen van de oud-liberalen onder leiding van Troelstra senior, die in 1893 tegen Gerritsen het onderspit had gedolven. Naast zijn activiteiten in vertegenwoordigende organen publiceerde Gerritsen af en toe in radicale kranten als De Amsterdammer en Radicale Hervorming over politieke en sociale aangelegenheden. Theoretische beschouwingen waren dit niet. Gerritsen was meer een man van de praktijk. Gedreven door een grote werklust lagen vooral op dit terrein zijn verdiensten. In 1905 koos het district Den Helder Gerritsen opnieuw in de Tweede Kamer. Dit keer was hij kandidaat gesteld door de Vrijzinnig Democratische Bond (VDB). Gerritsen behoorde tot de oprichters van de VDB, die in 1901 was gevormd na een afsplitsing van de Liberale Unie en waarin de Radicale Bond was opgegaan. Voordat hij zijn benoeming kon aanvaarden overleed hij. In Het Volk werd hij herdacht als 'een stuk Engelsch radikalisme, met vrijdenkerij en feminisme erbij, overgeboekt in Holland'.

Archief: 

Vgl. H.J. Mehler, La femme et le féminisme. Collection de livres, périodiques, etc., sur la condition Sociale de la femme et le mouvement féministe; faisant partie de la bibliothèque de M. et Mme C.V. Gerritsen (Dr. Aletta H. Jacobs) á Amsterdam (Parijs 1900).

Publicaties: 

Behalve artikelen in genoemde periodieken: Een krachtig middel ter bestrijding van armoede en lage lonen (Amersfoort 1879?); Eenige bezwaren tegen het reglementeren der prostitutie (Amersfoort 1882); Ontwerp-verordening op de publieke huizen, den Gemeenteraad van Amersfoort aangeboden den 11den Nov. 1884 (z.pl. z.j.); De Nederlandsche Bank. Haar verleden en haar toekomst (Amsterdam 1887); Kunstmatige beperking der bevolkingstoename. Brochure van Dr. H. Pinkhof besproken (Amsterdam 1895); (met A.H. Jacobs) Brieven uit en over Amerika (Amsterdam 1906); 'Le parti radicale' in: Les Pays-Bas. Manuel en deux parties (z.pl. z.j.). Deel II, 122-127; zie ook het overzicht (inclusief artikelen) in: G. Nabrink, Seksuele hervorming in Nederland. Achtergronden en geschiedenis van de Nieuw-Malthusiaanse Bond (NMB) en de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming (NVSH), 1881-1971 (Nijmegen, 1978), 618-619.

Literatuur: 

Verhoor van Carel Victor Gerritsen, oud 41 jaar, lid van den Gemeenteraad van Amsterdam' in: Enquête gehouden door de Staatscommissie benoemd krachtens de wet van 19 januari 1890 (Staatsblad nr. 1). (Derde afdeeling), 205-219; 'C.V. Gerritsen' in: Het Volk, 7.7.1905, 1-2; F. van der Goes, 'C.V. Gerritsen. Een terugblik' in: De Kroniek, juli-oktober 1905, 233-235, 250-251, 266-267, 274-275, 282-284, 298-299, 314-315, 338-340; A.H. Jacobs, Herinneringen (Amsterdam 1924); G. Nabrink, Seksuele hervorming in Nederland (zie onder Publikaties), 72-77; E.M.C. van den Enk, C.V. Gerritsen, gemeenteraadslid van Amersfoort, 1881-1885 (Gemeentearchief Amersfoort z.j.); G. Taal, Liberalen en Radicalen in Nederland 1872-1901 (Den Haag 1980); I. de Wilde, 'De bibliotheek van C.V. Gerritsen, de echtgenoot van Aletta Jacobs' in: Derde Jaarboek Vrouwengeschiedenis, 1982, 245-255; D. Damsma, P. de Rooy, '"Morele politiek". De Radikalen in de Amsterdamse gemeentepolitiek 1888-1897' in: TvSG, 1993, 115-128; Multatuli, Volledige Werken XXIV (Amsterdam 1995); P. de Vries, Kuisheid voor mannen, vrijheid voor vrouwen. De reglementering en bestrijding van prostitutie in Nederland, 1850-1911 (Hilversum 1997); M. Bosch, 'Parallelle levens op de fiets. Het (wielrijders)verbond van Aletta Jacobs en Carel Gerritsen' in: Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis 18 (Amsterdam 1998) 59-78; P. Hofland, Leden van de Raad. De Amsterdamse gemeenteraad 1814-1941 (Amsterdam 1998).

Portret: 

C.V. Gerritsen, uit: A.H. Jacobs, Herinneringen (Amsterdam 1924) t.o. 96

Handtekening: 

Huwelijksakte van Gerritsen/Jacobs dd. 28 april 1892. Reg 9 fol 34, akte 824, akteplaats Amsterdam. Als bruidegom.

Auteur: 
Gerrit Voerman
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 4 (1990), p. 62-65
Laatst gewijzigd: 

21-02-2020 (na geboorte overleden zoon toegevoegd)