WIJNKOOP, David

David Wijnkoop

(gebruikte als tweede voornaam Jozef; roepnaam: Dave), voorzitter Sociaal-Democratische Partij en Communistische Partij in Nederland, is geboren te Amsterdam op 11 maart 1876 en aldaar overleden op 7 mei 1941. Hij was de zoon van Joseph (David) Wijnkoop, rabbijn, en Mietje Nijburg. Op 7 augustus 1907 trad hij in het huwelijk met Emma Josephine Hess. Dit huwelijk bleef kinderloos en werd ontbonden op 12 september 1910. Op 27 juni 1912 hertrouwde hij met Johanna van Rees, die een zoon uit een vorig huwelijk had en met wie hij een zoon kreeg.

Naar het gezaghebbend oordeel van Vliegen was Wijnkoop 'op sommige oogenblikken een van de meest besproken personen uit de Nederlandsche socialistische beweging'. Als zoon van een vooraanstaand rabbijn en geleerd hebraïcus, wiens gedachtenis hij altijd in hoge eer heeft gehouden, behoorde hij tot de intellectuele laag van het Amsterdamse jodendom, dat voor de sociaal-democratie in de hoofdstad zulk een vruchtbare voedingsbodem is geweest. Zijn overgang naar het socialisme voltrok zich in het Amsterdamse studentenmilieu van het eind van de negentiende eeuw. David, die de Nederlandse letteren tot studievak had gekozen, sloot zich in 1899 bij de SDAP aan en deed aldra van zich spreken als redacteur van het studentenblad Propria Cures. Na protesten uit lezerskring tegen een fel artikel van zijn hand over de verloving van de koningin moest hij terugtreden. Reeds toen werden er opmerkingen gemaakt over zijn gemis aan tact, gezwollen toon en profetische orakelspreuken. Een medestander vond hij in de Rotterdammer Willem van Ravesteyn, die hij op college ontmoet had en met wie hij een zeer nauwe vriendschap sloot. Samen bezochten zij het internationaal socialistisch studentencongres te Parijs in 1900. Als zijn leermeesters in het marxisme beschouwde hij, naar hij in 1940 geschreven heeft, behalve de hoogleraar M.W.F. Treub (een tegenstander overigens), de grote toenmalige 'volkstribuun' Pieter Jelles Troelstra en Franc van der Goes, die ook privaatdocent aan de universiteit van Amsterdam werd.

Wijnkoop voltooide zijn studie niet, maar ging geheel op in de politieke agitatie waarnaar zijn hart uitging. Tot publicistische arbeid op het gebied van de theorie of geschiedenis van het socialisme van langere adem is hij ook nooit gekomen, hoewel hij zeer wel de pen kon voeren in een eigen persoonlijke stijl. Reeds in 1902 trad hij op als voorzitter van de arbeiderskiesvereniging in het derde district van Amsterdam en het jaar daarop ook van de dan totstandgekomen federatie Amsterdam van de SDAP. Tijdens de stakingsweek van april 1903 was hij vertrouwensman van het landelijk Comité van Verweer te Enschede. Een gehoopte aanstelling als propagandist-redacteur in Twente ging niet door wegens persoonlijk ingrijpen van Troelstra. De stijgende lijn in Davids partijcarrière ging overigens nog voort ondanks de verscherping der tegenstellingen tussen marxistisch links en parlementair-reformistisch rechts. In 1904 woonde hij als afgevaardigde het congres van de Tweede Internationale te Amsterdam bij en in 1905 werd hij tot lid van het toen in meerderheid marxistische partijbestuur gekozen. Wijnkoop was volgens Vliegen op weg om 'een leidende plaats in de SDAP te veroveren'. Een conflict bij de verzekeringsmaatschappij De Centrale, waar hij de functie van inspecteur gekregen had, bracht hem in scherpe botsing met het kamerlid F.W.N. Hugenholtz. Hij wilde hierin van geen compromis weten, maar bleef ten slotte vrijwel alleen staan.

In 1906, toen het Utrechts congres de vrijheid van kritiek van de marxisten aan banden gelegd had, poogde hij als 'voornaamste paladijn' van de Nieuwe Tijd-groep binnen de partij, naar de woorden van S. de Wolff, de uitgave van een marxistisch weekblad tot stand te brengen en het volgend jaar opnieuw. Het orgaan De Tribune verscheen ten slotte onder de redactie van Wijnkoop, Van Ravesteyn en Jan Ceton (de volijverige organisator van Amsterdam III) vanaf oktober 1907. De leidende marxisten van De Nieuwe Tijd waren daar dus niet onder, al zou Herman Gorter zich uiteindelijk geheel met het blad solidariseren en al waren zij allen, de Fabian F.M. Wibaut incluis, felle tegenstanders van het royement van de Tribune-redacteuren op het buitengewoon congres van de SDAP te Deventer in februari 1909, dat vooral door Troelstra gewenst was. Het driemanschap Wijnkoop, Van Ravesteyn en Ceton was ook de kern van de nieuwe partij, de Sociaal-Democratische Partij (SDP), die in 1909 gevormd werd en die zich in november 1918 Communistische Partij zou gaan noemen. Als voorzitter was Wijnkoop de hoofdfiguur, al was de onverstoorbare Ceton een onmisbare hulp. Van Ravesteyn fungeerde als intellectuele leidsman en adviseur en genoot bij Wijnkoop groot gezag. Wijnkoop en Gorter brachten in 1909 nog een bezoek aan het Internationaal Socialistisch Bureau te Brussel, maar de bemiddelingspogingen van C. Huysmans werden ten slotte door de meerderheid van het driemanschap afgewezen. De SDP bleef een Gideonsbende van enkele honderden, die jarenlang tot een geïsoleerde positie gedoemd waren. Zij gingen de weg op van samenwerking met groeperingen van anarchistisch-syndicalistische (het Nationaal Arbeids-Secretariaat, NAS) en ook van christen-socialistische aard, met name in de strijd tegen de oorlog en zijn gevolgen vanaf 1914. In 1916 trad ook Henriette Roland Holst, die hen na Deventer tot hun grote teleurstelling niet gevolgd was, met haar volgelingen tot de SDP toe (zij werd ook lid van de hoofdredactie van De Tribune, die inmiddels dagblad geworden was). Internationaal stond de partij wat minder geïsoleerd dan in Nederland. Wijnkoop onderhield correspondentie met de voorman van de bolsjewiki V.I. Lenin en werd door hem en K. Radek uitgenodigd tot deelneming aan de conferentie van Zimmerwald in 1915. Weinig gecharmeerd van de Duitse, ook de linkse sociaal-democratie in die tijd, bleven hij en Van Ravesteyn, die beiden meer 'westelijk' georiënteerd waren, van dit initiatief afzijdig. Een andere beoordeling van de internationale verhoudingen, met name van de rol van het Duitse imperialisme, heeft gaandeweg ook geleid tot vervreemding tussen de SDP-leiding en Gorter, hoe pijnlijk met name Wijnkoop dit ook ervoer.

De kleine partij zag echter haar aanhang tijdens de oorlogsjaren snel groeien, met name te Amsterdam waar de agitatie van het Revolutionair-Socialistisch Comité tegen de oorlog zijn centrum had. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1918 behaalde de SDP twee zetels, zodat Wijnkoop met Van Ravesteyn op het Binnenhof zijn intrede deed. Het jaar daarop volgde zijn verkiezing in de gemeenteraad van Amsterdam aan het hoofd van een grote fractie. Vooral in dit lichaam zou hij in de volgende decennia een dominerende positie gaan innemen. In 1919 sloot de partij zich terstond aan bij de Communistische Internationale en spoedig kwam S.J. Rutgers naar Amsterdam met de opdracht van Lenin om hier een Westeuropees subbureau te vestigen. Wijnkoop en de zijnen moeten zich hierdoor in hun zelfbewustzijn gesterkt gevoeld hebben. Ook met Gorter en Anton Pannekoek kwamen zij voor dit doel weer bijeen. De door het subbureau ontwikkelde stellingen ten aanzien van het parlementarisme en het vakverenigingswezen werden door Lenin in zijn bekende geschrift over de linkse stroming scherp gekritiseerd. Wijnkoop, die in de zomer van 1920 het tweede wereldcongres van de Komintern te Moskou bijwoonde, wist hem in persoonlijk gesprek te bewegen een correctie aan zijn brochure toe te voegen omtrent het standpunt der Hollandse partij. Toch maakte hij op het congres de indruk een uitgesproken 'linkse' visie te huldigen en hij kwam in hevig conflict met G.J. Zinowjew en Radek. Ook stelde hij voor om de zetel van de Executieve niet in Rusland maar elders in Europa te vestigen.

De CPN stapte na 1920 van haar eenzijdige voorkeur voor het NAS af en ging zich meer op de grootste Nederlandse vakcentrale, het NVV, richten. Wijnkoop was ook een sterk voorstander van de tactiek van het eenheidsfront van de gehele arbeidersklasse, die nog door Lenin werd ingeluid. In een Kamerrede van november 1922 sprak hij over de SDAP en zijn partij als 'socialistische partijen, die beide wortelen in de arbeidersbeweging, beide wortelen in de marxistische leer'. In de kring van de moderne vakbeweging, met name bij Edo Fimmen, vond deze koers enig gunstig onthaal. Maar een en ander had tot gevolg dat Wijnkoop in bepaalde kringen van de eigen partij en van de Komintern thans als 'rechts' werd beschouwd. Wel werd hij op het vijfde wereldcongres in 1924 tot lid van de Executieve gekozen, maar de partijcrisis van 1925 naderde al. De zaak spitste zich toe op de plaats van Van Ravesteyn in het parlement, waarin men thans een 'arbeidersafgevaardigde' wenste. Wijnkoop bleef solidair met zijn oude medestrijder en behield ook nog een kleine meerderheid op het partijcongres, maar moest toch de strijd opgeven, omdat de oppositie door de Executieve van de Internationale werd gesteund. In De Tribune werden Wijnkoop en het driemanschap uitgeluid in een fraai hoofdartikel van redacteur Jan Romein. Wijnkoop zou nooit meer de positie herwinnen die hij eerst in de sociaaldemocratische en later in de communistische beweging in Nederland had ingenomen. Zijn aanhangers sloten zich in 1926 in een nieuwe groepering aaneen, hij werd herkozen in de gemeenteraad van Amsterdam en in 1929 kwam hij ook weer in de Tweede Kamer op een eigen lijst.

Onderhandelingen over herstel van de eenheid met de oude partij kregen in 1930 hun beslag. Wijnkoop legde daartoe de verlangde maar niet gemeende verklaringen af over zijn ongelijk. Overwegingen omtrent de gehele internationale situatie speelden bij deze terugkeer een rol. Van Ravesteyn verklaarde later dat hier bij de geboren agitator Wijnkoop een 'zielsbehoefte' in het spel was. Jarenlang moest hij zich echter in een betrekkelijk ondergeschikte positie schikken, gewantrouwd enerzijds, altijd nog populair in ruime kring anderzijds. Een echte stalinist kon hij door zijn hele voorgeschiedenis niet worden, al bracht hij weer enkele bezoeken aan de Sovjet-Unie. Bij het bereiken van zijn zestigste verjaardag werd hij door partijvoorzitter Ko Beuzemaker gehuldigd en in 1938 werd hij weer in het partijbestuur opgenomen. Veel gerucht maakte het toen hij in dat jaar in de gemeenteraad het negatieve partijstandpunt moest verdedigen inzake zijn oude vriend Romein als kandidaat voor een hoogleraarschap in de geschiedenis aan de universiteit van Amsterdam. Hij moet deze opdracht slechts met pijn aanvaard hebben maar voerde deze ten volle uit. Hier schijnt een karaktereigenschap van de veteraan in het geding, want onder druk van anderen heeft hij vaker een rigide standpunt ingenomen dat hij aanvankelijk niet deelde. Wijnkoops gezondheidstoestand was gaandeweg achteruitgaande, maar op 1 mei 1940 kon hij voor het laatste in het openbaar optreden in de raad en op een 1 mei-viering. Het ging toen tegen het over één kam scheren van zijn partij met de landverraderlijke Nationaal-Socialistische Beweging (NSB). Tijdens de meidagen werd hij te Hoorn gevangen gezet en in de zomer van dat jaar moest hij onderduiken vanwege de Duitse belangstelling voor zijn persoon. Hij beleefde nog de Februari-staking van 1941, maar overleed enkele maanden daarna aan een hartaanval. Honderden deden hem uitgeleide op Westerveld, waar Louis de Visser het woord voerde. Hoewel Wijnkoops vaak provocerende wijze van optreden afstotend kon werken, is van hem als propagandist die zich ook in redelijke argumentatie uitputte, op velen grote invloed uitgegaan.

Archief: 

Collectie D.J. Wijnkoop in Instituut Marxisme-Leninisme (Moskou).

Publicaties: 

Tot aanval en verweer inzake Hugenholtz en de Centrale (Amsterdam 1906); Kiesrechtstrijd en klassenstrijd (z.pl. 1910); De duurte (Den Haag 1912); Volkswapening (Amsterdam 1915); Wat willen de revolutionaire sociaal-democraten (Amsterdam 1918); De SDP, haar geschiedenis en haar beginselen (Baarn 1918); De Russische en de Duitsche revolutie (Amsterdam 1919); De tactische stroomingen in de Derde Internationale (z.pl. 1920); Crisis en eenheidsfront (Amsterdam 1922); De internationale situatie (Amsterdam 1927); vele bijdragen aan De Nieuwe Tijd, De Tribune, De Communistische Gids en Politiek en Cultuur.

Literatuur: 

F. Netscher, 'Karakterschets van D.J. Wijnkoop' in: De Hollandsche Revue, 25 (1920) 27-40; P.H. Ritter, Over Wijnkoop (Baarn z.j.); G. Harmsen, 'De Wijnkoop-partij 1926-1930' in: Mededelingenblad, augustus 1966, 3-38; A.J. Koejemans, David Wijnkoop. Een mens in de strijd voor het socialisme (Amsterdam 1967); A.A. de Jonge in: BWN I, 667-669; J.E. Burger, Linkse frontvorming. Samenwerking van revolutionaire socialisten 1914-1918 (Amsterdam 1983); A.F. Mellink, 'Wijnkoop als figuur van de Nederlandse arbeidersbeweging' in: M. Campfens, M. Schrevel, F. Tichelman (red.), Op een beteren weg (Amsterdam 1985) 140-157; H. Buiting, Richtingen- en partijstrijd in de SDAP. Het ontstaan van de Sociaal-Democratische Partij in Nederland (SDP) (Amsterdam 1989); J. Bosmans, Romme. Biografie 1896-1946 (Utrecht 1991); B. van Dongen, Revolutie of integratie (Amsterdam 1992); H. de Liagre Böhl, Met al mijn bloed heb ik voor U geleefd. Herman Gorter 1864-1927 (Amsterdam 1996); G. Voerman, De meridiaan van Moskou. De CPN en de Communistische Internationale (1919-1930) (Amsterdam 2001).

Portret: 

D. Wijnkoop, 1935, Foto-archief De Spaarnestad (Haarlem)

Handtekening: 

Huwelijksakte van Wijnkoop/Hess dd. 7 augustus 1907. Reg 2E fol. 27v, akte 534; akteplaats Amsterdam. Als bruidegom.

Auteur: 
Albert F. Mellink
Oorspronkelijk gepubliceerd in: 
BWSA 1 (1986), p. 155-159
Laatst gewijzigd: 

31-05-2015 (voornaam vader gecorrigeerd)
14-02-2016 (voornaam en voornaam moeder gecorrigeerd)
25-02-2019 (vermelding zoon van Johanna van Rees)